31 722
Wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en herschikking grondslagen lagere regelgeving)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inhoud van en aanleiding tot het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel voorziet in een samenhangend pakket wijzigingen dat ertoe strekt om een aantal van de grondslagen voor lagere regelgeving die in de Woningwet zijn opgenomen te vereenvoudigen en te herschikken, en in de daarmee verband houdende noodzakelijke technische verbeteringen in een aantal andere artikelen van de Woningwet.

In de eerste plaats hebben de voorgestelde wijzigingen tot gevolg dat voorschriften omtrent het gebruik van bouwwerken, standplaatsen, open erven en terreinen en de staat waarin die open erven en terreinen zich moeten bevinden niet langer bij de gemeentelijke bouwverordening zullen worden gegeven, maar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Hierdoor wordt het mogelijk om de grondslag van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) te wijzigen van artikel 8, achtste lid, van de Woningwet in artikel 2 van die wet, waardoor de voorschriften uit het Gebruiksbesluit rechtstreeks, zonder omzetting in de bouwverordening, zullen gelden.

Verder bieden de voorgestelde wijzigingen een basis om uitvoering te geven aan het voornemen om op grond van artikel 2 van de Woningwet te komen tot één algemene maatregel van bestuur, met daarin in ieder geval een hoofdstuk met bouwvoorschriften (uit het Bouwbesluit 2003), een hoofdstuk met gebruiksvoorschriften (uit het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke bouwverordening) en een hoofdstuk met voorschriften omtrent installaties (uit het Bouwbesluit 2003, het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke bouwverordening). In die algemene maatregel van bestuur zullen tevens de voorschriften worden geïntegreerd die thans op de voet van artikel 120 van de Woningwet over het (brand)veilig gebruik van wegtunnels tijdelijk zijn opgenomen in paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels. Verder zal worden bezien of in die algemene maatregel van bestuur ook de voorschriften moeten worden geïntegreerd die thans op de voet van artikel 120, voornoemd, zijn opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen. Overigens staat artikel 2 van de Woningwet, zoals gewijzigd door dit wetsvoorstel, er niet aan in de weg dat aan dat artikel invulling wordt gegeven bij afzonderlijke algemene maatregelen van bestuur.

De reikwijdte van het stelsel van gronden waarop een bouwvergunning moet worden geweigerd, wordt door dit wetsvoorstel niet gewijzigd.

Het streven om te komen tot de in dit wetsvoorstel opgenomen herschikking van grondslagen is reeds aangekondigd in de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 april 2002 (Kamerstukken II 2001/2002, 28 325, nr. 1). Aanleiding hiervoor was toentertijd dat het wenselijk werd gevonden om de complexiteit van de bouwregelgeving te verminderen en de eenduidigheid te vergroten door – conform een voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) – de daarvoor in aanmerking komende procedurele en technische voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen landelijk te uniformeren door overheveling naar de Woningwet en een op die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur. Naar het oordeel van de huidige regering bestaat die wenselijkheid nog steeds. De uitvoering van die uniformering, die stapsgewijs plaatsvindt, zal dan ook worden voortgezet. Nadat in 2003 de indieningsvereisten voor het aanvragen van een bouwvergunning vanuit de bouwverordeningen zijn overgeheveld naar het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning zullen per 1 november 2008 de gemeentelijke voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken landelijk worden geüniformeerd (Gebruiksbesluit). Voor het Gebruiksbesluit is daartoe tijdelijk artikel 8, achtste lid, van de Woningwet als grondslag gehanteerd. Die grondslag brengt met zich dat de bevoegdheid tot het vaststellen van voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken formeel bij de gemeenteraad blijft berusten maar dat de raad bij de toepassing van die bevoegdheid niet mag afwijken van het Gebruiksbesluit. Het verdient echter de voorkeur om – conform het oorspronkelijke VNG-voorstel – het wettelijk kader zodanig aan te passen, dat de bevoegdheid tot het geven van de desbetreffende voorschriften wordt overgeheveld van de gemeenteraad naar rijksniveau. Dit wetsvoorstel voorziet daarin.

Het voornemen tot integratie van het Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit in één nieuwe algemene maatregel van bestuur is aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 april 2008 (Kamerstukken II 2007/2008, 28 325, nr. 79). Door die integratie komt met name een eind aan de verbrokkeling van voorschriften omtrent installaties in bouwwerken. In de huidige situatie bevatten zowel het Bouwbesluit 2003, het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke bouwverordening voorschriften omtrent installaties en zijn ten aanzien van een aantal (brandbeveiligings)installaties zowel voorschriften in het Bouwbesluit 2003 als in het Gebruiksbesluit opgenomen. Het gaat daarbij niet om voorschriften die «dubbel» in de regelgeving zijn opgenomen maar om voorschriften die – soms alleen op historische gronden – hetzij in de ene algemene maatregel van bestuur hetzij in de andere maatregel zijn opgenomen, of om voorschriften die complementair aan elkaar zijn. Een voorbeeld daarvan zijn de voorschriften over brandslanghaspels. Het Bouwbesluit 2003 bevat voorschriften over de verplichte aanwezigheid, kwaliteit en omvang van zodanige voorzieningen terwijl de (complementaire) voorschriften over het functioneren tijdens de gebruiksfase (inclusief controle en onderhoud) in het Gebruiksbesluit zijn opgenomen. Door de desbetreffende voorschriften voortaan in één algemene maatregel van bestuur onder te brengen en de structuur van die maatregel zo in te richten, dat samenhangende voorschriften bij elkaar worden geplaatst, wordt de regelgeving aanmerkelijk transparanter en komt het verband tussen samenhangende verplichtingen duidelijker tot uitdrukking.

Het voornemen tot overheveling van de voorschriften van paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels naar de bouwregelgeving is aangekondigd in de nota van toelichting bij dat besluit (Stb. 2006, 248, blz. 13).

Aangezien voorschriften van het Bouwbesluit 2003, het Gebruiksbesluit en paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels mede een rol kunnen spelen bij de toetsing van een aanvraag om bouwvergunning draagt deze integratie van regelgeving ook bij aan integratie van de toetsingskaders voor vergunningaanvragen. Daarmee wordt mede uitvoering gegeven aan de motie Koopmans-Vermeij waarin om een dergelijke integratie is verzocht (Kamerstukken II 2007/2008, 30 844, nr. 23).

De regering streeft ernaar de wet waartoe dit wetsvoorstel moet leiden en de daarmee samenhangende – geïntegreerde – algemene maatregel van bestuur op 1 oktober 2009 in werking te doen treden.

2. Verhouding tot het voorstel voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen lopen vooruit op de ingrijpende wijziging die de Woningwet als gevolg van de voorgenomen invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zal ondergaan, maar hebben met die wet verder geen inhoudelijk verband. De lagere regelgeving waarvoor bij dit wetsvoorstel de grondslagen worden gewijzigd blijft namelijk ook onder het regime van de Wabo van kracht. De wet waartoe dit wetsvoorstel moet leiden, kan dus onafhankelijk van de Wabo in werking treden.

3. Voorbereidingsprocedure

Over een concepttekst van dit wetsvoorstel is geadviseerd door het geïnstitutionaliseerde overleg van de bouwpraktijk, het Overleg Platform Bouwregelgeving (hierna: OPB), dat mij periodiek adviseert over bouwregelgevingsvraagstukken.

4. Gevolgen van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven, noch andere gevolgen voor deze groepen. Er worden immers geen nieuwe grondslagen voor lagere regelgeving toegevoegd, maar uitsluitend bestaande grondslagen vereenvoudigd en herschikt.

In verband hiermee is het wetsvoorstel niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

De wet waartoe dit wetsvoorstel moet leiden, zal in die zin bestuurlijke lasten opleveren, dat gemeenten hun bouwverordening hiermee in overeenstemming zullen moeten brengen, doordat een aantal voorschriften daaruit zal komen te vervallen. Deze lasten zijn eenmalig en relatief beperkt van omvang. Daartegenover staat dat gemeenten hun bouwverordeningen niet meer periodiek hoeven te actualiseren ten aanzien van onderwerpen waarover voortaan voorschriften op rijksniveau worden gegeven. Deze structurele lastenvermindering is eveneens relatief beperkt van omvang.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (wijziging Woningwet)

Onderdeel A (wijziging artikel 1)

Onderdeel A voegt aan artikel 1 van de Woningwet een derde lid toe. Ingevolge dit artikellid wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder bouwwerk mede verstaan de daarvan deel uitmakende installaties.

Achtergrond van deze wijziging is het voornemen om, zoals reeds uiteengezet in paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting, op grond van artikel 2 van de Woningwet te komen tot één algemene maatregel van bestuur met daarin in ieder geval een hoofdstuk met bouwvoorschriften, een hoofdstuk met gebruiksvoorschriften en een hoofdstuk met voorschriften omtrent installaties. De voorschriften in deze drie categorieën kunnen, afhankelijk van het object waarop zij betrekking hebben, technisch dan wel niet-technisch van aard zijn. Bij de toelichting op het gewijzigde artikel 2 van de Woningwet zal hierop nader worden ingegaan.

Omtrent installaties zullen voorschriften van bouwtechnische aard – bijvoorbeeld voorschriften omtrent het plaatsen van een nieuwe installatie en de kwaliteit daarvan – van gebruikstechnische aard – bijvoorbeeld voorschriften omtrent controle en onderhoud van een installatie – alsmede andere dan technische voorschriften omtrent het plaatsen of gebruik van de installatie worden gegeven. Een voorbeeld van een zodanig niet-technisch voorschrift is de thans reeds in het Gebruiksbesluit opgenomen verplichting om een logboek bij te houden met betrekking tot de in het besluit bedoelde installaties.

Uit het plaatsen van de voorschriften omtrent installaties in een afzonderlijk hoofdstuk los van de overige bouw- en gebruiksvoorschriften zou de conclusie kunnen worden getrokken dat die voorschriften, voor zover bouwtechnisch van aard, geen onderdeel (meer) uitmaken van het toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet. Dit is echter niet het geval. Het voorgestelde artikel 1, derde lid, van de Woningwet, dat in samenhang moet worden gelezen met de definitie van het begrip bouwen in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet, strekt ertoe dit te verduidelijken. Het hoofdstuk met voorschriften omtrent installaties zal aldus worden vormgegeven, dat daarin per voorschrift duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht of het gaat om een voorschrift omtrent bouwen of omtrent gebruik, zodat hierover in het kader van de toetsing aan artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet geen misverstand kan bestaan.

Onderdelen C, G, onder 1, en H (wijziging artikelen 2, 7b, eerste lid, en 8, tweede, derde en vierde lid)

Onderdeel C wijzigt artikel 2 van de Woningwet, dat de basis biedt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften te geven omtrent het bouwen. Het huidige artikel 2 bestaat uit acht leden, waarbij wordt gedifferentieerd tussen voorschriften omtrent het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en het bouwen van standplaatsen, alsmede tussen voorschriften omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, de staat van bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde, en de staat van bestaande standplaatsen.

Naar huidige inzichten is deze vergaande differentiatie niet langer noodzakelijk en kan in dit opzicht in artikel 2 worden volstaan met de verplichting om bij algemene maatregel van bestuur technische voorschriften te geven omtrent het bouwen van een bouwwerk en de staat van een bestaand bouwwerk (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, nieuw), en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur technische voorschriften te geven omtrent het bouwen van een standplaats en de staat van een bestaande standplaats (artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, onder 1°, nieuw).

Met deze opzet is overigens niet beoogd om het maken van onderscheid naar gebruiksfunctie van een bouwwerk, zoals gehanteerd in het Bouwbesluit 2003, onmogelijk te maken. De thans voorgestelde algemene grondslag voor het geven van technische voorschriften bij algemene maatregel van bestuur biedt daarvoor – nog steeds – een voldoende basis.

Het is de bedoeling dat technische voorschriften omtrent standplaatsen, welke voorschriften thans reeds in aantal zeer beperkt zijn, op termijn in het geheel niet meer zullen worden gegeven. In het kader van de Wabo zal het oprichten van een standplaats ook niet langer als «bouwen» worden beschouwd. Omdat onduidelijk is op welke momenten deze ontwikkelingen precies hun beslag zullen krijgen, wordt het zekerheidshalve raadzaam gevonden om bij dit wetsvoorstel de mogelijkheid open te houden om technische voorschriften omtrent standplaatsen te kunnen geven.

Naast de hiervoor beschreven vereenvoudiging wordt artikel 2 ook uitgebreid doordat, zoals reeds uiteengezet in paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting, voorschriften omtrent het gebruik van bouwwerken, standplaatsen, open erven en terreinen en de staat waarin die open erven en terreinen zich moeten bevinden niet langer bij de gemeentelijke bouwverordening zullen worden gegeven, maar bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2. Voor zover het betreft het gebruik van een bouwwerk wordt in het voorgestelde artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, uitgegaan van de verplichting om terzake technische voorschriften te geven. Hiertoe zullen in ieder geval de voorschriften behoren die thans omtrent dat onderwerp bij het Gebruiksbesluit zijn gegeven. Voor zover het betreft het gebruik van een standplaats, open erf of terrein wordt in het voorgestelde artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, uitgegaan van de mogelijkheid om terzake technische voorschriften te geven. Wat betreft de standplaats hangt dit samen met de hierboven beschreven ontwikkelingen ten aanzien van het geven van regels omtrent de standplaats. Wat betreft het open erf of terrein is dit terug te voeren op het feit dat thans niet zonder meer vaststaat dat daaromtrent het geven van technische voorschriften op rijksniveau noodzakelijk is. Om dezelfde reden wordt in het voorgestelde artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, ten aanzien van de staat van een open erf of terrein uitgegaan van de mogelijkheid om terzake technische voorschriften te geven.

Artikel 2 wordt ook uitgebreid met, in het voorgestelde derde lid, de mogelijkheid om omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, en het tweede lid, onderdelen a, b, onder 2°, en c, andere dan technische voorschriften te geven. Voor zover het betreft de onderwerpen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdelen b, onder 2°, en c, vindt dit zijn grondslag in het feit dat de mogelijkheid om omtrent die onderwerpen bij gemeentelijke bouwverordening voorschriften te geven ruimer is dan uitsluitend technische voorschriften. Deze mogelijkheid wordt met het voorgestelde artikel 2, derde lid, gecontinueerd. Daarmee wordt de noodzakelijke wettelijke grondslag geschapen voor – onder meer – het in het Gebruiksbesluit opgenomen vergunningen- en meldingenstelsel (artikel 2, derde lid, onderdelen a en b). De gebruiksvergunning zal worden geïntegreerd in de omgevingsvergunning krachtens de Wabo.

De hiervoor genoemde onderdelen van artikel 2 kunnen mede als grondslag dienen voor een gezamenlijke algemene maatregel van bestuur met betrekking tot bedrijfshulpverlening op basis van de Arbeidsomstandighedenwet, de Woningwet en de beoogde Wet veiligheidsregio’s. Het wetsvoorstel dat tot deze laatste wet moet leiden is thans bij de Tweede Kamer in behandeling (31 117). Het voornemen om te komen tot de hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is aangekondigd bij brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juli 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/2008, 24 587 en 31 117, nr. 294).

Het voorgestelde artikel 2, derde lid, bevat tevens de mogelijkheid om omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a – het bouwen van een bouwwerk en een standplaats – andere dan technische voorschriften te geven. Hiermee wordt de mogelijkheid gecontinueerd die artikel 2, zevende lid, van de Woningwet thans hiervoor reeds biedt.

De motieven die aan de op grond van het voorgestelde artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van de Woningwet te geven voorschriften ten grondslag kunnen worden gelegd, zijn opgesomd in het voorgestelde artikel 2, vierde lid, van die wet. Die motieven zijn veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu en komen geheel overeen met de motieven die op basis van het huidige artikel 2 van de Woningwet aan technische voorschriften ten grondslag kunnen worden gelegd. Deze motieven bieden eveneens voor het geven van andere dan technische voorschriften op grond van het voorgestelde artikel 2, derde lid, van de Woningwet een voldoende basis. De hier bedoelde voorschriften zijn ook thans, onder het regime van de bouwverordening, op genoemde motieven terug te voeren. Dit geldt ook voor zover het bijvoorbeeld procedurele voorschriften of controlevoorschriften betreft. Dergelijke voorschriften worden immers gegeven met het oog op een achterliggende materiële norm.

Het voorgestelde artikel 2, vijfde lid, van de Woningwet komt geheel overeen met het geldende achtste lid van dat artikel. In dat artikellid is een zogeheten nahangprocedure opgenomen. Voorgesteld wordt om deze te handhaven. In dat verband verdient vermelding dat met betrekking tot de stroomlijning van dergelijke procedures in de VROM-regelgeving een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig is – wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten in verband met vereenvoudiging en harmonisatie van de totstandkomingsprocedures voor de algemene maatregelen van bestuur op het gebied van wonen, ruimte en milieu (voor- en nahangprocedures) (30 930) – welk wetsvoorstel strekt tot het doen vervallen van artikel 2, achtste lid, van de Woningwet. De behandeling van dit wetsvoorstel ligt al enige tijd stil. Voor een eventuele discussie over het laten vervallen van artikel 2, achtste lid (oud), dan wel vijfde lid (nieuw), van de Woningwet is dat wetsvoorstel het geëigende kader. De noodzakelijke afstemming tussen dat wetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel wordt door middel van samenloopbepalingen in beide wetsvoorstellen bereikt. Wat betreft het onderhavige wetsvoorstel wordt hiervoor verwezen naar het voorgestelde artikel II.

De hierboven reeds toegelichte uitbreiding van artikel 2 van de Woningwet ten aanzien van de grondslag om omtrent het gebruik van bouwwerken, standplaatsen, open erven en terreinen en de staat waarin die open erven en terreinen zich moeten bevinden voorschriften te geven, heeft een spiegelbeeldig effect ten aanzien van artikel 8, tweede lid, van de Woningwet, waarin de onderwerpen zijn opgesomd ten aanzien waarvan de bouwverordening voorschriften moet bevatten. Als gevolg van de uitbreiding van de grondslagen, genoemd in artikel 2 van de Woningwet, zullen de daarmee corresponderende grondslagen in artikel 8, tweede lid, van de Woningwet – de onderdelen a en b van dat artikellid – moeten komen te vervallen.

Onderdeel H voorziet hierin, alsmede in de in verband daarmee noodzakelijke technische verbeteringen in artikel 8, tweede, derde en vierde lid. Vanwege deze wijzigingen dient ook artikel 7b, eerste lid, van de Woningwet, dat een verwijzing naar artikel 8, tweede lid, van die wet bevat, technisch te worden verbeterd. Hierin wordt door onderdeel G, onder 1, voorzien.

Onderdelen B, G, onder 2 en 3, en I (wijziging artikelen 1b, 7b, tweede en derde lid, en 13)

De verschillende leden van het huidige artikel 1b van de Woningwet bevatten zeven verboden die betrekking hebben op, kort samengevat, het bouwen van een gebouw, bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats, het in een staat brengen, laten komen of houden van een bestaand gebouw, een bestaand bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of een bestaande standplaats, en het in stand laten van een gebouw, bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats, in strijd met bepaalde nader omschreven voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met zesde lid, van de Woningwet.

Onderdeel B wijzigt artikel 1b van de Woningwet op verschillende onderdelen. Achtergrond van deze wijzigingen zijn de wijzigingen die in onderdeel C worden voorgesteld ten aanzien van artikel 2 van de Woningwet. De vereenvoudiging van de structuur van dat artikel leidt tot een vergelijkbare vereenvoudiging in de structuur van artikel 1b van de Woningwet. Het voorgestelde artikel 1b (nieuw) van de Woningwet kent nog vier verboden die betrekking hebben op respectievelijk het bouwen van een bouwwerk of standplaats, het in een staat brengen, laten komen of houden van een bestaand bouwwerk, een bestaande standplaats dan wel een open erf of terrein, het in gebruik nemen, gebruiken of laten gebruiken van een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein, dan wel het in stand laten van een bouwwerk of standplaats, in strijd met bepaalde nader omschreven voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van de Woningwet.

Nieuw element in het voorgestelde artikel 1b is in de eerste plaats dat het verbod met betrekking tot het in een staat brengen, laten komen of houden niet alleen ziet op een bestaand bouwwerk en een bestaande standplaats, maar ook op een open erf of terrein.

Daarnaast vormt ook het verbod met betrekking tot het in gebruik nemen, gebruiken of laten gebruiken van een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein een geheel nieuw element.

De desbetreffende verbodsbepalingen zijn ontleend aan het huidige artikel 7b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Woningwet. In verband met de overheveling van grondslagen van artikel 8, tweede lid, onderdelen a en b, van de Woningwet naar artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van die wet dienen deze verbodsbepalingen thans te worden opgenomen in artikel 1b van de Woningwet.

In onderdeel B wordt daarin voorzien. Onderdeel G, onder 2, bewerkstelligt dat de daarmee corresponderende verbodsbepalingen in artikel 7b, tweede lid, van de Woningwet komen te vervallen. Onderdeel G, onder 3, voorziet in de in verband daarmee noodzakelijke technische verbeteringen in artikel 7b, derde lid, van de Woningwet.

Onderdeel I voorziet in de in verband met de voorgestelde wijzigingen van artikel 1b van de Woningwet noodzakelijke technische verbeteringen in artikel 13 van de Woningwet. Inhoudelijk wijzigt er met betrekking tot dit artikel niets.

Onderdelen D, E, F, J en K (wijziging artikelen 3, 5, 6, eerste lid, 7, eerste lid, 7a, eerste lid, 100a, derde lid, en 122)

In de onderdelen D, E, F, J en K worden de verwijzingen in verschillende artikelen van de Woningwet naar «de» in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gewijzigd in «een» algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2. In die artikelen waarin het alleen kan gaan om technische voorschriften – de artikelen 3, 5, 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 7a, eerste lid – is daaraan nog toegevoegd «eerste of tweede lid». Deze wijzigingen zijn noodzakelijk om tot uitdrukking te brengen dat aan artikel 2 van de Woningwet, zoals gewijzigd door dit wetsvoorstel, niettegenstaande het voornemen om op grond van dat artikel te komen tot één – geïntegreerde – algemene maatregel van bestuur, op zichzelf ook invulling kan worden gegeven bij afzonderlijke algemene maatregelen van bestuur. Het huidige artikel 2 kent deze mogelijkheid niet. Uitgangspunt van dat artikel is één algemene maatregel van bestuur, zijnde het Bouwbesluit 2003.

Artikel II (samenloopbepaling)

Dit artikel voorziet in een samenloopbepaling met het reeds in de toelichting bij artikel I, onderdelen C, G, onder 1, en H, genoemde wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten in verband met vereenvoudiging en harmonisatie van de totstandkomingsprocedures voor de algemene maatregelen van bestuur op het gebied van wonen, ruimte en milieu (voor- en nahangprocedures) (30 930). Deze samenloopbepaling heeft betrekking op de situatie waarin dat wetsvoorstel tot wet is verheven en eerder in werking is getreden of treedt dan de wet waartoe het onderhavige wetsvoorstel moet leiden. In dat geval komt het voorgestelde artikel 2, vijfde lid, van de Woningwet te vervallen. In genoemd wetsvoorstel zal een spiegelbeeldige bepaling worden opgenomen voor het geval dat het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven en eerder in werking is getreden of treedt dan de wet waartoe dat wetsvoorstel moet leiden. Die bepaling zal eveneens strekken tot het doen vervallen van artikel 2, vijfde lid, voornoemd.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven