31 706
Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat chronisch zieken en gehandicapten die worden geconfronteerd met hoge uitgaven in verband met gezondheidsproblemen hiervoor een tegemoetkoming ontvangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. verzekerde: een verzekerde als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet en een militaire ambtenaar in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede een militair aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend;

b. het CAK: de besloten vennootschap CAK, gevestigd te ’s-Gravenhage;

c. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

d. burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

e. sociaal-fiscaalnummer: het nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

HOOFDSTUK 2. TEGEMOETKOMINGEN IN VERBAND MET GEZONDH EIDSPROBLEMEN

§ 2.1 Algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

Artikel 2

1. Een verzekerde heeft jaarlijks recht op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tegemoetkoming, indien hij behoort tot een bij of krachtens die maatregel te bepalen groep van personen:

a. die gebruik maken van hulpmiddelenzorg, farmaceutische zorg, fysiotherapie, oefentherapie en geneeskundige zorg die behoren tot de verzekerde prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet,

b. voor wie ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is vastgesteld dat zij aanspraak hebben op zorg, of

c. die gebruik maken van een individuele voorziening, die beoogt hen in staat te stellen een huishouden te voeren als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

2. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, kan voor verschillende groepen op een verschillend bedrag worden vastgesteld.

3. De criteria, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, kunnen indien dit met het oog op een betere werking van deze wet op korte termijn noodzakelijk wordt geacht, bij algemene maatregel van bestuur worden aangevuld.

4. Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 3

1. Het bestuur van het CAK stelt ambtshalve het recht van de verzekerde op en de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, vast.

2. Het CAK verstrekt de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor het einde van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

3. Het CAK ziet bij de uitvoering van de in het eerste en tweede lid bedoelde taak toe op:

a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;

b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

c. de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hem in aanraking komen;

d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.

4. Het CAK treft voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met hem in aanraking komen in verband met de uitvoering van de in het eerste en tweede lid bedoelde taak, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbetering van werkwijzen en procedures te doen.

5. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van de in het eerste en tweede lid bedoelde taak door het CAK. De beleidsregels worden in de Staatscourant bekend gemaakt.

6. Indien naar het oordeel van Onze Minister het CAK zijn in het eerste en tweede lid bedoelde taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het CAK in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 4

1. Het CAK neemt het burgerservicenummer of, bij ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van verzekerden voor de uitvoering van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak in zijn administratie op.

2. Zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet en indicatieorganen als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verstrekken aan het CAK persoonsgegevens van verzekerden, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, noodzakelijk voor de uitvoering van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald tot welke gegevens de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, zich uitstrekken en in welke gevallen de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak.

4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald:

a. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

b. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

c. de hoogte van de vergoeding voor zorgverzekeraars voor het aanleveren van gegevens noodzakelijk voor het uitvoeren van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak.

Artikel 5

1. Het CAK zendt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister een begroting voor in het volgende kalenderjaar te verstrekken tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en voor de in dat jaar met de uitvoering daarvan gepaard gaande beheerskosten.

2. Onze Minister stelt jaarlijks voor 15 december het budget vast voor de kosten van tegemoetkomingen en de beheerskosten, bedoeld in het eerste lid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van de begroting en over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget wordt vastgesteld.

4. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten, doet het CAK, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen daarvan, onverwijld mededeling aan Onze Minister.

5. Onze Minister kan besluiten het budget voor de beheerskosten, bedoeld in het eerste lid, te wijzigen.

6. Het CAK gaat met betrekking tot de beheerskosten, bedoeld in het eerste lid, geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het daarvoor vastgestelde budget.

Artikel 6

1. Het CAK zendt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister een jaarverantwoording over de verstrekking van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en de daarmee gepaard gaande beheerskosten over het afgelopen kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het zesde lid.

2. De jaarverantwoording, bedoeld in het eerste lid, omvat:

a. een jaarrekening, en

b. een jaarverslag met betrekking tot het door het CAK gevoerde beleid, de doeltreffendheid van dat beleid en de bedrijfsvoering rond de uitvoering van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak en de daarmee gepaard gaande beheerskosten.

3. Het CAK legt in zijn jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over de kosten van tegemoetkomingen en de beheerskosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer in het afgelopen kalenderjaar.

4. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

5. De verklaring, bedoeld in het vierde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen voor de kosten van tegemoetkomingen en de beheerskosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

6. De accountant voegt bij de verklaring een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de kosten van tegemoetkomingen en de beheerskosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

7. De jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

8. Onze Minister houdt toezicht op de uitvoering van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak en de daarmee gepaard gaande beheerskosten door het CAK.

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van:

a. de jaarverantwoording, bedoeld in het tweede lid;

b. de verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in vierde lid;

c. het verslag van bevindingen, bedoeld in het zesde lid;

d. het aan de verklaring en het verslag van bevindingen ten grondslag liggende onderzoek.

Artikel 7

1. Het CAK verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

2. Het CAK geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze aan het CAK hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

§ 2.2 Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

Artikel 8

1. De verzekerde die recht heeft op een uitkering in verband met een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer en de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45% of meer, heeft recht op een tegemoetkoming.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt de tegemoetkoming.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de doelgroep, de hoogte van de tegemoetkoming en de wijze van betaling.

§ 2.3 Algemene bepalingen met betrekking tot tegemoetkomingen

Artikel 9

1. De betaling van tegemoetkomingen, bedoeld in de artikelen 2 en 8, geschiedt eenmaal per kalenderjaar.

2. De bedragen van de tegemoetkomingen worden jaarlijks aangepast op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.

3. De tegemoetkomingen zijn niet vatbaar voor beslag.

4. De tegemoetkomingen blijven buiten beschouwing bij de verlening van op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.

5. De tegemoetkomingen en de daarmee gepaard gaande beheerskosten komen ten laste van ’s Rijks kas.

HOOFDSTUK 3. WIJZIGINGEN IN OVERIGE WETTEN

§ 3.1 Wijzigingen in fiscale wetgeving

Artikel 10

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 104 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel p wordt geletterd q.

2. Na onderdeel o wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

p. tegemoetkomingen krachtens artikel 2 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;.

3. In onderdeel q wordt «onderdelen a tot en met o» vervangen door: onderdelen a tot en met p.

B

Artikel 3 139 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.

2. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. hetgeen door hem is ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten die op grond van afdeling 6.5 in aanmerking zijn genomen, ten hoogste tot het bedrag van de uitgaven die in aftrek zijn gekomen;.

C

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de onderdelen d tot en met g geletterd e tot en met h.

2. In het tweede lid wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);.

3. In het derde lid wordt «als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d» vervangen door: als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e.

D

Aan artikel 6.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij een vermindering worden allereerst de uitgaven voor specifieke zorgkosten, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onderdeel d, in aanmerking genomen.

E

Artikel 6.13, tweede lid, komt te luiden:

2. Uitgaven die op de voet van afdeling 6.5 in aanmerking worden genomen, alsmede weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder die doorgaans in een inrichting verblijven, zijn geen uitgaven voor levensonderhoud.

F

Na artikel 6.15 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 6.5 UITGAVEN VOOR SPECIFIEKE ZORGKOSTEN

Artikel 6.16 Kring van personen waarvan specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen

Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon voor de toepassing van deze afdeling als ernstig gehandicapt of als zorgafhankelijk wordt beschouwd.

Artikel 6.17 Uitgaven voor specifieke zorgkosten

1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;

e. extra gezinshulp;

f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;

g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;

h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.

2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hiertoe worden gerekend:

a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;

b. zaken en aanpassingen van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, voorzover deze zaken en aanpassingen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.

3. Gezinshulp wordt als extra aangemerkt voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de volgende tabel.

Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van
meer dan maar niet meer danwordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen vóór toepassing van de per- soonsgebonden aftrek
€ 29 3430%
€ 29 343€ 44 0151%
€ 44 015€ 58 6842%
€ 58 6843%

4. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, worden de uitgaven voor gezinshulp samengevoegd en geldt voor de toepassing van het derde lid het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De eerste volzin is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.

5. Uitgaven voor extra gezinshulp worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.

6. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, worden in aanmerking genomen, indien wordt gereisd:

a. per auto anders dan per taxi: voor € 0,19 per kilometer;

b. op andere wijze: voor de werkelijke kosten.

Artikel 6.18 Beperkingen van uitgaven voor specifieke zorgkosten

1. Als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, worden niet aangemerkt:

a. premies en premievervangende belasting voor volksverzekeringen en uitgaven voor naar aard en strekking daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;

b. premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling alsmede premievervangende en bijdragevervangende belastingen en uitgaven voor naar aard en strekking daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;

c. de krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde bijdragen;

d. de krachtens artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning verschuldigde bijdragen;

e. uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h, van de Zorgverzekeringswet;

f. uitgaven voor zorg die vallen onder het door de belastingplichtige ingevolge de Zorgverzekeringswet verplicht te verzekeren risico.

2. Het eerste lid, onderdeel f, is van overeenkomstige toepassing voor uitgaven die door de belastingplichtige zijn gedaan voor de in artikel 6.16 bedoelde personen.

Artikel 6.19 Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten

1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met 113%, indien het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10.

2. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden de uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, onderdelen b tot en met g, van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.

3. Het tweede lid is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.

Artikel 6.20 Omvang in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten

1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge artikel 6.19, meer bedragen dan:

a. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7 152 niet te boven gaat: € 118;

b. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7 152 te boven gaat, maar € 40 000 niet te boven gaat: 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;

c. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 40 000 te boven gaat: de som van 1,65% van € 40 000 en 5,75% van het gedeelte van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek dat € 40 000 te boven gaat.

2. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, worden de uitgaven voor specifieke zorgkosten samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek en wordt in het eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 7 152 vervangen door € 14 304 en wordt in het eerste lid, onderdeel a, het bedrag van € 118 vervangen door € 236. De eerste volzin is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.

G

Het in artikel 8.17, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 185.

H

Het in artikel 8.18, tweede lid, vermelde bedrag wordt verlaagd met € 125.

I

In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «5.16» vervangen door: 5.16, 6.17, derde lid, 6.20.

Artikel 11

Met ingang van 1 januari 2010 wordt artikel 6.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met:

a. 113%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

b. 57%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt;

een en ander mits het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en de in de eerste volzin bedoelde partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10, en de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, maar de partner bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar wel heeft bereikt, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 113%.

Artikel 12

Met ingang van 1 januari 2011 wordt artikel 6.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met 113%, indien de belastingplichtige of diens partner, bedoeld in het tweede lid, bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10.

2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

Artikel 13

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het in artikel 22b, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 185.

B

Het in artikel 22c, tweede lid, vermelde bedrag wordt verlaagd met € 125.

§ 3.2 Wijzigingen met betrekking tot inkomenscompensatie voor ouderen

Artikel 14

De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14, tweede lid, wordt na «twee maal dat bedrag» ingevoegd: , en verder vermeerderd met € 665 onderscheidenlijk € 1 462.

B

Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «€ 1 675» vervangen door: € 2 340.

2. In onderdeel d wordt «€ 1 050» vervangen door: € 2 512.

C

Artikel 18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot derde, vierde en vijfde lid.

2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het derde lid en van artikel 19, tweede lid, worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en d, vermeerderd met € 665 onderscheidenlijk € 1 462.

D

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «18, tweede lid» vervangen door: 18, derde lid.

2. In het achtste lid wordt «18, derde lid» vervangen door: 18, vierde lid.

§ 3.3 Overige wijzigingen

Artikel 15

Aan onderdeel C van de bijlage bij de Beroepswet wordt een onderdeel toegevoegd, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, luidende:

#. Artikelen 2 en 8 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

Artikel 16

Artikel 4.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet komt te vervallen, met dien verstande dat dit artikel en de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaande aan de dag waarop dit wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, van toepassing blijven op de aanspraken van belastingplichtigen over de jaren voor het kalenderjaar 2009.

Artikel 17

Aan artikel 16 van de Wet marktordening gezondheidszorg wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het CAK, bedoeld in artikel 1, onderdeel w, van de Zorgverzekeringswet, van hetgeen bij of krachtens artikel 118a van de Zorgverzekeringswet en artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning is geregeld.

Artikel 18

Aan artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand wordt, onder vervanging van de punt na het laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, luidende:

#. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

Artikel 19

Aan artikel 4, tweede lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaarswordt, onder vervanging van de punt na het laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, luidende:

#. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

Artikel 20

De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de onderdelen na onderdeel t vervangen door:

u. bijdragebetalingstijdvak: het kalenderjaar;

v. burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

w. het CAK: de besloten vennootschap CAK, gevestigd te ’s-Gravenhage.

B

In artikel 39, derde lid, onderdeel f, wordt «het Centraal Administratiekantoor» telkens vervangen door: het CAK.

C

In artikel 118a, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde lid, wordt «het Centraal Administratiekantoor» telkens vervangen door: het CAK.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over door de rijksbelastingdienst te verstrekken tegemoetkomingen specifieke zorgkosten aan belastingplichtigen met uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. De uitbetaling en terugvordering van verstrekte tegemoetkomingen specifieke zorgkosten geschieden overeenkomstig de regels die gelden voor de invordering van inkomstenbelasting, met dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 een uit te betalen tegemoetkoming specifieke zorgkosten uitsluitend kan worden verrekend met een terugvordering van een tegemoetkoming specifieke zorgkosten.

Artikel 22

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij voor een of meer artikelen of onderdelen daarvan terugwerkende kracht mogelijk is tot en met 1 januari 2009.

2. Bij het begin van het kalenderjaar 2009 vindt artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen toepassing met betrekking tot de in de artikelen 6.17, derde lid, en 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde bedragen.

3. Artikel 10, onderdelen G en H, vindt eerst toepassing nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2009 is toegepast.

4. Artikel 13 vindt eerst toepassing nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2009 is toegepast.

Artikel 23

Deze wet wordt aangehaald als: Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven