Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XVII nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XVII nr. 5 |
Vastgesteld 4 november 2008
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Stand van zaken «Doe normaal contracten». Wanneer kan de benodigde wetgeving hiervoor tegemoet worden gezien?
Uw Kamer ontvangt binnenkort het onderzoeksverslag van de pilot die in Rotterdam is uitgevoerd. Een vervolgpilot is voorzien met de «Doe normaal»-aanpak. In dit kader zal een nadere keuze worden gemaakt met betrekking tot het wettelijk kader waarbinnen de «Doe normaal»-aanpak kan worden toegepast.
Het kabinet heeft niet het voornemen voor de «Doe normaal»-aanpak cq. invoering van de «Doe normaal»-contracten specifieke wetgeving voor te bereiden. De toepassing is namelijk mogelijk binnen bestaande wetgeving.
Waar staat het bedrag van 400 000 euro in de begroting geraamd dat de minister wil gebruiken voor het gratis mobiel bellen naar de Kindertelefoon?
Het bedrag van € 0,4 mln is onderdeel van de doeluitkering jeugdzorg, en deze is in zijn geheel opgenomen onder operationele doelstelling 3.1, (Kinderen met ernstige opgroeien opvoedproblemen en hun ouders/verzorgers krijgen op tijd effectieve hulp bij een zorgaanbieder).
Zijn er redenen om het Centrum voor Jeugd en Gezondheid uit het RIVM te plaatsen? Zijn er signalen uit het veld dat het Centrum niet functioneert?
Het functioneren van het RIVM Centrum Jeugdgezondheid staat niet ter discussie en er zijn ook geen signalen uit het veld hierover. Ten behoeve van de invulling van de taakstelling van het RIVM is een aantal opties geïnventariseerd. Eén ervan is het stopzetten van het Centrum Jeugdgezondheid en het onderbrengen van de taken elders binnen het RIVM dan wel buiten de overheid. Op dit moment maakt het RIVM een taakanalyse van het Centrum Jeugdgezondheid waarbij ook het aspect van de publieke borging wordt betrokken. Op basis van deze taakanalyse zal besloten worden over de wijze waarop en vervolgens binnen welke organisatie de taken van het centrum worden voortgezet.
Hoeveel kinderen zitten in een jeugdinrichting terwijl ze daar niet thuis horen omdat ze wachten op behandeling?
(Tevens antwoord op de vragen 43, 48 en 53)
Zoals u weet bevindt de gesloten jeugdzorg zich op dit moment nog in een overgangsfase. Tot 1 januari 2010 wordt de capaciteit van gesloten jeugdzorg opgebouwd en kunnen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg ook nog in een justitiële jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst en behandeld. Deze jongeren wachten niet op een overplaatsing naar een gesloten jeugdzorgvoorziening. Het komt nog wel voor dat een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg op een opvangplek in een JJI komt. In dat geval wordt de jeugdige altijd onmiddellijk aangemeld voor een behandelplek in de gesloten jeugdzorg of in een JJI.
Op 1 oktober 2008 zaten er 831 jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in een JJI. Daarvan zaten 348 jeugdigen op een opvangplek en 483 op een behandelplek.
In 2007 zijn er in totaal 1355 jeugdigen met een civielrechtelijke titel in een JJI ingestroomd.
Bij brief van 3 juli 2008 (kenmerk JZ/GJ-2861150) heb ik u geïnformeerd over de opbouw van de capaciteit van gesloten jeugdzorg. Eind 2008 en in de loop van 2009 komen steeds meer plaatsen in de gesloten jeugdzorg beschikbaar. Het percentage jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg dat in een JJI zit zal daarmee steeds verder afnemen.
In verband met de uitvoering van de motie Voordewind die vroeg om een versnelling in de opbouw van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg heb ik zorgvuldig gekeken op welke wijze de capaciteit voor gesloten jeugdzorg zo snel mogelijk tot stand kon komen. Zowel de overheveling van de JJI’s, als de opbouw van nieuw zorgaanbod vergt tijd. Ik heb u bij de behandeling van het wetsvoorstel gesloten jeugdzorg in juni 2007 geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering zou gaan geven aan de motie Voordewind. Dat is gebeurd door de locatie Eefde van JJI Rentray al per 1 januari 2008 over te hevelen naar Jeugd en Gezin. De opbouw van de benodigde capaciteit is met grote inzet ter hand genomen. Een verdere versnelling hierin is, ook als daarvoor extra geld ter beschikking zou worden gesteld, niet mogelijk. Wel zal er met mijn voornemen om Glen Mills aan te wijzen als aanbieder voor gesloten jeugdzorg extra capaciteit beschikbaar komen.
Vanaf 1 januari 2010 is de overgangsfase, waarin jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg nog in een JJI kunnen worden geplaatst, ten einde. Vanaf 2010 zal het slechts in een incidenteel geval nog voorkomen dat een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg op grond van artikel 29k, tweede lid van de Wet op de jeugdzorg (het zogenaamde ventiel) in een JJI verblijft. Op basis van dit artikel is dit alleen mogelijk als de jeugdige al op basis van een strafrechtelijke veroordeling in een JJI verbleef en de jeugdige en degene die het gezag over hem heeft instemmen met voortgezet verblijf van de jeugdige in dezelfde JJI om een reeds gestarte behandeling of opleiding af te ronden.
Waarom is niet in de begroting vermeld dat de gevolgen van de nieuwe toezeggingen en prestatieafspraken met de provincies voor 2008 en 2009 niet zijn verwerkt in de begroting?
Op pagina 12 van de begroting, in het onderdeel Begrotingstoelichting, is een voetnoot opgenomen bij de tekst over de aanpak van wacht- en doorlooptijden en nieuwe financiering. Deze voetnoot luidt: «Bij het ter perse gaan van deze begroting konden de gevolgen van nieuwe prestatieafspraken met provincies voor 2008 en 2009 niet worden verwerkt».
Hoeveel kinderen staan er in het najaar van 2008 op een wachtlijst voor jeugd-GGZ en jeugd-LVG?
De cijfers voor de wachtlijsten in de ggz worden jaarlijks aangeleverd door GGZ Nederland. De meest recente wachtlijstcijfers zijn cijfers van mei 2008. Deze cijfers hebben betrekking op het jaar 2007. De wachtlijst voor jeugdigen op ggz zorg bedraagt per 1 januari 2008, 22 900. Het aantal wachtenden in de jeugd-ggz dat langer dan de Treeknorm wacht, bedraagt per 1 januari 2008 ongeveer 9 000.
In 2007 zijn 21 procent meer kinderen behandeld in de jeugd-ggz dan in het jaar daarvoor. Daarnaast was de groei groter dan verwacht. In 2007 zijn er namelijk 26 procent meer kinderen ingeschreven dan in 2006.
Naar aanleiding van de lange wachttijden is met de inzet van extra middelen (€ 77 miljoen in 2007) de afgelopen jaren beoogd extra kinderen te helpen.
Het percentage kinderen dat langer dan de Treeknorm wacht, is in 2007 verder afgenomen tot 39 procent, terwijl het percentage in 2006, 41 procent bedroeg.
Ook ten aanzien van de jeugd-LVG zijn nog geen nieuwe cijfers beschikbaar. Op 9 januari 2008 heb ik u geïnformeerd over de wachtlijst Verpleging en Verzorging en gehandicaptenzorg 2007. Uit deze informatie blijkt dat ca. 1000 jeugdig licht verstandelijk gehandicapten met aanvullende problematiek (en indicatie voor verblijfszorg) wachten op opname in een LVG-behandelcentrum. Naar verwachting kunnen de 1e gegevens begin 2009 worden gepresenteerd.
Welke mogelijkheden en bevoegdheden heeft het lokaal bestuur om de doortastende en samenhangende aanpak van multiprobleemgezinnen te leiden?
Multiprobleemgezinnen hebben problemen op meerdere leefgebieden. Om te bereiken dat verschillende hulpverleners op een goede manier met de hulp in het gezin aan de slag gaan is het van belang dat er zorgcoördinatie plaatsvindt zodat er gewerkt wordt volgens het uitgangspunt «Eén gezin, Eén plan».
De gemeente heeft nu in de praktijk al vaak een natuurlijke regierol ten aanzien van de jeugdketen. Met het wetsvoorstel CJG wordt deze natuurlijke regierol voor de gemeente wettelijk verankerd. «Eén gezin, één plan» is daarbij het uitgangspunt.
Dat betekent dat in het wetsvoorstel wordt vastgelegd dat de gemeente afspraken maakt met de instellingen in de jeugdketen over de wijze waarop de coördinatie van zorg in concrete gevallen wordt ingericht en hoe deze wordt belegd.
Daarnaast hoort bij het maken van deze afspraken dat de gemeente en andere instellingen vooraf met elkaar afspreken wat te doen als er knelpunten optreden in de coördinatie van zorg voor een individuele jeugdige of gezin, en dat zij deze concrete afspraken neerleggen in een werkwijze, het escalatiemodel. Dat kan op verschillende manieren vormgegeven worden. Een in de praktijk goed werkende oplossing is dat de instellingen bij voorbaat B&W machtigen om in het geval van een impasse aan de betreffende instelling een bindende aanwijzing te geven. In sommige gemeenten, waaronder Tilburg, wordt al enige tijd op deze manier gewerkt.
Het kabinetsbeleid geeft aan dat bij een doortastende aanpak bij de zogeheten multi-probleemgezinnen er gewerkt moet worden met het motto «Een gezin, een plan». Wat gaat de minister nu anders organiseren of inzetten om dit doel te bereiken?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven ga ik met het wetsvoorstel CJG de regierol van de gemeenten wettelijk verankeren. In dat wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de gemeente helder afspreekt wie de coördinatie van zorg, die benodigd is voor «Eén gezin, één plan», verricht. Nu al vormen coördinatie van zorg en het komen tot «Eén gezin, één plan» een belangrijk aandachtspunt in het ondersteu-ningstraject voor gemeenten in het kader van de CJG-ontwikkeling. Er zal een praktische handreiking over zorgcoördinatie worden opgenomen in de Gereedschapskist CJG voor gemeenten.
Verder stimuleer ik het werken volgens «Eén gezin, één plan» in pilots en proeftuinen, zodat professionals vooral hiermee aan de slag gaan en ook deze goede voorbeelden verspreid kunnen worden.
Concreet heb ik hiertoe in het kader van de wijkaanpak jeugd en gezin samen met het minister van WWI en met een aantal steden een experiment ter verbetering van hulpverlening aan multiprobleemgezinnen uitgewerkt. Het uitgangspunt «Eén gezin, één plan» staat hierin centraal. Binnen het experiment wordt onder andere gekeken naar vereenvoudiging van de indicatiestelling en mogelijkheden om geldstromen meer ontschot in te zetten. Daarnaast zijn de G27 een aantal werkplaatsen gestart waarin zij samen met de provincies nieuwe vormen van samenwerking verkennen. In een aantal van deze werkplaatsen wordt geëxperimenteerd met integrale indicatiestelling voor multiprobleemgezinnen en «Eén gezin, één plan». De werkplaatsen worden door middel van onderzoek gevolgd en in de zomer van 2009 volgt een evaluatie.
Welke rol zal het ministerie van Jeugd en Gezin vervullen bij de lokale vervolgbijeenkomsten van het opvoeddebat? Wat zal er gedaan worden met de uitkomsten van deze debatten?
Het kabinet wil het opvoeddebat op lokaal niveau met ouders, (brede) scholen, sport- en buurtverenigingen stimuleren. Hiertoe organiseert het programmaministerie voor Jeugd en Gezin een startconferentie, waarin voorbeelden zullen worden gepresenteerd van initiatieven op stedelijk, gemeentelijk en buurtniveau. Gemeenten zijn voor het vervolg aan zet en kunnen de voorbeelden gebruiken bij de invulling van hun lokale debatten. De belangrijkste conclusies worden gebundeld en besproken tijdens een afsluitende conferentie, eind 2010.
Wordt er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de opvoedondersteuning? Vanaf wanneer zullen er de evidence-based opvoedondersteunende cursussen beschikbaar zijn?
(Tevens antwoord op vraag 75)
ZonMW, NJi en RIVM centrum jeugdgezondheid werken in het kader van het Kennisprogramma Jeugd samen om ontwikkeling en implementatie van effectieve aanpakken in de jeugdsector te ontwikkelen.
Voor het aantal erkende effectieve programma’s of projecten verwijs ik u naar de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi. Deze is te vinden op te vinden op: www.nji.nl, à «Kennis» à Databanken. De databank wordt regelmatig aangepast aan de laatste ontwikkelingen.
In totaal zijn er nu 75 interventies als effectief opgenomen in de databank voor jeugdinterventies (dd. 14 oktober 2008). Daarbij zijn ook programma’s en interventies die opvoedondersteunende cursussen bieden.
Welke plannen zijn er om de regeldruk voor instellingen, professionals en gezinnen te verminderen? Welke concrete voorbeelden zijn hierover te geven?
Op 8 oktober 2008 heb ik u mijn actieplan toegestuurd voor de aanpak van de ervaren regeldruk in de jeugdketen. Dit actieplan geeft een overzicht van lopende èn nieuwe activiteiten gericht op het terugdringen van ervaren regeldruk voor ouders en kinderen, professionals, instellingen en overheden. Voorbeelden van concrete nieuwe activiteiten zijn:
• indicatiebesluiten van Bureau Jeugdzorg worden toegankelijker voor cliënten doordat ze worden opgesteld in een taal die voor 95% van de cliënten begrijpelijk is;
• cliënten worden beter geïnformeerd over voorzieningen, onder andere door middel van een toegankelijk informatiedocument en – indien mogelijk – een webloket;
• de meest urgente knelpunten op ICT-gebied worden aangepakt door een expertteam dat op locatie verbeteringen aanbrengt;
• het Rijk beziet de mogelijkheid of de verantwoordingsinformatie gebundeld kan worden uitgevraagd in één verantwoordingsdocument
• en het Rijk stelt vast welke kerninformatie zij nodig heeft in het kader van haar taken en verantwoordelijkheden. Zodra de kerninformatie is vastgesteld, worden de definities van de gegevens opnieuw tegen het licht gehouden en zo nodig opnieuw vastgelegd, om ervoor te zorgen dat alle partijen uniforme definities hanteren bij de aanlevering en het gebruik van de kerninformatie.
Wat is de ambitie van de minister voor 2009 ten aanzien van regeldruk vermindering? Is de minister bereid streefcijfers te stellen?
In mijn brief van 19 november 2007 heb ik u geïnformeerd over mijn ambitie om de ervaren regeldruk in de brede jeugdketen terug te dringen met 25% tussen 2007 en 2011. Hiertoe heb ik onlangs het actieplan «Aanpak ervaren regeldruk» opgesteld, dat ik uw Kamer op 8 oktober 2008 heb aangeboden. 2009 staat in het teken van het uitvoeren van de acties uit dit actieplan. Het is niet mijn bedoeling om voor 2009 al een streefcijfer te stellen. Wel zal ik de voortgang van de ingezette acties, zowel die van het programmaministerie als die van andere partijen, nauwgezet volgen.
Kan de regering aangeven wat zij onder een gezinsvriendelijk bedrijf verstaat? Kan de regering een aantal voorbeelden noemen van gezinsvriendelijke maatregelen die een bedrijf zou moeten nemen om ouders meer kans te bieden om zorg en werk te combineren? Wanneer is er meer bekend over de mogelijkheden voor gezinsvriendelijke bedrijven? Welke vorm krijgt het overleg met werkgevers- en werknemersorganisatie over gezinsvriendelijk beleid binnen bedrijven? Hoe gaat de regering bevorderen dat bedrijven gezinsvriendelijk arbeidsbeleid voeren?
Een gezinsvriendelijk bedrijf of beter gezegd een gezinsvriendelijke werkgever zorgt voor laagdrempelige mogelijkheden om de werknemers in de combinatie van gezin en werk te ondersteunen.
Een gezinsvriendelijke werkomgeving heeft een positief effect op de loyaliteit van werknemers. Geschikte gezinsvriendelijke maatregelen kunnen worden onderverdeeld in de categorieën tijd, middelen en vaardigheden. In de categorie tijd vallen maatregelen zoals flexibele werktijden met mogelijkheden om in bepaalde fasen van het leven juist minder of meer uren te werken en het plannen van besluitvormende vergaderingen op tijden dat ook ouders op het werk aanwezig zijn. In de categorie middelen vallen maatregelen zoals de materiële ondersteuning van het bestaande ouderschapsverlof en ondersteuning van het gebruik van bestaande verlofmogelijkheden – met name door vaders. In de categorie vaardigheden valt een maatregel als het aanbieden van cursussen voor herintreders of mensen die tijdelijk minder veel uren hebben gewerkt etc.
Om gezinsvriendelijk werkgeversbeleid te bevorderen zal ik in het voorjaar van 2009 – in samenwerking met de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – een conferentie over gezinsvriendelijke werkgevers organiseren. In het najaarsoverleg is met de werkgevers en werknemersorganisaties besloten dat zij betrokken worden bij de voorbereiding van deze conferentie.
Kunt u een overzicht geven van de 50 Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) die in 2008 gerealiseerd zullen zijn, om welke gemeenten het gaat, hoe deze Centra zijn ingericht en welke instanties hierin onder zijn gebracht?
(Tevens antwoord op de vragen 15 en 16).
Voor een actuele lijst van Centra voor Jeugd en Gezin verwijs ik u naar www.invoeringcjg.nl.
In 2011 moet er in elke gemeente die nu een consultatiebureau heeft een Centrum voor Jeugd en Gezin zijn.
Zoals ik u heb toegezegd tijdens het AO van 31 januari jongstleden zal ik u jaarlijks op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen rond het CJG. Op dit moment ben ik met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek over de wijze waarop we de CJG-ontwikkeling in gemeenten jaarlijks in beeld kunnen brengen. In de voortgangsrapportage die u nog voor de behandeling van de begroting voor Jeugd en Gezin zult ontvangen, zal ik u hierover nader informeren.
Gaat de minister haar doelstelling halen om eind 2008 50 CJG’s operationeel te hebben? Zo ja, betekent dit dat deze CJG’s al aan de beoogde doelstellingen voldoen, namelijk: meer ouders en kinderen bereiken met advies en opvoedingsondersteuning en verbetering van samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij jongeren en gezinnen? Zo niet, waarom niet en wanneer dan wel?
Zie antwoord op vraag 14.
Hoeveel CJG’s moeten er in 2011 zijn? Hoeveel CJG’s bestaan er nu? Loopt het aantal bestaande CJG’s op koers met het oog op de doelstelling voor 2011? Blijken de CJG’s in de praktijk een aanvulling te zijn op de verschillende instellingen die er al waren? Is de samenwerking tussen betrokken partijen en de jongeren en gezinnen daadwerkelijk verbeterd met de nieuwe CJG’s? Weten mensen de CJG’s makkelijk te vinden?
Zie antwoord op vraag 14.
Hoe verhoudt zich de voorgenomen invoering van het BSN in de jeugdzorg tot het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
In het EKD JGZ wordt gebruik gemaakt van het BSN als uniek nummer voor het identificeren van kinderen. Het EKD JGZ is echter uitsluitend het dossier van de jeugdgezondheidszorg waar de jeugdzorg geen toegang toe heeft. Invoering van het BSN in de jeugdzorg brengt hier geen verandering in.
Op welke manier zal, naast financiële steun, ondersteuning worden geboden bij het opzetten van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s)?
In de brief die ik op 19 juni jongstleden met de staatssecretarissen voor Onderwijs naar uw Kamer heb verstuurd hebben wij een aantal maatregelen aangekondigd om overal in Nederland in 2011 goed werkende ZAT’s te hebben voor alle schoolgaande kinderen en jongeren op het PO, VO en MBO, te weten:
– er komt een landelijk steunpunt voor samenwerking in de jeugdketen en ZAT’s;
– we gaan per regio in Nederland monitoren hoe het staat met de samenwerking in ZAT’s;
voor het einde van dit jaar kom ik, samen met de staatssecretarissen van OCW, met een voorstel om ZAT’s en de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg wettelijk te verankeren in de onderwijswetgeving.
Wordt met «eind 2009 is het mogelijk om gegevens uit te wisselen» bedoeld dat het eind 2009 alle individuele elektronische dossiers met elkaar in verbinding staan via een landelijke kop? Klopt het dat kinderen eind 2009 niet meer buiten beeld raken als zij verhuizen buiten de gemeentegrenzen? Zo nee, wat wordt hier dan wel bedoeld? Zo nee, wanneer verwacht de minister dat de goedwerkende landelijke kop een feit is?
Bedoeld is dat eind 2009 de infrastructuur (het Landelijk SchakelPunt (LSP) van de ICT-infrastructuur in de zorg) is aangepast zodat het JGZ-dossiers over kan dragen. De individuele JGZ-organisaties moeten dan aan kunnen sluiten bij het LSP. Elektronische overdracht van dossiers is mogelijk op het moment dat zowel de instelling waar het kind vandaan komt als de nieuwe instelling waar het kind in zorg is, is aangesloten. Het tempo waarin instellingen aansluiten wordt vanaf dat moment bepaald door de JGZ-organisaties en is niet exact aan te geven.
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomsten van de haalbaarheidstudie naar de mogelijkheden tot het breder opzetten/uitbreiden van het EKD?
De uitkomsten van de haalbaarheidsstudie naar ketenbrede informatieuitwisseling in de jeugdsector zijn op 9 oktober jongstleden aan de Tweede Kamer gezonden.
Voor de implementatie van de Verwijsindex en het EKD is in 2009 10 miljoen euro beschikbaar. Hoeveel gaat er exact hiervan naar de verwijsindex en hoeveel gaat er exact naar het EKD?
In het kader van het bestuursakkoord «Samen aan de slag» van 4 juni 2007 is met de VNG afgesproken dat een bedrag oplopend tot € 20 miljoen in 2011 ter beschikking wordt gesteld voor de invoering van het EKD en de Verwijsindex. Dit bedrag is toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voor het jaar 2009 wordt een bedrag van € 10 miljoen aan gemeenten ter beschikking gesteld. Gemeenten hebben de vrijheid en daaraan gekoppelde verantwoordelijkheid om deze bedragen naar eigen inzicht op de beste wijze in te zetten.
Loopt de invoering van het Elektronisch Kind dossier nog volgens schema, wat is de huidige stand van zaken? Zijn er nog problemen geconstateerd?
De invoering van het EKD JGZ loopt nog volgens de planning die is aangegeven in de brief over de voortgang van het EKD JGZ die ik op 17 juli 2008 aan de Tweede Kamer heb gezonden. Er zijn sinds die brief geen problemen geconstateerd.
Waar wordt in 2008 al geëxperimenteerd met de Verwijsindex risicojongeren?
In 2008 zijn de onderstaande 29 gemeenten in het kader van de proeftuinen reeds op de Verwijsindex aangesloten:
Albrandswaard; Almere; Amersfoort; Bergambacht; Bodegraven; Borger-Odoorn; Boskoop; Coevorden; Den Haag; Ede; Emmen; Enschede; Gouda; Heerlen; Hellevoetsluis; Hengelo; Krimpen aan den IJssel; Leeuwarden; Moordrecht; Nederlek; Nieuwekerk aan de IJssel; Ouderkerk; Reeuwijk; Rotterdam; Rozenburg; Schoonhoven; Vlist; Waddinxveen; Zevenhuizen-Moerkappelle; 7 gemeenten in Eemland; 6 gemeenten in Flevoland.
Worden het EKD of de Verwijsindex risicojongeren ook in regionaal verband geïmplementeerd?
Voor het EKD JGZ dienen JGZ-instellingen in regionaal verband digitale EKD-pakketten aan te schaffen en te implementeren.
De Verwijsindex wordt op gemeentelijk niveau geïmplementeerd. Het is echter goed mogelijk dat verschillende samenwerkende gemeenten gezamenlijk regionaal aansluiten op de Verwijsindex. Zo zijn 23 oktober jongstleden 7 gemeenten in de regio Eemland gezamenlijk in de proeftuin aangesloten op de Verwijsindex. Daarnaast zijn op 30 oktober jongstleden de 6 gemeenten in Flevoland gezamenlijk in de proeftuin aangesloten op de Verwijsindex.
Op welke manier zal aan de prioriteit voor aanpak van schadelijk alcoholgebruik uiting worden gegeven?
Voor de aanpak van schadelijk alcoholgebruik stelt dit kabinet extra menskracht en middelen beschikbaar. Hierdoor kunnen extra maatregelen worden uitgewerkt en aan uw Kamer voorgelegd. Deze zijn aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid van 20 november 2007 (27 565, nr. 35).
Concreet gaat het om:
– voorlichtingscampagnes voor jongeren, ouders en scholen;
– zorg bij beginnende alcoholproblematiek;
– herziening van de Drank- en Horecawet, met als doel terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren en reductie van de administratieve lasten voor onder meer het bedrijfsleven;
– intensivering van het toezicht;
– steviger aanpak van hokken en keten;
– extra maatregelen tegen rijden onder invloed;
– beperking van de alcoholreclame op televisie en radio;
– extra accijnsheffing;
– introductie van blaastesten na geweldsmisdrijven;
– experimenten met lagere leeftijdsgrenzen bij alcoholverkoop;
– strafbaarstelling van jongeren tot 16 jaar voor het bezit van alcohol.
Daarnaast is opdracht gegeven tot:
– onderzoek naar de aanpak van zoete alcoholhoudende dranken;
– verspreiding van best practices onder gemeenten.
Wordt de zwerfjongerenproblematiek meegenomen binnen «Leren en Opgroeien»?
In het Actieplan Krachtwijken is Leren en Opgroeien één van de vijf thema’s die centraal staan. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt over onder andere de Centra voor Jeugd en Gezin, kindvriendelijke wijken, het experiment «Achter de voordeur»1 en jeugd en veiligheid. Op deze diverse onderwerpen zullen de gemeenten passende maatregelen nemen, gebruik makend van de instrumenten die door het Rijk beschikbaar worden gesteld en afhankelijk van de lokale situatie per wijk.
In de charter met de gemeente Amersfoort is afgesproken dat het Rijk samen met de gemeente gaat bezien op welke wijze de hulpverlening aan jongeren tussen de 18 en 23 jaar kan worden verbeterd. Er wordt nader onderzoek gedaan naar aard en omvang van de knelpunten bij deze doelgroep, waarin ook de zwerfjongerenproblematiek wordt meegenomen.
Welke acties worden ingezet wanneer professionals niet willen meewerken aan een meldcode kindermishandeling?
(Tevens antwoord op vraag 30)
Uit onderzoek naar het gebruik van meldcodes kindermishandeling (Veldkamp; 2008) kwam naar voren dat 45% van de professionals beschikt over een meldcode en dus meer dan de helft nog niet. Zij moeten alsnog aangespoord worden snel over te gaan tot het gebruiken van een meldcode. Dat gebeurt nu al, ondermeer door het voeren van gesprekken met beroepsgroepen en brancheorganisaties. Deze gesprekken worden gevoerd door de leden van de Stuurgroep Aanpak Kindermishandeling, onder voorzitterschap van Ivo Opstelten, met betrokkenheid van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
Voorts heeft het kabinet in een brief van 3 september 2008 aangekondigd het gebruik van een meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld verplicht te willen stellen. Eind 2008 volgt een uitgewerkt voorstel voor verplichtstelling van een meldcode, waarin de juridische aspecten, toezicht en handhaving zijn meegenomen, evenals de implementatie. Dit alles moet ertoe leiden dat uiterlijk 2011 iedereen in Nederland die met ouders en kinderen werkt, werkt met de meldcode.
Kan een overzicht worden gegeven hoe vaak de methoden van de Eigen Kracht Conferentie afgelopen jaren is toegepast? Wat verwacht de minister concreet van deze methoden? In hoeveel procent van de gevallen waarin een beroep op jeugdzorg wordt gedaan is het volgens de minister verstandig om te volstaan met deze methoden? Op welke wijze en in welke mate dragen deze methoden bij aan het beheersbaar maken van het stelsel van jeugdvoorzieningen?
Uit informatie van de «Eigen Kracht Centrale» komt naar voren dat sinds 2001 Eigen Kracht conferenties worden gehouden in Nederland en dat sindsdien al honderden Eigen Kracht conferenties zijn gehouden. Ik verwacht dat deze conferenties in allerlei situaties rondom gezinnen waarin hulp of ondersteuning nodig is, een uitkomst kunnen bieden op een wijze waarmee het zelfoplossend vermogen van gezin en sociale omgeving wordt versterkt. Ervaringen in de provincie Overijssel leren dat met het inzetten van zo’n conferentie in een vroeg stadium kan worden voorkomen dat de situatie in een gezin escaleert. Daarmee is de Eigen Kracht conferentie geen vervanging voor hulpverlening maar draagt bij aan effectievere inzet van hulpverlening omdat deze beter wordt afgestemd op de behoefte van het gezin en het systeem rondom het gezin. Omdat per geval beoordeeld moet worden of de Eigen Kracht conferentie goed ingezet kan worden is het niet doenlijk een landelijk streefpercentage te noemen.
Waarom geldt de RAAK-aanpak in 2008 slechts in 4 regio’s?
In vier proefregio’s is de RAAK-aanpak met succes beproefd. Op dit moment wordt in heel Nederland gewerkt aan regionale invoering van de aanpak kindermishandeling, gebaseerd op de RAAK-aanpak. Over deze invoering zijn met de 35 centrumgemeenten (tevens verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld), met provincies en grootstedelijke regio’s afspraken gemaakt. Afgesproken is dat alle 35 regio’s aan het einde van deze kabinetsperiode de RAAK-aanpak hebben gerealiseerd.
Waarom beschikken alle professionals pas in 2011 over een meldcode?
Zie antwoord op vraag 27.
Waarop is de normtijd van 9 weken voor de geïndiceerde jeugdzorg gebaseerd? Is deze wachttijd toereikend voor het bieden van adequate hulp? Hoe denkt de minister de beoogde reductie van de wachtlijsten met 25% in 2008 nog te gaan halen nu is gebleken dat de wachtlijsten alleen maar langer worden? Is de overbruggingszorg toereikend?
De termijn van 9 weken wordt gebruikt in de beleidsinformatie bij het registreren van de wachtlijstcijfers. Provincies voeren in de praktijk een urgentiebeleid. Bij een crisissituatie wordt er naar een adequate oplossing gezocht. De ervaring leert dat deze altijd wel wordt gevonden. Ook wordt bekeken welke jongeren met voorrang een andere vorm van zorg moeten krijgen tijdens de wachtperiode.
Door realisatie van de prestatie-afspraken die ik met de provincies heb gemaakt over de wachtlijsten in de jeugdzorg, zullen er eind 2009 geen jeugdigen langer dan 9 weken meer wachten. Deze prestatie-afspraken staan beschreven in mijn brief van 5 september, kenmerk: 2007/2008 29 815, nr. 166.
In die brief staat ook een onderzoek naar de doorlichting van de wachtlijsten aangekondigd. Dit onderzoek zal ook ingaan op de vraag of de overbruggingszorg toereikend is. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik u eind van dit jaar doen toekomen.
Wat wordt er precies verstaan onder de norm «Beter Beschermd»?
Daaronder wordt verstaan de tijd die verstrijkt tussen de aanmelding van een jeugdbeschermingscasus bij Bureau Jeugdzorg (incl. AMK) en de uiteindelijke start van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel door de gezinsvoogdijwerker. Dat betekent in de praktijk dat binnen een dag na bekend worden van de zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg (incl. AMK) een spoorbesluit wordt genomen. Daarbij wordt ingeschat of het om een situatie gaat waarbij mogelijk een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd zal gaan worden. Als dat zo is, moet uiterlijk binnen 2 maanden nader onderzoek worden verricht en de jeugdrechter uitspraak hebben gedaan. Indien de situatie spoedeisend is dient er natuurlijk al eerder een (voorlopige) maatregel te worden verzocht door de Raad voor de Kinderbescherming.
Vervolgens start een (gezins)voogdijwerker binnen 5 dagen na deze uitspraak met de uitvoering van de maatregel en heeft binnen die 5 dagen daadwerkelijk contact met de minderjarige en het gezin.
Hoelang is de doorlooptijd in 2008 bij de AMK’s? Waarop baseert de minister de doorlooptijd van maximaal 10 weken voor 50% van de gevallen in 2009?
Over het eerste kwartaal van 2008 is een doorlooptijd van gemiddeld 87 dagen gerapporteerd door de provincies. Ik wil de doorlooptijd uiteindelijk terugbrengen naar 8 weken in 2011. Binnen die ambitie past een verkorting van de doorlooptijd naar 10 weken in 2009 en zo is dat ook afgesproken met de provincies. Hierover heb ik u bericht in mijn brief van 5 september jongstleden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 815, nr. 166).
De regering stelt vast dat het aantal jongeren met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en/of met psycho-sociale problemen lijkt te blijven groeien en dat het beroep op alle voorzieningen neemt van jaar tot jaar toe. Is er werkelijk sprake van een toename van het percentage jongeren met problemen, of is men tegenwoordig sneller geneigd een beroep te doen op voorzieningen? Als het eerste het geval is, wat is daar dan volgens het kabinet de diepere oorzaak van?
Het beroep op voorzieningen voor jeugdigen met een gezondheidsbeperking is onder anderen gegroeid door een eerdere herkenning en verbeterde diagnostiek in combinatie met een verruiming van definities en diagnostische criteria. Dit blijkt uit het TNO rapport «de toename gebruik ondersteuning voor jongeren met een gezondheidsbeperking» (maart 2007). Met name het aantal kinderen met stoornissen in het autismespectrum en het aantal kinderen dat in aanraking komt met de jeugdhulpverlening met gedragsmatige en emotionele problemen (bijvoorbeeld ADHD) stijgt. Er is echter maar een beperkte stijging te zien in de prevalentie van deze aandoeningen. Het percentage van kinderen die een (ernstige) psychiatrische handicap hebben, is al vele jaren stabiel. Er zijn geen aanwijzingen dat door moderne tijden het aantal stoornissen groeit, maar wel dat het aantal kinderen dat problemen ondervindt door hun stoornis stijgt, waardoor de zorgvraag toeneemt. Het kabinet is voornemens de SER advies te vragen over de wijze waarop jongeren met psychische of gedragsstoornissen beter kunnen worden voorbereid op (arbeids)participatie. Ten aanzien van stoornissen in het autistisch spectrum (ASS) is een Gezondheidsraadcommissie ingesteld, die zich onder andere buigt over de vraag of er sprake van een toename van het aantal gevallen van ASS en de oorzaken daarvan. Deze GR-commissie rapporteert naar verwachting medio 2009.
In hoeverre bestaat al een meldcode kindermishandeling bij de politie?
De politie beschikt over een meldcode kindermishandeling. Uit de cijfers blijkt, dat de politie de grootste melder bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling is (AMK 2007; 24,6%).
Er wordt 1,3 miljoen euro uitgegeven voor de bestrijding van kindermishandeling door versterking van preventie, signalering en ingrijpen. Kunt u een nadere specificatie geven van dit bedrag? Hoeveel van deze 1,3 miljoen euro wordt er besteed aan het verbeteren van de doorlooptijd van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.
De tabel met de geraamde uitgaven per kabinetsdoelstelling op pagina 15 van de begroting bevat een specificatie van de beschikbare bedragen voor de kabinetsdoelstellingen 30, 31, 32 en 50. (Abusievelijk is overigens niet aangegeven dat de tabel bedragen in 1 000 euro vermeldt.) Het verbeteren van de doorlooptijd van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wordt betaald uit de doeluitkering jeugdzorg en daarmee is het precieze bedrag dat hieraan wordt besteed niet aan te geven. Voor de uitvoering van het Actieplan aanpak kindermishandeling «Kinderen Veilig Thuis» is € 4,6 mln beschikbaar in 2009.
Is in de afspraken met de provincies de laatste stand van zaken m.b.t. het wegwerken van de wachtlijsten (en de extra 100 miljoen euro) betrokken?
Hoe verhoudt zich de doelstelling tot reductie van wachtlijsten in de jeugdzorg met minimaal 25% tot de toezegging van de minister de wachtlijsten in de jeugdzorg eind 2009 volledig te hebben weggewerkt?
Op welke manier zullen ouders worden aangesproken op het gedrag van hun kind? Is een financiële vergoeding of sanctie, zoals korten op de kinderbijslag, één van de mogelijkheden?
De afspraken met de provincies betreffen de extra te leveren prestaties en de daarvoor extra beschikbare middelen, in totaal € 115 miljoen voor de jaren 2008 en 2009. Bij het ter perse gaan van deze begroting konden de gevolgen van nieuwe prestatieafspraken met provincies voor 2008 en 2009 niet worden verwerkt (zie hiervoor de voetnoot op pagina 12 van de begroting). Inmiddels is in de overeenkomst vastgelegd dat Rijk en IPO verwachten dat de wachtlijst van langer dan 9 weken uiterlijk 31 december 2009 volledig is weggewerkt, als het aantal gebruikers in 2008 met 7,8% en in 2009 met 8,4% groeit.
Onder verwijzing naar de notitie «Overlast door 12-minners: een stevige aanpak», die op 12 september 2008 naar uw Kamer is gezonden, kan ik het volgende melden. Als ouders zich, ondanks dat sprake is van een ondertoezichtstelling, feitelijk aan een hulpaanbod proberen te onttrekken, kan een gezinsvoogdijwerker een officiële aanwijzing geven waarin staat welke instructies van de gezinsvoogdijwerker de ouders behoren op te volgen. In het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, dat binnenkort bij het parlement wordt ingediend, is de mogelijkheid opgenomen dat als de ouders de instructies nog steeds niet opvolgen, de gezinsvoogdijwerker de aanwijzing ter bekrachtiging aan de rechter kan voorleggen. De kinderrechter kan tegelijk met de bekrachtiging of later een dwangmiddel (geldboete of gijzeling) opleggen voor het niet opvolgen van de aanwijzing. Onderzocht wordt of opschorting van de uitbetaling van kinderbijslag een werkbare, toe te voegen optie is in zulke gevallen.
Verder wordt ook nog nagegaan of in de drangfase wellicht een boete, op te leggen aan ouders die ondanks waarschuwingen hun verantwoordelijkheid niet nemen, een zinvol aanvullend instrument kan zijn.
In 2009 gaan de provincies en grootstedelijke regio’s werken met de nieuwe financieringssystematiek. Is onderzocht in hoeverre dit nieuwe instrument leidt tot toename van de regeldruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier de uitkomst van?
De nieuwe financieringssystematiek is opgenomen in de bekostigingsregels die worden vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (hierna Uitvoeringsbesluit). Deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit is voorgelegd aan de commissie ACTAL. Deze was met mij van oordeel dat er geen verzwaring van de administratieve lasten plaatsvindt.
De nieuwe financieringssystematiek houdt onder andere in dat de indicatiestelling wordt vereenvoudigd. Dit heeft een vermindering van de regeldruk bij de medewerkers van bureau jeugdzorg tot gevolg en voorkomt het uitvoeren van dubbel werk doordat de duur en de omvang van een traject niet meer zowel door de indicatiestellers van Bureau Jeugdzorg als door de hulpverleners worden vastgesteld.
Hoeveel kinderen wachten, na de uitspraak van de rechtbank, op hulp van een (gezins)voogd en hoe lang wachten zij gemiddeld?
Over de wachtlijsten in de jeugdbescherming zal ik Uw Kamer nog voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Jeugd en Gezin een brief sturen.
Hoe is de taakverdeling tussen de betrokken organisaties in de nieuwe werkwijze van de Kinderbescherming?
Uitgangspunt van «Beter Beschermd» is dat werkzaamheden in goed overleg tussen partijen optimaal op elkaar worden afgestemd. Het casusoverleg neemt hier een cruciale plaats in. De zorgmelding komt binnen bij Bureau jeugdzorg, afdeling Toegang of het AMK. Daar wordt ingeschat of moet worden gedacht aan een jeugdbeschermingsmaatregel. Als dat het geval is, zal binnen een week een casusoverleg plaatsvinden waaraan zowel Bureau jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming deelnemen. Tijdens het overleg wordt vastgesteld wie welke activiteiten onderneemt en welke activiteiten parallel kunnen worden uitgevoerd, teneinde zo snel mogelijk de situatie te kunnen voorleggen aan de jeugdrechter. In principe blijft tussen de organisaties dezelfde taakverdeling gelden. De melding komt binnen bij Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming rekestreert de maatregel bij de kinderrechter. In de onderzoeksperiode worden de activiteiten beter op elkaar afgestemd. Men werkt dus niet ná elkaar, maar met elkaar. Uiteraard is de rechter niet betrokken in de onderzoeksfase, maar vindt met de rechtbank overleg plaats over het efficiënt inzetten van zittingscapaciteit.
Is het bekend hoeveel jongeren er op dit moment in totaal wachten op een plek in een gesloten jeugdzorg voorziening?
(Tevens antwoord op vraag 44).
Zoals ik u ook heb laten weten tijdens het Algemeen Overleg over de jeugdzorg van 11 september jl. is de wachtlijstregistratie voor de gesloten jeugdzorg nog in opbouw. De werkprocessen bij bureau jeugdzorg en het informatiesysteem jeugdzorg dienen aangepast te worden om de informatie over de gesloten jeugdzorg door de medewerkers te kunnen laten registreren. Zodra er cijfers beschikbaar zijn over wachtenden in de gesloten jeugdzorg zal ik de Kamer daarover informeren.
Is er sprake van een toename van de vraag naar gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoe groot is deze toename? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
(Tevens antwoord op vraag 111).
Het WODC heeft in september 2008 ramingen gepubliceerd over onder meer het aantal jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg. Deze ramingen laten een grotere groei zien dan aanvankelijk voorzien. In 2010 zal de geplande capaciteit van ruim 1300 plekken gerealiseerd zijn. Daarnaast ben ik voornemens Glen Mills aan te wijzen, waarmee nog eens 120 plekken beschikbaar zullen komen. Ik zal de vraag naar gesloten jeugdzorg bovendien blijven monitoren om te bezien hoe deze zich ontwikkelt. Ik wil echter niet op dit moment al de conclusie trekken dat dit moet leiden tot meer plekken in de gesloten jeugdzorg. Andere initiatieven die door de sector ontwikkeld worden, bijvoorbeeld met als doel het gesloten verblijf zo kort mogelijk te houden met aansluitend intensieve (ambulante) zorg, zal ik met kracht steunen.
Vanaf 2010 is het genoemde bedrag van 26,9 miljoen euro extra beschikbaar. Met de aanwijzing van Glen Mills en de ontwikkeling van andere initiatieven door de sector is mijn verwachting dat er voldoende plekken voor de gesloten jeugdzorg beschikbaar zullen zijn.
Hoeveel jongeren wachten er in een justitiële jeugdinrichting op een plek in een gesloten jeugdzorg voorziening?
(Tevens antwoord op de vragen 4, 48 en 53).
Zoals u weet bevindt de gesloten jeugdzorg zich op dit moment nog in een overgangsfase. Tot 1 januari 2010 wordt de capaciteit van gesloten jeugdzorg opgebouwd en kunnen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg ook nog in een justitiële jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst en behandeld. Deze jongeren wachten niet op een overplaatsing naar een gesloten jeugdzorgvoorziening. Het komt nog wel voor dat een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg op een opvangplek in een JJI komt. In dat geval wordt de jeugdige altijd onmiddellijk aangemeld voor een behandelplek in de gesloten jeugdzorg of in een JJI.
Op 1 oktober 2008 zaten er 831 jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in een JJI. Daarvan zaten 348 jeugdigen op een opvangplek en 483 op een behandelplek.
In 2007 zijn er in totaal 1 355 jeugdigen met een civielrechtelijke titel in een JJI ingestroomd.
Bij brief van 3 juli 2008 (kenmerk JZ/GJ-2 861 150) heb ik u geïnformeerd over de opbouw van de capaciteit van gesloten jeugdzorg. Eind 2008 en in de loop van 2009 komen steeds meer plaatsen in de gesloten jeugdzorg beschikbaar. Het percentage jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg dat in een JJI zit zal daarmee steeds verder afnemen.
In verband met de uitvoering van de motie Voordewind die vroeg om een versnelling in de opbouw van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg heb ik zorgvuldig gekeken op welke wijze de capaciteit voor gesloten jeugdzorg zo snel mogelijk tot stand kon komen. Zowel de overheveling van de JJI’s, als de opbouw van nieuw zorgaanbod vergt tijd. Ik heb u bij de behandeling van het wetsvoorstel gesloten jeugdzorg in juni 2007 geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering zou gaan geven aan de motie Voordewind. Dat is gebeurd door de locatie Eefde van JJI Rentray al per 1 januari 2008 over te hevelen naar Jeugd en Gezin. De opbouw van de benodigde capaciteit is met grote inzet ter hand genomen. Een verdere versnelling hierin is, ook als daarvoor extra geld ter beschikking zou worden gesteld, niet mogelijk. Wel zal er met mijn voornemen om Glen Mills aan te wijzen als aanbieder voor gesloten jeugdzorg extra capaciteit beschikbaar komen.
Vanaf 1 januari 2010 is de overgangsfase, waarin jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg nog in een JJI kunnen worden geplaatst, ten einde. Vanaf 2010 zal het slechts in een incidenteel geval nog voorkomen dat een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg op grond van artikel 29k, tweede lid van de Wet op de jeugdzorg (het zogenaamde ventiel) in een JJI verblijft. Op basis van dit artikel is dit alleen mogelijk als de jeugdige al op basis van een strafrechtelijke veroordeling in een JJI verbleef en de jeugdige en degene die het gezag over hem heeft instemmen met voortgezet verblijf van de jeugdige in dezelfde JJI om een reeds gestarte behandeling of opleiding af te ronden.
Hoeveel jongeren wachten er thuis op een plek in een gesloten jeugdzorg voorziening?
Zie antwoord op vraag 41.
Hoeveel procent van de meiden, geplaatst in een gesloten jeugdzorg instelling, is daar geplaatst vanwege loverboy problematiek?
In het plaatsingsprotocol gesloten jeugdzorg dat tot 2010 wordt gehanteerd voor de plaatsing van jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg is een categorisering aangebracht in jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg. Een van de categorieën betreft jeugdigen die slachtoffer zijn geworden van gedwongen prostitutie (inclusief slachtoffers van loverboys). Op 13 oktober 2008 zaten er 21 meisjes uit deze categorie in een JJI of in een gesloten jeugdzorginstelling. Hoeveel van deze meisjes slachtoffer zijn van een loverboy wordt niet apart geregistreerd.
Welke behandeling krijgen civiel rechtelijk geplaatste meiden in een justitiële jeugdinrichting (jji)?
Ongeacht de instelling waar een jeugdige is geplaatst (gesloten jeugdzorg of JJI) en ongeacht de status van een jeugdige in een JJI (strafrechtelijk of met een machtiging gesloten jeugdzorg) zijn de staatssecretaris van Justitie en ik van mening dat de behandeling passend moet zijn. Dat betekent dat er voor iedere individuele jeugdige wordt bekeken wat zijn problematiek is en welke behandeling daarbij past. Voor meisjes met een machtiging gesloten jeugdzorg in de JJI’s is dan ook niet één specifieke vorm van behandeling beschikbaar.
Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief van de Staatssecretaris van Justitie en mij over de aanpak van psychische stoornissen en seksueel risicogedrag van meisjes in jeugdinrichtingen. Hierin wordt u geïnformeerd over de voorzieningen voor zwangere meisjes en voor meisjes met seksueel risicogedrag.
Zijn er voldoende plekken in de gesloten jeugdzorg voor LVG jongeren? Zo nee, hoeveel plekken komen we tekort en hoe gaat u deze plekken creëren?
Een deel van de jeugdigen met een licht verstandelijke handicap in de gesloten jeugdzorg heeft geen specifieke plek nodig in verband met hun licht verstandelijke handicap. Zij kunnen op alle plekken in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden en daar een behandeling krijgen die is toegespitst op de individuele problematiek.
Een deel van de jeugdigen met een licht verstandelijke handicap heeft een aanpak nodig die zo specifiek is, dat die niet op iedere plek in de gesloten jeugdzorg geboden kan worden, bijvoorbeeld omdat ze niet in één groep met normaal begaafde jeugdigen kunnen functioneren of omdat ze een speciale aanpak op school nodig hebben. Ik ben met de gesloten jeugdzorginstellingen in overleg over wat er nodig is voor deze doelgroep en hoe groot deze groep is. Op basis daarvan zal ik beslissen op welke wijze ik het aanbod wil inrichten, bijvoorbeeld of het doelmatig is dat enkele (delen van) instellingen zich hiervoor gaan specialiseren.
Hoeveel kinderen zitten momenteel op civielrechtelijke titel in een jji? Hoeveel kinderen zaten in 2007 op civielrechtelijke titel in een jji? Hoeveel kinderen zitten volgens de verwachting in 2009, in 2010 en in 2011 op civielrechtelijke titel in een jji?
(Zie antwoord op de vragen 4, 43 en 53).
Wat is de laatste stand van zaken m.b.t. de aanpak van de regeldruk in de jeugdsector? Hoeveel minder regeldruk ervaren professionals en cliënten na de inspanningen tot nu toe?
(Tevens antwoord op vraag 54).
Op 8 oktober 2008 heb ik u mijn actieplan toegestuurd voor de aanpak van de ervaren regeldruk in de jeugdketen. Dit actieplan is gebaseerd op een eerste meting (nulmeting) van de ervaren regeldruk in de brede jeugdketen, die de eerste helft van 2008 heeft plaatsgevonden. De nulmeting voorziet niet in een vergelijking tussen de jaren 2007 en 2008. Wel geven de respondenten van de nulmeting aan dat zij twee recente acties van mijn ministerie al ervaren als een verlichting van de regeldruk. Het betreft (1) het afschaffen van de verplichte herindicatie na een wachttijd van dertien weken en (2) de realisatie van beveiligd e-mailverkeer tussen de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. De rapportage van de nulmeting heb ik u tevens op 8 oktober 2008 toegezonden.
De resultaten van de nulmeting zullen in 2011 vergeleken worden met de uitkomst van een nieuwe meting. Tussentijds staat geen uitgebreide meting gepland, ook om de sector hiermee niet teveel te belasten. Wel zal ik jaarlijks gericht nagaan of en in welke mate de ingezette acties het beoogde effect hebben. Zonodig zal ik mijn actieplan op basis hiervan aanpassen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Bouchibti (31 200 XVII, nr. 17) inzake campussen voor jonge kinderen? Wanneer gaat deze pilot van start? Op welke wijze gaat de minister er zorg voor dragen dat ook deze pilot op een volwaardige wijze betrokken wordt bij de evaluatie in 2010 en de tweede voortgangsrapportage in 2009? Is er al zicht op het effect van de campussen op de jongeren die deelnemen aan het pilot project? En is er al onderzoek gedaan naar de relatie tussen campussen en de vermindering van de jeugdcriminaliteit? Kan de doelstelling nog wel gehaald worden nu blijkt dat de campussen moeite hebben om voldoende jongeren binnen te halen?
Met de motie Bouchibti heeft de Tweede Kamer verzocht om een pilot zo op te zetten dat ook 12- tot 15-jarige jongeren in een veilige campusomgeving begeleid kunnen worden. De gemeente Tilburg gaat daartoe op zeer korte termijn van start met «Crossroads – Niet de afkomst maar de toekomst» als apart onderdeel van de reeds bestaande pilot «Crossroads – Werk maken van je toekomst».
Het project «Crossroads – Niet de afkomst maar de toekomst» zal worden meegenomen in het evaluatieonderzoek als onderdeel van de bestaande pilot Crossroads. Het is in verband met de latere start van dit project echter niet mogelijk om binnen de termijn van het evaluatieonderzoek voor de meeste deelnemers een terugvalmeting te doen, die normaliter een half jaar na afronding van het project wordt afgenomen. Wel zullen de deelnemers worden meegenomen met de eindmeting in januari 2010.
Voor een uitgebreide beschrijving van de pilots verwijs ik naar mijn brief van 7 oktober jongstleden (kenmerk: DAM-J&G-08–2868).
Er wordt in de pilot-evaluatie geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen campussen en vermindering van de jeugdcriminaliteit. Het aantal deelnemers in de lopende pilots is te laag om significante effecten vast te kunnen stellen die leiden tot een daling van de jeugdcriminaliteit. Wel wordt in de evaluatie van de pilots aandacht besteed aan de achtergrond van de instromende jongeren en of zij een licht criminele achtergrond hebben en wordt een half jaar na uitstroom uit het project een meting gedaan om te zien waar jongeren terecht zijn gekomen en of ze criminele handelingen verrichten.
Eind 2008 is de invoering van het deltaplan gezinsvoogdij een feit. Wanneer kan de Kamer de evaluatie van dit proces verwachten?
De volledige implementatie van de Deltamethode zal op 1 juli 2009 zijn afgerond. De evaluatie van de implementatie van de invoering van de Deltamethode zal aansluitend plaatsvinden. De evaluatie zal zich richten op de stand van implementatie, de vraag of de kernelementen van de Deltamethode juist worden toegepast en de mate waarin de doelstellingen van de Deltamethode worden bereikt. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek medio 2010 aan de Kamer te kunnen zenden.
Hoeveel kinderen zitten er op dit moment nog in een jji die eigenlijk in de gesloten jeugdzorg thuishoren? Wat worden de kaders voor de kwaliteitsontwikkeling in de gesloten jeugdzorg instellingen?
Voor het antwoord op de vraag hoeveel jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg op dit moment in een JJI zitten, verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 43 en 48.
De Inspectie jeugdzorg heeft in samenwerking met de aanbieders van gesloten jeugdzorg een kwaliteitskader voor de gesloten jeugdzorg ontwikkeld. Het kwaliteitskader bevat indicatoren en kwaliteitsnormen en biedt het kader voor de Inspectie jeugdzorg om toezicht te houden op de kwaliteit in de gesloten jeugdzorg. Tevens wordt het kader gebruikt voor intercollegiale visitaties. Ik heb u het kwaliteitskader op 1 oktober jongstleden toegestuurd.
Vanaf 2010 worden geen kinderen meer in een jji geplaatst als zij geen strafbaar feit hebben begaan. Bestaat er een mogelijkheid om al op kortere termijn een eind te maken aan de problematiek rond «misplaatste» jongeren, bijvoorbeeld door de allocatie van extra middelen?
Zie antwoord op de vragen 4, 43 en 48.
Hoeveel procent minder regeldruk ervaren professionals momenteel ten opzichte van 2007? Loopt dat percentage op koers met het oog op de te bereiken doelstelling voor 2011?
Zie antwoord op vraag 49.
Wat zijn de verwachte gevolgen voor kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening die nu aanspraak maken op AWBZ-zorg als de aanspraak op de AWBZ wordt beperkt in 2009? Vallen kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening die aanspraak verliezen op AWBZ-zorg tussen wal en schip? Zo nee, waarom niet?
Waarom wordt er van uit gegaan dat kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening bij het verliezen van aanspraak op AWBZ-zorg «wellicht in bepaalde mate» een beroep doen op de jeugdzorg of de Wmo?
Wanneer is financiële compensatie van de domeinen vanwege een eventueel extra beroep op de Wmo/Jeugdzorg niet nodig? Is daarvoor extra geld gereserveerd in de begroting?
Op grond van de voorgenomen pakketmaatregelen, zoals verwoord in de brief van de staatssecretaris van VWS van 16 september jl. aan de Tweede Kamer, wordt per 1 januari 2009 door het bureau jeugdzorg of het CIZ bekeken of in het specifieke geval begeleiding vanuit de AWBZ geïndiceerd kan worden. Wordt vastgesteld dat er sprake is van een lichte beperking dan zal als uitvloeisel van de voorgestelde pakketmaatregel van betrokkene gevraagd worden daarvoor zelf een oplossing te zoeken. In zulke situaties is er geen sprake van collectieve, maar van een individuele verantwoordelijkheid.
Dat betekent niet dat het kabinet de ogen sluit voor eventuele problemen die kunnen ontstaan. In hoeverre kinderen die geen aanspraak meer kunnen doen op AWBZ-zorg, een beroep kunnen doen op jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg dan wel de Wmo zal via de volgende vijf stappen worden onderzocht:
1. de consequenties (volume en kosten) van de pakketmaatregel;
2. de achtergrondproblematiek van de groepen die uit de AWBZ vallen;
3. de alternatieve voorzieningen die kunnen worden aangesproken;
4. of het beroep op die alternatieve voorzieningen als een collectieve verantwoordelijkheid wordt gezien dan wel als een eigen verantwoordelijkheid van mensen; dit is overigens een politieke afweging;
5. op grond hiervan kan worden bepaald voor welk bedrag aanpalende domeinen gecompenseerd moeten worden.
Hiervoor is door het kabinet een bedrag gereserveerd van € 50 mln (2009) oplopend tot € 150 mln (2010 en verder). Bij de besluitvorming over de Voorjaarsnota zal het kabinet beslissen over de precieze verdeling van die gelden.
Waar zijn de extra 100 miljoen euro voor het verwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg in de begroting te vinden? Gaat het hierbij om structureel geld? Wordt er hiervoor op een ander programmaonderdeel gekort?
Voor het wegwerken van de wachtlijsten en het opvangen van de groeiende vraag in de jeugdzorg is in 2008 een bedrag van € 49 miljoen en in 2009 € 63 miljoen structureel en € 3 miljoen incidenteel toegevoegd aan de doeluitkering jeugdzorg (zie hiervoor tevens blz. 45 van de begroting). De doeluitkering jeugdzorg is opgenomen onder operationele doelstelling 3.1 (Kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen en hun ouders/verzorgers krijgen op tijd effectieve hulp bij een zorgaanbieder). De intensivering 2009 wordt bekostigd uit de toevoeging van middelen uit de uitgaven-enveloppe Jeugd en Gezin.
Hoeveel geld is er beschikbaar voor pleegouderondersteuning? Hoe moet recht op jeugdzorg tot 23 jaar gezien worden voor schoolgaande pleegkinderen die 18 jaar worden? Houden deze pleegouders recht op de pleeggezinnenvergoeding?
De provincies en grootstedelijke regio’s (voortaan provincies) ontvangen middelen uit de uitkering zorgaanbod voor provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Pleegzorg is één van de vormen van provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Provincies bepalen zelf welk deel zij beschikbaar stellen voor pleegzorg en welke voorwaarden hierbij gelden. Er is dus niet centraal bepaald hoeveel geld beschikbaar is voor pleegouderondersteuning.
Als kinderen tot hun 18e jaar jeugdzorg krijgen en deze zorg na het 18e jaar voortgezet moet worden, kan de indicatie verlengd worden tot uiterlijk 23 jaar. Bij een dergelijke indicatie voor voortgezette hulpverlening blijft het recht op pleegvergoeding voor pleegouders bestaan. Wel betaalt het pleegkind een eigen bijdrage als hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien vanwege inkomsten uit werk, uitkering, studiefinanciering of anderszins.
Kan een overzicht gegeven worden van de eigen bijdragen voor de verschillende vormen van jeugdzorg?
Kan een overzicht gegeven worden van welke eigen bijdragen gelden voor de verschillende vormen van justitiële zorg?
Er bestaan twee vormen van eigen bijdragen. Op grond van artikel 69 van de Wet op de jeugdzorg zijn ouders verplicht een bijdrage aan het Rijk te betalen indien een kind een vorm van jeugdzorg ontvangt die verzorging en verblijf omvat.
Jongeren die in een dergelijke vorm van jeugdzorg verblijven zijn op grond van artikel 70 van de Wet op de jeugdzorg eveneens een bijdrage over hun inkomsten verschuldigd aan de jeugdzorgaanbieder. Inmiddels is besloten deze laatste vorm van eigen bijdrage af te schaffen.
Jongeren die zelf geld verdienen of een uitkering krijgen, en in een instelling wonen, betalen een eigen bijdrage. De instelling waar de jongere woont (de zorgaanbieder) stelt de hoogte van de bijdrage vast. Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding om deze eigen bijdrage af te schaffen. De eigen bijdrage die de (stief)ouder(s) betalen voor justitiële jeugdzorg bedragen per maand met ingang van 1 januari 2008 op basis van een plaatsing van vijf of meer dagen per week:
Leeftijd kind | Dag- en nachtplaatsing | Dagplaatsing |
---|---|---|
0 t/m 5 jaar | € 66,43 | € 33,22 |
6 t/m 11 jaar | € 91,34 | € 45,67 |
12 t/m 20 jaar | € 116,25 | € 58,13 |
Op basis van artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg heeft het landelijk Bureau Inning Ouderbijdragen de bevoegdheid de vordering in bepaalde gevallen buiten invordering te stellen. Dit kan bijvoorbeeld als de ouder algemene bijstand ontvangt, volgens de norm alleenstaande (zonder kinderen) op grond van de Wet werk en bijstand of als de ouder(s) door de rechter zijn ontheven van het ouderlijke gezag.
Hoeveel zwerfjongeren zijn er bekend bij Bureau Jeugdzorg? Hoeveel hadden recht op geïndiceerde jeugdzorg?
Volgens beleidsinformatie van de provincies hadden in 2007 42 nieuwe cliënten bij aanmelding «zwervend bestaan» als kenmerk bij hun leefsituatie. In totaal werd aan 65 cliënten met dit kenmerk geïndiceerde jeugdzorg verstrekt.
Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal pleeggezinnen dat aanspraak maakt op AKW?
Wordt in het onderzoek naar de knelpunten voor pleegouders bij het recht op kinderbijslag en kindertoeslag meegenomen wat de consequenties zijn van de invoering van het kindgebonden budget?
Er zijn circa 4600 pleeggezinnen met een of meer pleegkinderen waarvoor de pleegouders kinderbijslag ontvangen (2e kwartaal 2008).
In het aan de Tweede Kamer toegezegde onderzoek over samenloop van kinderbijslag, kindertoeslag en de pleegvergoeding wordt ook het kindgebonden budget meegenomen. Dit onderzoek zal eind 2008 aan de Tweede Kamer gestuurd worden.
Welk percentage van het totale aantal gezinnen dat recht heeft op kindertoeslag heeft dit inmiddels aangevraagd?
Bij de totstandkoming van de Wet op het kindgebonden budget werd ervan uitgegaan dat ongeveer 1,1 miljoen huishoudens in aanmerking zouden komen voor kindertoeslag. Door gebruik te maken van gegevens die reeds in de bestanden van de Belastingdienst en SVB aanwezig waren zou aan bijna de hele doelgroep ambtshalve een voorschot kunnen worden verstrekt. Slechts 3% van de vermoedelijk gerechtigden zou op eigen initiatief een aanvraag moeten indienen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft inmiddels aan ongeveer 1,1 miljoen huishoudens kindertoeslag betaald. In 1,5% van de gevallen gebeurde dit op aanvraag.
Het is voor pleegouders soms onduidelijk waarom bepaalde extra incidentele kosten wel en andere niet vergoed worden. Ook de samenloop van kinderbijslag, kindertoeslag en de pleegvergoeding lijkt nog niet optimaal te zijn. De minister heeft aangegeven dit verder te onderzoeken. Is hier inmiddels al meer over bekend? Zo nee, waarom duurt dit zo lang?
De materie die hier door de Kamer wordt aangehaald is in financieel-technisch opzicht complex. Ik hecht eraan de Kamer een zorgvuldig samengesteld en compleet beeld naar aanleiding van het onderzoek te schetsen. Zodra dat mogelijk is zal ik de Kamer nader informeren.
Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal pleeggezinnen dat aanspraak maakt op de Wet kindgebonden budget (WKB)?
Een gezin waarin één of meer pleegkinderen zijn opgenomen, kan recht hebben op kinderbijslag voor die pleegkinderen. Het gaat hier dan niet om pleegkinderen waarvoor de pleegouders pleegvergoeding ontvangen. In het geval er recht op kinderbijslag is (zoals in het antwoord op vraag 60 gemeld is, is dat in circa 4600 gezinnen het geval), kan er recht op kindgebonden budget bestaan. Recht op kindgebonden budget is echter ook afhankelijk van het gezinsinkomen. Niet bekend is hoeveel gezinnen met pleegkinderen naast de kinderbijslag recht hebben op kindgebonden budget.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van jeugdartsen? Heeft de minister inmiddels gesproken met zijn collega van VWS? Wat is hiervan de uitkomst en zijn alle beschikbare plaatsen inmiddels bezet of blijven er nu ook plaatsen onbezet door problemen met de subsidieaanvragen?
De Kamer zal vóór de begrotingsbehandeling van Jeugd en Gezin een brief ontvangen waarin de gevraagde informatie is opgenomen.
Wordt er gestimuleerd dat er op de CJG’s naast opvoedingscursussen voor ouders ook sociale vaardigheidstrainingen, assertiviteitstrainingen en/of weerbaarheidtrainingen worden gegeven aan jongeren die daar behoefte aan hebben?
Vanuit het CJG moeten niet alleen ouders, maar ook jongeren ondersteuning krijgen. Welk aanbod dat moet zijn is aan gemeenten om in overleg met hun samenwerkingspartners vast te stellen, aangezien zij het beste zicht hebben op de behoefte van jongeren en zo kunnen aansluiten bij de lokale situatie.
Dat geldt ook voor de plaats waar dergelijke cursussen vanuit het CJG worden aangeboden aan jongeren. Dat kan, afhankelijk van de lokale situatie, ook op scholen, in buurthuizen of op andere plekken zijn.
Hoe verklaart de minister de stijgende kosten voor beleidspunt 1 voor 2009?
(Tevens antwoord op vraag 67).
De kosten voor operationele doelstelling 2.1: kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen, nemen in de komende jaren toe. Dit betreft de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin (met extra opvoed- en gezinsondersteuning) in elke gemeente.
Ik neem in mijn beantwoording aan dat vraag 67 betrekking heeft op operationele doelstelling 2.2: kinderen hebben een gezonde leefstijl en zijn actief en positief betrokken bij hun leefomgeving.Hierbij nemen de kosten echter in de komende jaren af doordat lopende projecten om jongeren te stimuleren tot het doen van vrijwilligerswerk, opvoedondersteuning voor alcohol en jongeren en de ondersteuning van Rotterdam culturele jongerenhoofdstad worden afgerond.
Hoe verklaart de minister de stijgende kosten voor de beleidspunt 2 voor 2009?
Zie antwoord op vraag 66.
Wanneer komt de minister met plannen naar de Kamer waarin duidelijkheid wordt geschapen over de regie en de doorzettingsmacht in CJG’s?
Het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin zal naar verwachting in december ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. Dit wetsvoorstel geeft gemeenten niet alleen de plicht zorg te dragen voor de totstandkoming van Centra voor Jeugd en Gezin, maar verankert daarnaast de regierol over de jeugdketen als gemeentelijke taak in de wet.
Alle partijen in de jeugdketen worden verplicht tot het maken van samenwerkingsafspraken onder regie van de gemeente. Een aantal onderwerpen wordt expliciet in het wetsvoorstel genoemd als onderwerpen waarover door partijen afspraken gemaakt moeten worden. Hiertoe behoort het zogenaamde escalatiemodel: de gemeente moet met de betrokken instellingen een werkwijze overeenkomen waarmee burgemeester en wethouders in een concreet geval kunnen interveniëren, indien de samenwerkende instellingen er niet in slagen de benodigde zorg te bieden aan een jeugdige of gezin. Op deze wijze wordt alsnog snel tot een oplossing gekomen. Veel gemeenten zijn hier nu al actief mee bezig. Er zijn namelijk geen beletselen voor gemeenten om vooruitlopend op het wetsvoorstel over te gaan tot CJG-vorming en de regie over de jeugdketen op te pakken. Integendeel: dit ligt in het verlengde van de verantwoordelijkheid die gemeenten nu al hebben voor de jeugdgezondheidszorg en de Wmo-taken op het gebied van opgroei- en opvoedondersteuning.
Het programma Diversiteit in Jeugdbeleid wordt nader uitgewerkt. Hiervoor is 10 miljoen euro beschikbaar in de periode 2008–2011. Kan de minister aangeven waarom dit programma noodzakelijk is, zeker gezien de veelheid van programma’s die op dit moment reeds lopen, ook bij andere ministeries?
De lopende programma’s bij de verschillende ministeries zijn te onderscheiden in enerzijds generiek beleid gericht op het wegnemen van achterstanden, waarvan de migrantenjeugd mede profiteert, en anderzijds in specifieke aanpakken die zich richten op het geconcentreerd in de desbetreffende gemeenten/wijken (vindplaats) aanpakken van de problemen van en met doelgroepen, zoals Antilliaans-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het gaat hierbij vooral om problemen als criminaliteit, overlast, schooluitval en werkloosheid.
Er is echter nog niet voldoende kennis beschikbaar over het vroegtijdig bereiken van migrantenkinderen en hun ouders met jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning, het herkennen van problemen en risico’s en het ontwikkelen van werkwijzen en interventies die ook voor deze doelgroep effectief zijn. Daarom is Diversiteit in het Jeugdbeleid noodzakelijk. In de academische werkplaatsen, één van de belangrijkste activiteiten uit de brief, werken professionals en kennisinstituten samen aan onderzoek en in het in de praktijk toepassen van effectieve methoden en interventies.
Waaruit bestaat de opvoedingsondersteuning over alcohol en jongeren?
(Tevens antwoord op vraag 72).
De Campagne Opvoedondersteuning Alcohol – «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind» en het «Alcohol Nee Contract» – bestaat uit een massamediale en een regionale campagne gericht op ouders. Daarnaast worden interventies ontwikkeld gericht op communicatie tussen ouders en kinderen en tussen ouders onderling. Ook zal de organisatie van ouderavonden door het gehele land worden voortgezet.
Deze campagne wordt preventief ingezet om bewustwording bij ouders te bewerkstelligen dat hun kinderen schade kunnen oplopen bij het drinken van alcoholhoudende dranken en dat zij het gebruik van het eerste drankje zolang mogelijk uitstellen, in ieder geval tot 16 jaar maar liever nog een paar jaar langer. Deze campagne is ook gericht op ouders van wie de kinderen al drinken.
Wordt bij het stimuleren van een gezonde levensstijl ook aandacht gegeven aan ondergewicht en eetstoornissen? Op welke manier krijgt de preventie van zowel ondergewicht als overgewicht concreet vorm?
Het stimuleren van een gezonde leefstijl geldt ook voor mensen met ondergewicht en eetstoornissen. Er is in die gevallen specifieke kennis en aandacht nodig om een gezonde leefstijl te ontwikkelen.
Kennis omtrent eetstoornissen is aanwezig bij het Trimbosinstituut en de Nederlandse Academie voor Eetstoornissen (NAE). Eetstoornissen zijn psychische stoornissen die worden gekenmerkt door een verstoord eetgedrag en/of een inadequaat compensatiegedrag (braken/laxeren). Er zijn een aantal klinieken binnen de GGZ in Nederland die zijn gespecialiseerd in de behandeling van eetstoornissen. De meeste patiënten krijgen een combinatie aangeboden van individuele- en groepsgesprekken, voedings- en gewichtscontroles en trainingen gericht op assertiviteit en het krijgen van een positiever zelfbeeld.
De minister van VWS heeft recent (augustus 2008) advies gevraagd aan de Gezondheidsraad over de relatie tussen het gevoerde overgewichtpreventiebeleid en de mogelijke toename van het aantal eetstoornissen bij tieners (hoofdzakelijk meisjes).
Vanaf de geboorte wordt de groei en ontwikkeling van gezonde kinderen op frequente basis gemeten op het Consultatiebureau (van 0–4 jaar) en later bij de schoolarts (op de leeftijd van: 5 jaar, 10 jaar en 14 jaar). Wanneer onder- of overgewicht daar aanleiding toe geeft, zullen de ouders en het kind doorverwezen worden naar een specialist (kinderarts, diëtist, psycholoog).
Het beleid voor de preventie van overgewicht wordt beschreven in de nota overgewicht die begin volgend jaar zal verschijnen.
Er is geld gereserveerd (1,5 miljoen euro) voor opvoedingsondersteuning in het kader van alcohol en jongeren. Hoe moeten wij deze opvoedingsondersteuning voor ons zien? Is hier ook sprake van preventie of alleen wanneer de situatie al uit de hand is gelopen?
Zie antwoord op vraag 70.
Waarom ontbreekt er een doelstelling voor hulp en opvang aan tienermoeders en voor de aanpak van alcoholgebruik onder jongeren terwijl er in de VWS- en BZK-begrotingen bij deze doelstellingen wordt gewezen op de samenwerking met Jeugd en Gezin?
De extra middelen voor tienermoeders (€ 1 miljoen structureel) maken onderdeel uit van de forse financiële impuls die centrumgemeenten ontvangen van de staatssecretaris van VWS voor de uitvoering van de beleidsbrief Beschermd en Weerbaar (december 2007). Dit is de reden dat het onderwerp hulp en opvang tienermoeders in de begroting van VWS wordt genoemd en niet in de begroting van Jeugd en Gezin. Beide departementen werken wel nauw samen op dit terrein.
Voor wat betreft het alcoholgebruik onder jongeren zijn doelstellingen opgenomen. Hiervoor verwijs ik naar Operationele Doelstelling 2.2 (Kinderen hebben een gezonde leefstijl) op pagina 25 en naar de tabel op pagina 22 van de J&G begroting. Hier wordt de doelstelling voor aanpak alcoholgebruik 12 jarigen en 12–15 jarigen uiteengezet.
Wat is de extra meerwaarde van het project «hallo wereld» naast de opvoedingsonder-steuning vanuit de CJG’s en consultatiebureaus? Hoeveel deelnemers zijn er op dit moment voor de website van «hallo wereld»?
(Tevens antwoord op vraag 76).
Hallo Wereld is via internet complementair aan de adviezen die door de zorgprofessionals worden gegeven. Hallo Wereld behandelt onderwerpen in het verlengde van de beleidslijnen van de Jeugdgezondheidszorg. Hallo Wereld is meer dan alleen een website. Het is een digitaal, interactief advies- en voorlichtingsprogramma over gezond opgroeien en opvoeden. Naast een e-center (call-center voor e-mail) met deskundigen van o.a. het Voedingscentrum, Consument en Veiligheid, STIVORO, het Trimbos Instituut, het NJi, de KNOV en het VU/MC, onderscheidt Hallo Wereld zich door een computer tailored (juiste informatie op juiste moment) opvoedingsondersteuningsprogramma gericht op mensen met geen of een lage opleiding en migranten in de periode zwangerschap, eerste en tweede levensjaar.
Het laagdrempelig aanbieden van een betrouwbare digitale hulpbron op het gebied van opgroei- en opvoedingsondersteuning sluit aan bij het huidig tijdsbeeld waarin internet als populair nieuw sociaal netwerk tevens een belangrijke (additionele) bron van informatie is geworden. Daarmee is Hallo Wereld aanvullend aan de huidige Centra voor Jeugd en Gezin en consultatiebureaus.
Met de Stichting Hallo Wereld worden jaarlijks kwantitatieve doelstellingen afgesproken o.a over bereik, waardering en aantal doorkliks naar Gezondheids Bevorderende Instellingen (GBI’s). Voor de periode 2006–2007 is het programma geëvalueerd door het RIVM. Vanaf dit jaar wordt via ZonMw een meerjarig onderzoekstraject ingezet. De onderzoeksresultaten vormen de basis voor de doorontwikkeling en implementatie van het programma.
In de periode 2007+2008 werd www.hallowereld.nl 330 415 keer bezocht. Vanuit deze bezoekers waren er 19 636 doorkliks naar de gezondheidsbevorderende instellingen. Het totaal aantal deelnemers over deze periode was 21 255.
Hoeveel jeugdzorgprogramma’s of -projecten zijn er thans erkend door de erkenningscommissie van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)?
(Tevens antwoord op vraag 10).
ZonMW, NJi en RIVM centrum jeugdgezondheid werken in het kader van het Kennisprogramma Jeugd samen om ontwikkeling en implementatie van effectieve aanpakken in de jeugdsector te ontwikkelen.
Voor het aantal erkende effectieve programma’s of projecten verwijs ik u naar de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi. Deze is te vinden op te vinden op: www.nji.nl, à «Kennis» à Databanken. De databank wordt regelmatig aangepast aan de laatste ontwikkelingen.
In totaal zijn er nu 75 interventies als effectief opgenomen in de databank voor jeugdinterventies (dd. 14 oktober 2008). Daarbij zijn ook programma’s en interventies die opvoedondersteunende cursussen bieden.
Waarom is er voor een relatief eenvoudige website als www.hallowereld.nl een budget nodig van liefst 1 miljoen euro? Hoe wordt bij dit soort initiatieven getoetst of het bereikte effect in verhouding staat tot de kosten?
Zie antwoord op vraag 74.
Er wordt 2,9 miljoen euro uitgetrokken om te stimuleren dat jongeren politiek en maatschappelijk meer gaan participeren. Op basis waarvan is de conclusie getrokken dat ze dat te weinig doen? Hoe zal worden getoetst of de uitgetrokken middelen enig effect sorteren?
Naast het belang van gezond en veilig opgroeien is het doel van het programma «Alle kansen voor alle kinderen» jongeren meer dan nu actief te betrekken bij de samenleving in de vorm van meedoen, meedenken en/of meebeslissen en de mogelijkheden daartoe goed te kennen.
Het bedrag van € 2,9 miljoen is beschikbaar voor subsidies aan de Nationale Jeugdraad, Rotterdam Jongerenhoofdstad 2009, voorlichting over kinderrechten door het Kinderrechtencollectief en een bijdrage in de bureaukosten voor de uitvoering van het Europese programma Jeugd in Actie/Youth in Action door de afdeling Internationaal van het Nederlands Jeugdinstituut. Deze organisaties voeren projecten en activiteiten uit ter bevordering van jongerenparticipatie in de brede zin van het woord. Met de organisaties zijn of worden bij de verstrekking van instellings- en of projectensubsidies afspraken gemaakt over bereik, resultaat en het vastleggen en uitrollen van goede voorbeelden.
Hoeveel middelen zijn er extra, ten opzichte van dit jaar, gereserveerd voor de Inspectie Jeugdzorg? Zijn de gereserveerde middelen voor de Inspectie Jeugdzorg voldoende om de streefwaarde, bijna verdubbeling van de uitgebrachte inspectierapporten, te halen?
In 2008 is aan de Inspectie jeugdzorg € 2,0 mln extra budget toegekend. Dit budget is bestemd voor uitbreiding van de formatie van de Inspectie jeugdzorg, inclusief het programma Integraal Toezicht Jeugdzaken. In de loop van 2008 zijn nieuwe inspecteurs geworven en aangesteld. De streefwaarde van het aantal uit te brengen rapporten in 2009 zal worden gehaald omdat in 2008 een aantal landelijke toezichtprojecten zijn gestart waarvan de rapportage in 2009 zal zijn.
Het budget 2009 is overigens ongewijzigd.
Hoeveel kinderen/jongeren kunnen door de bezuinigingen op de AWBZ geen aanspraak meer doen op de ondersteunende en activerende begeleiding?
Tijdens de zomer is onderzocht, op basis van de indicatiebesluiten door het CIZ afgegeven in de periode 1 januari 2005 tot 1 april 2008, in hoeverre de nieuwe aanspraak Begeleiding zou zijn toegekend. Voor de leeftijdscategorie 0–17 jaar gaat het in die periode om ruim 25 000 indicatiebesluiten. Het resultaat was dat ca. 80% van de indicatiebesluiten de aanspraak op Begeleiding zou behouden en bij ca. 20% van de indicatiebesluiten de aanspraak op Begeleiding zou vervallen. Dit impliceert dat bij ca. 1 op de 5 jongeren, die nu een AWBZ-aanspraak heeft op o.a. ondersteunende en/of activerende begeleiding, de aanspraak op Begeleiding zou vervallen. Voor de indicaties afgegeven door de Bureaus Jeugdzorg wordt dit nader onderzocht.
Hoeveel kinderen/jongeren zullen als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ naar verwachting een beroep doen op de reguliere jeugdzorg?
Dit wordt momenteel onderzocht. In de brief over de pakketmaatregelen AWBZ van 16 september 2008 zet de staatssecretaris van VWS uiteen dat het kabinet streeft naar beperking van het beroep op AWBZ-zorg, met het behoud van AWBZ-zorg voor de meest kwetsbare groepen (Kamerstukken ll, 2008–2009, 30 597, nr. 29). Dit geldt ook voor jeugdigen. De ernst van de beperking van de cliënt wordt leidend bij de toegang tot een AWBZ aanspraak. Het genoemde onderzoek richt zich onder andere op het vaststellen van de omvang van de groep jeugdigen met ernstige beperkingen en op de vraag in hoeverre kinderen (en hun ouders) die geen aanspraak meer kunnen doen op de AWBZ, een beroep zullen doen op jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg dan wel op de Wmo. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2009 verwacht.
Zijn de gemeenten en Bureaus Jeugdzorg voldoende voorbereid op het wegvallen van de AWBZ zorg ondersteunende en activerende begeleiding?
Zie ook het antwoord op vraag 80. De indicatiestellers bij de Bureaus Jeugdzorg – net als die bij het CIZ – worden getraind in de toepassing van de nieuwe AWBZ-regels, zodat zij in 2009 conform de nieuwe toelatingscriteria kunnen beoordelen.
Hoeveel gezinnen hebben de afgelopen 2 jaar (uiteengezet per jaar) ondersteuning gehad op basis van de AWBZ grondslag psychosociale problemen?
(Tevens antwoord op vraag 83).
De totale groep mensen die een indicatie OB-algemeen hebben op grondslag psychosociaal (enkelvoudig) is zo’n 4000 a 5000 personen groot. Het bedrag dat gemeenten hiervoor gecompenseerd krijgen is totaal € 53 miljoen. Hiervan is € 17 miljoen bestemd voor gezinnen, dus ongeveer eenderde van het totaal bedrag. Uitgaande van de totale groep personen van 4000 a 5000, betreft het ongeveer tussen de 1000 en 1500 gezinnen.
Welk bedrag werd de afgelopen vijf jaar uitgegeven in de AWBZ aan psychosociale ondersteuning van ontregelde gezinnen?
Zie antwoord op vraag 82.
Welk bedrag is in 2008 uitgegeven aan de psychosociale ondersteuning/zorg van jongeren onder de 18 jaar?
De groep cliënten die ondersteunende begeleiding algemeen ontving en per 1 januari 2009 onder het gemeentelijk domein valt, betreft een groep van ongeveer 4 000–5 000 mensen die gemiddeld 4 uur per week ondersteunende begeleiding algemeen ontvangen. Hieronder bevinden zich ook jongeren.
Een tweede groep betreft personen met dagbesteding in het kader van de functie begeleiding en AWBZ-zorg in het kader van de functie persoonlijke verzorging. Op dit moment wordt onderzocht hoeveel mensen dit exact betreft. In 2009 geldt overgangsrecht. Het is nog niet exact bekend welk bedrag is gemoeid met de ondersteuning van jongeren onder de 18 jaar.
Door snellere inzet van dwangmiddelen zal naar alle waarschijnlijkheid ook een toename komen van ondertoezichtstellingen. Wat is de verwachte toename? En zijn hiervoor extra middelen gereserveerd?
De snellere inzet van dwangmiddelen zal tijdelijk tot een geringe toename van ondertoezichtstellingen leiden, omdat de ondertoezichtstellingen eerder worden geëffectueerd. Er is niet aan te geven om hoeveel gevallen dit exact zal gaan. Er wordt niet verwacht dat er structureel meer ondertoezichtstellingen komen. Er zijn middelen beschikbaar om de incidentele toename te bekostigen.
Hoe verklaart de minister de stijgende kosten in 2009 voor tijdig effectieve hulp bij een zorgaanbieder?
(Tevens antwoord op vraag 87).
De kosten voor tijdig effectieve hulp bij een zorgaanbieder nemen in de komende jaren vooral toe als gevolg van de voorziene groei in de vraag naar jeugdzorg. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft een ramingsmodel ontwikkeld om de vraag naar jeugdzorg te kunnen voorspellen. De Commissie Financiering Jeugdzorg (CFJ) zal mij over het benodigde macrobudget voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg adviseren op grond van dit ramingsmodel. Het eerste advies zal in het voorjaar van 2009 uitkomen.
De kosten voor de snelle inzet van adequate hulpmiddelen nemen toe door:
– De toenemende vraagontwikkeling in de jeugdbescherming bij zowel de Bureaus Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming.
– Een groei in het aantal kinderbeschermingsmaatregelen als gevolg van de verbeterde afstemming tussen de Bureaus Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming.
De inzet van extra middelen voor het uitvoeren van maatregelen waarmee beoogd wordt de tijd per kind per gezinsvoogd te vergroten (Delta plan Gezinsvoogdij).
Hoe verklaart de minister de toegenomen kosten voor 2009 wat betreft de snelle inzet van de meest adequate hulpmiddelen?
Zie antwoord op vraag 86.
Hoe verklaart de minister de stijgende kosten voor de campussen in 2009? Welke criteria worden gehanteerd om in aanmerking te komen voor een campus?
Waar komt de 100 miljoen extra precies vandaan voor het wegwerken van de wachtlijsten? Wat was de totale doeluitreiking in 2007 en 2008 voor het wegwerken van de wachtlijsten, opgesplitst naar de gereserveerde bedragen voor ondertoezichtstellingen, ama’s en gezinsvoogdij? Hoe hoog is de totale doeluitreiking voor 2009, 2010 en 2011, opgesplitst naar de gereserveerde bedragen voor ondertoezichtstellingen, ama’s en gezinsvoogdij?
De volgende bedragen (in € mln) zijn betaald/gereserveerd voor ondertoezichtstellingen, voogdij en amv’s
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|
OTS | 184 | 208 | 245 | 262 | 275 |
Voogdij | 21 | 22 | 25 | 25 | 26 |
Amv’s | 20 | 21 | 18 | 18 | 19 |
Hebben de grootstedelijke regio’s inmiddels toegezegd ook financieel bij te willen dragen aan het terugdringen van de wacht en doorlooptijden in de jeugdzorg? Zo ja, met welk bedrag?
De grootstedelijke regio’s hebben nog geen toezeggingen gedaan over hun financiële bijdrage aan het terugdringen van de de wacht en doorlooptijden in de jeugdzorg. Ik ben met de wethouders Jeugd van de G4 in gesprek over de bundeling van geldstromen en het maken van prestatieafspraken op het gebied van jeugd. Dit sluit aan bij de toezegging van het kabinet tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen om te bezien op welke wijze met name aan de grote steden meer armslag kan worden gegeven om middelen ontschot in te zetten op terreinen als jeugd, onderwijs, zorg en welzijn.
Wat is de ambitie van de minister om de wachtlijsten in de jeugd-GGZ terug te dringen? En hoe is hij van plan dit te doen?
Wat zijn de gemaakte/te verwachtte kosten per dag per kind gemiddeld in de jeugdzorgplusinstellingen in 2008, 2009 en in 2010? Wat zijn de gemaakte/te verwachtte kosten per dag per kind gemiddeld in de jji in 2008, 2009 en in 2010? Indien dit bedrag verschilt wat is hiervan de oorzaak?
Een vergelijking tussen de prijs per plaats per dag van JJI’s en gesloten jeugdzorginstellingen is niet goed te maken. In de eerste plaats door de verschillende manier van aansturen: bij de JJI’s zit bijvoorbeeld het uitvoeringsapparaat van DJI in de prijs per plaats per dag en bij gesloten jeugdzorginstellingen is dit niet het geval. In de tweede plaats is de financiering van de huisvesting bij JJI’s anders geregeld dan bij gesloten jeugdzorginstellingen. In de derde plaats zijn de beveiligingseisen bij Justitie veel hoger.
De gemiddelde prijs per dag in jeugdzorgplusinstellingen in 2008 bedraagt € 297, hierin is het beschikbare bedrag voor de kwaliteitsverbetering (€10,7 mln in 2008) opgenomen. In 2009 bedraagt de gemiddelde prijs per dag € 344. De stijging in de gemiddelde prijs per dag is vooral bedoeld voor de kwaliteitsverbetering in gesloten jeugdzorginstellingen. In mijn brief van 1 oktober 2008 heb ik u bericht over het kwaliteitskader voor de gesloten jeugdzorg.
Voor de JJI’s is de prijs per dag voor de beschikbare plaatsen in 2008 € 371 en in 2009 € 448. Hierbij is gerekend met het totale voor JJI’s beschikbare budget inclusief de apparaatskosten van DJI.
Klopt het dat per 01–01–2009 civielrechtelijke geplaatste jongeren, geplaatst in een jji’s of gesloten jeugdzorgvoorziening, niet meer vervoerd mogen worden door de Dienst Justitieel vervoer?
(Tevens antwoord op de vragen 94 en 95).
Het klopt niet dat jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg vanaf 1 januari 2009 niet meer vervoerd mogen worden door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Ik heb met DV&O de afspraak gemaakt dat zij in ieder geval in 2008 en 2009 het beveiligd vervoer voor de gesloten jeugdzorg organiseren. Voor de periode vanaf 2010 bekijk ik op welke wijze het vervoer voor de gesloten jeugdzorg het beste georganiseerd kan worden. Op dit moment is nog niet duidelijk wat daarvoor de beste optie is. De mogelijkheid om het vervoer door DV&O te blijven voortzetten neem ik daarbij mee. Bovendien wordt bekeken wat de consequenties zijn voor de betrokken medewerkers, als het vervoer op een andere wijze dan door DV&O wordt georganiseerd.
Hoe wordt het vervoer van jongeren die geplaatst zijn in een jji of gesloten jeugdzorgvoorziening per 01–01–2009 concreet geregeld? Wie wordt verantwoordelijk voor het vervoer van deze jongeren?
Zie antwoord op vraag 93.
Wanneer per 01-01-2009 het vervoer van civielrechtelijke jongeren niet meer uitgevoerd wordt door de Dienst Justitieel Vervoer, wat betekent dit dan concreet voor de werknemers van deze dienst? Wat betekent dit voor de werkdruk van jeugdbeschermers en jeugdzorgwerkers?
Zie antwoord op vraag 93.
Wat bedoelt de minister precies met aandacht voor de samenwerking tussen de AMK’s en de Raad voor de Kinderbescherming? Is er momenteel sprake van problemen tussen de samenwerking van deze instellingen?
Bij het programma Beter Beschermd is in de proefprojecten van de doorlooptijden een nieuwe norm opgenomen, ook wel vaak de «Beter Beschermd»-norm genoemd. In dit project zijn zowel de afdeling Toegang van Bureau Jeugdzorg als het AMK gehouden aan de afgesproken doorlooptijden in de verschillende stadia van deze keten. Dat betekent dat bij een ernstige situatie binnen een dag een afweging dient te worden gemaakt of de zaak in het casusoverleg Bescherming moet worden ingebracht. Daarnaast heeft het AMK ook een eigenstandige taak in het onderzoeken van bij het AMK aangemelde problematiek, met een specifiek voor het AMK vastgestelde doorlooptijd. Zie ook het antwoord op vraag 40.
Waaruit bestaat de kwaliteitsverbetering in de gesloten jeugdzorg? Is (bij)scholing van medewerkers onderdeel van de kwaliteitsverbetering?
De aanbieders van gesloten jeugdzorg hebben gezamenlijk het Streefbeeld Jeugdzorg Plus (Streefbeeld) opgesteld. Het Streefbeeld heb ik op 27 februari 2008 toegestuurd aan de Tweede Kamer. In het Streefbeeld worden de ambities en uitgangspunten en de ontwikkelingsrichtingen verwoord voor een verdere professionalisering van de gesloten jeugdzorg instellingen. Het Streefbeeld benoemt doelen en resultaten voor de periode van 2008 tot 2012. Voor de uitwerking van het Streefbeeld is een operationalisatie- en implementatieplan opgesteld. Dit plan heb ik de Tweede Kamer op 1 oktober jongstleden toegestuurd. (Bijscholing van medewerkers is expliciet onderdeel van het Streefbeeld.)
Waarop is de norm voor de doorlooptijd voor een uitspraak over de kinderbeschermingsmaatregel gebaseerd?
Deze norm is gebaseerd op de uitkomsten van 7 pilots in de regio’s Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Gelderland, West-Brabant, Limburg en Overijssel. In 2006 en 2007 hebben pilotteams in die regio’s, waaraan werd deelgenomen door de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau jeugdzorg (incl. AMK) en de Rechtbank (voor wat betreft de logistieke aspecten) geëxperimenteerd met een nieuwe wijze van samenwerken in de jeugdbeschermingsketen. Op basis van de ervaringen van de pilots is aan het einde van 2006 een voorlopige «Best Practice» geformuleerd welke in het tweede pilotjaar door dezelfde pilots verder is uitgewerkt. Deze bevindingen van de pilots liggen ten grondslag aan de nieuwe vastgestelde norm voor de doorlooptijd.
Is het aantal ondertoezichtstellingen toegenomen? Zo, ja met hoeveel en wat is de oorzaak van de jaarlijkse toename? Hoe komt het dat het aantal voogdijschappen ieder jaar toeneemt?
Ja, het aantal ondertoezichtstellingen is toegenomen. Het aantal ondertoezichtstellingen bedroeg in 2005 23 070, in 2006 25 256 en in 2007 28 279. Er is geen eenduidige reden aan te geven voor de toename in het aantal ondertoezichtstellingen. Naar alle waarschijnlijkheid komt de toename voort uit een grotere alertheid van professionals en mensen uit de directe omgeving van kinderen, waardoor er meer zorgsignalen bij de Bureaus Jeugdzorg terechtkomen. In ieder geval stel ik vast dat het aantal kinderbeschermingsmaatregelen ongeveer gelijke tred houdt met het totale aantal nieuwe zaken in de vrijwillige hulpverlening bij de Bureaus Jeugdzorg. Voor de volledigheid: het aantal voogdijen is stabiel gebleven. Het aantal voogdijmaatregelen bedroegen in 2005 5026, in 2006 5170 en in 2007 5198.
Werken alle Bureaus Jeugdzorg en alle gezinsvoogden inmiddels met de nieuwe werkwijze, het deltaplan?
Alle Bureaus Jeugdzorg werken inmiddels met de nieuwe Deltamethode voor de gezinsvoogdij. De Deltamethode is binnen de Bureaus Jeugdzorg echter nog niet volledig geïmplementeerd. Omdat de implementatie van de Deltamethode gefaseerd plaatsvindt, zullen er nog tot aan het eind van dit jaar, en vanwege verloop en nieuwe instroom nog doorlopend in 2009, gezinsvoogdijwerkers worden opgeleid om met de Deltamethode te kunnen werken.
In 2009 moet duidelijk zijn welke behoefte er bestaat aan een gedwongen kader voor voortgezette hulp aan jongeren van 18 jaar en ouder. Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer in 2009 kan de Kamer hierover bericht verwachten?
Het Programmaministerie voor Jeugd en Gezin laat momenteel onderzoek uitvoeren naar knelpunten in de hulpverlening aan jongeren die bijna 18 worden of net 18 zijn geworden. Uit verschillende hoeken komen er aanhoudendende signalen dat de hulpverlening en ondersteuning aan deze jongeren verbeterd zou kunnen worden. Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de aard en omvang van de knelpunten en de mogelijke oplossingen.
Dit onderzoek zal ook een antwoord gaan geven op de vraag of de hulp kan worden voortgezet in het vrijwillige kader, of dat daar een gedwongen kader voor nodig is. Parallel aan het onderzoek vindt een oriëntatie plaats naar de wijze waarop een gedwongen kader voor voortgezette hulp vorm kan krijgen.
Waarom is voor opvang en voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voor volgend jaar minder geld gereserveerd dan dit jaar?
De reden dat voor de opvang en voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voor volgend jaar minder geld is gereserveerd, is dat enerzijds al enige jaren sprake is van een daling van de instroom van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, en dat anderzijds een hoge uitstroom van deze minderjarigen plaatsvindt omdat een aanzienlijk deel van de bestaande pupillen het komende jaar de meerderjarige leeftijd bereikt. Het budget per alleenstaande minderjarige vreemdeling voor opvang en voogdij is niet gewijzigd.
Is het aantal uithuisplaatsingen toegenomen? Zo ja, met hoeveel en wat is hiervan de oorzaak?
Uit gegevens die door de Bureaus Jeugdzorg zijn aangeleverd blijkt dat in 2006 9989 machtigingen uithuisplaatsing zijn afgegeven, in 2007 9747 en in het eerste kwartaal van 2008 2082.
Hoe hoog is de gemiddelde caseload van een jeugdbeschermer? Hoeveel kinderen heeft een jeugdbeschermer gemiddeld onder zich?
De gemiddelde caseload van een gezinsvoogd was begin 2008 1 op 17,5. Eind dit jaar zal ongeveer 70% van de gezinsvoogden met de Deltamethode werken, inclusief de bijbehorende caseload van 1 op 15. De volledige implementatie van Delta zal op 1 juli 2009 zijn afgerond. Het aantal kinderen dat een gezinsvoogd onder zich heeft staat gelijk aan de caseload. Een «case» voor een gezinsvoogd is dus een kind en niet een gezin.
Hanteren alle Bureaus Jeugdzorg en gezinsvoogden inmiddels de delta-caseloadnorm? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?
Alle Bureaus Jeugdzorg hanteren de delta-caseloadnorm als uitgangspunt. Deze norm wordt gefaseerd ingevoerd. Aan het eind van dit jaar zal ongeveer 70% van de gezinsvoogdijwerkers met de Deltamethode, inclusief de lagere caseload van 1:15, werken. Op 1 juli 2009 zal de implementatie van de Deltamethode, en de daarmee gepaard gaande caseloadverlaging, volledig zijn afgerond.
Waarom wordt voor voogdijzaken niet de huidige delta-caseloadnorm gehanteerd? Wat is hierbij uw overweging?
(Tevens antwoord op vraag 109).
De delta-caseloadnorm is een norm voor de uitvoering van ondertoezichtstellingen. Deze norm is gerelateerd aan de tijd die een gezinsvoogdijwerker nodig heeft om de zogenaamde Deltamethode uit te voeren. Omdat de verantwoordelijkheden en taken van een voogdijwerker verschillen van die van een gezinsvoogdijwerker zijn de methoden verschillend en is de caseloadnorm een andere. Ook voor de uitvoering van voogdijen worden nieuwe methoden ontwikkeld. De 2 miljoen euro wordt ingezet voor de ontwikkeling van een nieuwe voogdijmethode en de scholing in deze nieuwe methode.
Is het reëel te verwachten dat de doorlooptijden in de jeugdbescherming korter worden? Waaruit blijkt dit? Hoe verhoudt zich dit tot de efficiëntiekorting?
Het is inderdaad reëel om te verwachten dat de doorlooptijden in de jeugdbeschermingsketen korter worden. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de implementatie van de nieuwe werkwijze door zowel de Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming als de rechtbanken. De proefprojecten (pilots) tonen aan dat een verkorting van de doorlooptijd tot twee maanden in het overgrote deel van de zaken mogelijk is. Het kabinet zal, conform de Motie-Slob die bij de Algemene Politieke Beschouwingen is aangenomen, een Nota van Wijziging op de begroting 2009 indienen waarbij wordt voorgesteld de efficiëntiekorting voor de jaren 2009, 2010 en 2011 voor de Bureaus Jeugdzorg voor ots en voogdij ongedaan te maken.
Kan de minister aangeven waarvoor het bedrag van 1,5 miljoen euro voor casusoverleg specifiek bedoeld is?
Het gaat hier om een subsidie die is bedoeld ter ondersteuning van het te organiseren casusoverleg in de jeugdbeschermingsketen. Het bedrag moet de organisaties in staat stellen een voorzitter en een secretaris voor dit casusoverleg vrij te stellen. De omvang van het bedrag voor de invulling van de voorzitter en secretarisfunctie is vastgesteld op basis van de ervaringen uit de zeven landelijke pilots en is omgerekend naar een landelijk budget.
Kan de minister aangeven waar de 2 miljoen euro voor scholing in nieuwe methoden voor een effectieve uitoefening van de voogdij door Bureaus Jeugdzorg specifiek voor bedoeld is?
Zie antwoord 106.
Welk bedrag uit de veiligheidsenveloppe is er bij het ministerie van Financiën gereserveerd dat eventueel ingezet kan worden voor campussen in 2009?
Voor 2009 is 1 miljoen euro vanuit de veiligheidsenveloppe aan het budget voor de campussen toegevoegd, wat daarmee komt op 4,75 miljoen euro.
Wordt er met de aangekondigde investering (26,9 miljoen euro vanaf 2009) voor de uitbreiding van de capaciteit van gesloten Jeugdzorgplaatsen voorkomen dat er een tekort aan plaatsen is in 2010 in de civiele gesloten jeugdzorg?
(Tevens antwoord op vraag 42).
Het WODC heeft in september 2008 ramingen gepubliceerd over onder meer het aantal jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg. Deze ramingen laten een grotere groei zien dan aanvankelijk voorzien. In 2010 zal de geplande capaciteit van ruim 1300 plekken gerealiseerd zijn. Daarnaast ben ik voornemens Glen Mills aan te wijzen, waarmee nog eens 120 plekken beschikbaar zullen komen. Ik zal de vraag naar gesloten jeugdzorg bovendien blijven monitoren om te bezien hoe deze zich ontwikkelt. Ik wil echter niet op dit moment al de conclusie trekken dat dit moet leiden tot meer plekken in de gesloten jeugdzorg. Andere initiatieven die door de sector ontwikkeld worden, bijvoorbeeld met als doel het gesloten verblijf zo kort mogelijk te houden met aansluitend intensieve (ambulante) zorg, zal ik met kracht steunen.
Vanaf 2010 is het genoemde bedrag van 26,9 miljoen euro extra beschikbaar. Met de aanwijzing van Glen Mills en de ontwikkeling van andere initiatieven door de sector is mijn verwachting dat er voldoende plekken voor de gesloten jeugdzorg beschikbaar zullen zijn.
Op basis van welke schatting/analyse is er besloten dat er extra middelen worden ingezet voor het deltaplan gezinsvoogdij? Wanneer komt deze schatting/analyse naar de Kamer? Wordt dit geld beschikbaar gesteld om de doelstelling uit het regeerakkoord, het verder verlagen van de caselaod, te bewerkstellingen of is dit bedrag nodig omdat de afgesproken caseload van 15 op dit moment nog niet gehaald wordt? Kan de minister zijn antwoord uitgebreid toelichten?
Bij de ontwikkeling van de Deltamethode in 2007 is een onderzoek uitgevoerd naar de tijdsbesteding van o.a. de gezinsvoogdijwerkers. Dit onderzoek heeft geleid tot de vaststelling van een caseload van gemiddeld 15 per fte. Deze caseload is de basis voor de nieuwe kostprijs voor de uitvoering van 1 jaar ots. De kostprijs is aanvaard door het IPO en de MOgroep.
Vanaf 2008 is deze kostprijs uitgangspunt voor de financiering van de provincies voor de uitvoering van deze taak. Omdat niet alle gezinsvoogdijwerkers tegelijk geschoold zijn in de Deltamethode, is in 2008 voor 75% van de ondertoezichtstellingen de nieuwe kostprijs gehanteerd. In 2009 zal voor alle zaken deze kostprijs gelden.
Bij het vaststellen van de hoogte van het jaarlijkse budget is het aantal ondertoezichtstellingen van het voorafgaande jaar het vertrekpunt. Blijkt er gedurende het lopende jaar een stijging te zijn van het aantal ondertoezichtstelling, dan worden hiervoor aanvullende financiële middelen beschikbaar gesteld.
Op pagina 45 wordt aangekondigd dat er vanaf 2009 vanaf 19 miljoen euro wordt uitgetrokken voor het verbeteren van de kwaliteit van het civiele deel van de jji’s. Om welk bedrag gaat dit gemiddeld per kind per dag? Klopt het dat minder geld gemiddeld per kind per dag beschikbaar is voor een civiele jongere in de gesloten jeugdzorginstelling dan voor een jongere in jji die geplaatst is op basis van een strafrechtelijke titel? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het bedrag waar het hier om gaat betreft het extra bedrag bovenop de € 10,7 mln die in 2008 structureel beschikbaar is gesteld voor hetzelfde doel (zie hierover ook mijn brief aan uw Kamer van 17 juni 2008: TK, vergaderjaar 2007–2008, 29 815 en 24 587, nr. 142). Het gaat hier om het verbeteren van de kwaliteit in jeugdzorgplusinstellingen; in enkele gevallen betreft dat voormalige capaciteit uit het civiele deel van de JJI’s.
Uit het in 2009 beschikbare bedrag wordt gemiddeld per kind per dag € 67 extra uitgetrokken voor kwaliteitsverbetering. Dit is een bedrag dat lager ligt dan het niveau in de JJI’s voor de op strafrechtelijke titel geplaatste jongeren. De belangrijkste reden daarvan is dat de kwaliteitsverbetering voor de PIJ-populatie op een hoger niveau ligt (bijvoorbeeld groepsgrootte 8 in plaats van 10) dan dat van de overige strafrechtelijk geplaatste jongeren. De kwaliteitsverbetering in de jeugdzorgplusinstellingen is gebaseerd op nagenoeg dezelfde grondslagen als die van de overige strafrechtelijke pupillen (niet zijnde PIJers) in de JJI’s.
Ten slotte wordt in de gesloten jeugdzorg deels al gewerkt met de gewenste personeelsomvang en -samenstelling. Dit heeft tot gevolg dat in enkele instellingen een lager bedrag benodigd is voor de gewenste kwaliteitsverbetering.
Hoe groot is het restant van de middelen uit de enveloppe-middelen Veiligheid (campussen) tranche 2009 dat gereserveerd blijft staan op de aanvullende post bij financiën? Waarom wordt dit bedrag niet ingezet voor bijvoorbeeld de realisatie van motie Bouchibti (31 200 XVII, nr. 17)?
Voor 2009 is vanuit veiligheidsenveloppe op de aanvullende post 1 miljoen euro aan het budget voor de campussen toegevoegd. Hiermee staan er voor de campussen voor 2009 geen middelen meer op de aanvullende post. De uitvoering van de motie Bouchibti zal binnen de beschikbare middelen gerealiseerd kunnen worden.
Hoe groot is het restant van de middelen uit de enveloppe-middelen tranche 2011 dat gereserveerd blijft staan op de aanvullende post bij financiën? Waar zou dit bedrag oorspronkelijk voor worden ingezet?
Vanaf 2010 is jaarlijks een bedrag van 16 miljoen euro gereserveerd voor de campussen. De inzet van dit bedrag is afhankelijk van definitieve besluitvorming op basis van de eerste effectiviteitsresultaten van het evaluatieonderzoek naar de pilots. Deze resultaten zullen medio 2010 beschikbaar komen. Oorspronkelijk (en dus nog steeds) zou dit bedrag ook al worden ingezet voor de eventuele landelijke uitrol van de campussen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Vacature (algemeen), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).
Hierbij gaat het erom dat steeds meer gemeenten kiezen voor een «achter de voordeur»-aanpak, waarbij via «huis aan huis»-bezoeken wordt gekeken wat de problemen in een huishouden zijn, om daar vervolgens een maatwerk en samenhangend hulpaanbod te doen. Per huishouden wordt er één plan opgesteld: één gezin, één plan. In de praktijk blijkt echter dat de gemeenten tegen uitvoeringsknelpunten aanlopen. Via het experiment zijn deze knelpunten geïnventariseerd en wordt er gezocht naar werkbare oplossingen. Groningen, Enschede, Eindhoven, Den Haag en Amsterdam nemen deel aan dit project.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XVII-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.