31 731 Integraal wetgevingsbeleid

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 januari 2015

Bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (33 910) zijn bij het lid Reuten (SP) enkele vragen gerezen over de wijze waarop de regelproductie en regeldruk worden bewaakt.

Deze vragen zijn opgenomen in de brief van 17 december 2014 aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

De Minister heeft op 21 januari 2015 gereageerd.

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 17 december 2014

Bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (33 910) zijn bij het lid Reuten (SP) enkele vragen gerezen over de wijze waarop de regelproductie en regeldruk worden bewaakt.

Een van de vragen die nog resteert, is gerelateerd aan toezegging T01069 over het destijds op korte termijn operationeel worden van de regelgevingsmonitor. Aan de basis van deze monitor ligt het WODC-rapport «Alle regels tellen» uit 20042. Bij de inventarisatie van het regelingenbestand die in het kader van dat onderzoek is uitgevoerd, is zowel naar het aantal geldende regelingen per ministerie als ook naar het aantal artikelen in geldende regelingen per ministerie gekeken. Het onderzoeksrapport geeft in overweging om bij een op te zetten regelgevingsmonitor ook op de laatstgenoemde wijze het regelingenbestand te tellen, nu het berekenen van het aantal artikelen interessante achtergrondinformatie kan opleveren over de regelproductie en regeldruk. Van een dergelijke wijze van berekenen wordt evenwel geadviseerd af te zien, als geen software voorhanden is die hiervoor een goede zoekopdracht kan geven.

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zou graag van u vernemen, bij voorkeur binnen vier weken, of bovengenoemde overweging uit het rapport bij het opzetten van de regelgevingsmonitor is meegenomen. Wat waren destijds de overwegingen om ook niet het aantal artikelen per geldende regeling te tellen? Speelde het niet voorhanden hebben van geschikte software daarbij een rol?

Zou de regering, gegeven de voortgeschreden ICT, inmiddels over software kunnen beschikken om het aantal artikelen per geldende regeling te tellen? Zo ja, zou de regering bereid zijn de regelgevingsmonitor uit te breiden met gegevens omtrent het aantal artikelen per geldende regeling?

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2015

Bij brief van 17 december 2014, kenmerk 15614.05u, stelde de Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij enkele vragen over de regelgevingsmonitor.

In de brief wordt er op gewezen dat in het onderzoeksrapport «Alle regels tellen»3 in overweging is gegeven om bij een op te zetten regelgevingsmonitor naast het aantal geldende regelingen ook het aantal geldende artikelen in beschouwing te nemen. In verband daarmee stelde de commissie de volgende vragen:

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zou graag van u vernemen, bij voorkeur binnen vier weken, of bovengenoemde overweging uit het rapport bij het opzetten van de regelgevingsmonitor is meegenomen. Wat waren destijds de overwegingen om ook niet het aantal artikelen per geldende regeling te tellen? Speelde het niet voorhanden hebben van geschikte software daarbij een rol? Zou de regering, gegeven de voortgeschreden ICT, inmiddels over software kunnen beschikken om het aantal artikelen per geldende regeling te tellen? Zo ja, zou de regering bereid zijn de regelgevingsmonitor uit te breiden met gegevens omtrent het aantal artikelen per geldende regeling?

In antwoord daarop bericht ik u het volgende.

De regelgevingsmonitor is aldus opgezet dat daarmee met betrekkelijk geringe inspanningen kwantitatieve informatie verkregen kan worden over de ontwikkeling van het Nederlandse regelgevingsbestand door de jaren heen. Dat geschiedt door slimme bevraging van de gegevens die zijn opgenomen in het Basiswettenbestand (BWB).

Het BWB bevat op dit moment ruim 22.000 regelingen (waarvan bijna 10.000 geldend) en 386.000 artikelen. Het zal daarom duidelijk zijn dat de bevraging van het BWB en de analyse van de resultaten op vrijwel volledig geautomatiseerde wijze moet kunnen plaatsvinden. Enkel op die wijze is te garanderen dat zo’n analyse betrouwbare en reproduceerbare gegevens oplevert tegen aanvaardbare lasten en kosten. De technische mogelijkheden die daarvoor ter beschikking staan zijn dus daarbij inderdaad bepalend voor de opzet van de monitor.

De monitor is naar mijn mening niet bestemd of geschikt om rechtstreeks stellige conclusies te kunnen formuleren over de regeldruk in Nederland. Daarvoor zouden beduidend meer factoren in de overweging betrokken moeten worden dan enkel het aantal geldende regelingen of artikelen. Zo zou bijvoorbeeld per regeling vastgesteld moeten worden hoeveel rechtssubjecten door die regeling geraakt worden, wat de inhoud van die regeling is, in welke mate die regeling vrijheidsbeperkende effecten heeft etc. Deze vragen kunnen niet op grond van de in het BWB beschikbare gegevens beantwoord worden. Om die reden acht ik het niet reëel om in de regelgevingsmonitor een meetinstrument voor regeldruk te zien, zelfs niet wanneer die naast het aantal regelingen ook het aantal artikelen zou monitoren.

Verder wijs ik er op dat in het onderzoek «Alle regels tellen» ook al werd gesteld (direct voorafgaand aan de door de vragensteller aangehaalde passage) dat het bepalen van het aantal artikelen nauwelijks extra informatie oplevert over de regelproductie en de groei van het aantal regelingen.

Op grond van deze overwegingen heb ik er daarom in het verleden van afgezien om, naast het aantal regelingen, ook structureel het aantal artikelen te monitoren. De meerwaarde van deze informatie weegt naar mijn mening niet op tegen de kosten en uitvoeringslasten die daarmee zouden samenhangen.

Ik merk daarbij op dat een en ander in de toekomst anders kan komen te liggen als gevolg van technische ontwikkelingen, en dit blijft een permanent punt van aandacht voor mij. Op dit moment zie ik daar echter nog onvoldoende mogelijkheden toe.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), De Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

P.O. de Jong en M. Herweijer, Alle regels tellen. De ontwikkeling van het aantal wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen in Nederland (WODC, 225), Den Haag: Boom juridische uitgevers 2004.

X Noot
3

P.O. de Jong en M. Herweijer, Alle regels tellen. De ontwikkeling van het aantal wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen in Nederland (WODC, 225), Den Haag: Boom juridische uitgevers 2004.

Naar boven