nr. 169
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2009
In vervolg op mijn antwoorden op het schriftelijk overleg over de Commissie
kinderhartinterventies, de Commissie Lie, bericht ik u het volgende.
Sinds het uitbrengen van het advies en mijn standpunt hierop hebben zich
een aantal wijzigingen voorgedaan die aanleiding geven voor aanpassing van
mijn standpunt. Vorige week heeft het UMC St. Radboud besloten alle activiteiten
op het gebied van aangeboren hartafwijkingen (AHA) over te hevelen naar het
UMCU, waarbij tevens de specialisten vanuit het UMC St. Radboud betrokken
worden. Daarnaast zal het UMCU ook een groter aantal volwassen patiënten
met AHA te behandelen krijgen aangezien de omringende niet-universitaire ziekenhuizen
alle verrichtingen op dit terrein moeten staken en overdragen aan de beoogde
centra voor AHA. Het is zeer waarschijnlijk dat het UMCU door beide veranderingen
in patiëntenstromen dichter bij de kwaliteitseisen komt die de Commissie
kinderhartinterventies heeft geformuleerd. Hierdoor is de positie van het
UMCU zodanig veranderd, dat ik naast het UMCG, Erasmus MC en het LUMC, ook
het UMCU een tijdelijke vergunning zal verlenen voor AHA. Daarbij wordt aan
het UMCU evenals aan de andere centra de opdracht verleend om na twee jaar
te voldoen aan alle kwaliteitseisen, en niet zoals oorspronkelijk de bedoeling
was de activiteiten zo snel als verantwoord is af te bouwen. Ik kom hiermee
tevens tegemoet aan de wens van de Patiëntenvereniging voor Aangeboren
Hartafwijkingen.
Echter, ik houd strikt vast aan de door de Commissie voorgestelde herstructurering
van het zorgaanbod tot maximaal drie centra. De Commissie baseert zich daarbij
op de berekening dat in de komende periode tot 2020 het huidige aantal van
11 gespecialiseerd congenitaal cardiochirurgen en 13 interventiecardiologen
toereikend is om landelijke gezien aan de vraag te voldoen. De Commissie heeft
geraamd dat het aantal chirurgische ingrepen bij patiënten met AHA stabiel
zal blijven op ongeveer 1400 per jaar. Zou er sprake zijn van vier centra,
dan voldoet één centrum op termijn niet aan het
vereiste minimale aantal van drie cardiochirurgen. Uitbreiding van het aantal
cardiochirurgen zou andersom kunnen betekenen dat het vereiste minimum aantal
verrichtingen van 125 per chirurg per jaar niet in alle centra gehaald zal
worden. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de interventiecardiologie.
Daarom zal ik na twee jaar, eind 2011, op basis van de kwaliteitscriteria
en prestatiegegevens bepalen welke drie van de vier centra structureel in
aanmerking komen voor een vergunning voor AHA.
Over het samenwerkingsverband CAHAL heb ik aangegeven dat alle verrichtingen
overgedragen moeten worden naar het LUMC. Dit in de overweging dat de patiëntenzorg
gebaat is bij een concentratie van alle verrichtingen op één
locatie. Ik benadruk nogmaals dat de nazorg vooral gedeconcentreerd, dat wil
zeggen zo dicht mogelijk bij de patiënten dient plaats te vinden.
Gelet op de brief die mij hierover is geschreven vanuit het CAHAL, zal
ik het aan de begeleidingcommissie overlaten om mij te adviseren of deze concentratie
van verrichtingen de kwaliteit ten goede komt. Als daar geen duidelijke indicatie
voor is, dan zal de vergunning voor AHA worden verleend aan het LUMC, AMC
en VuMC als één functionerend geheel.
Conform uw verzoek zal ik tot het Algemeen Overleg op 3 september
aanstaande geen onomkeerbare beslissingen nemen. Het leek mij echter correct
uw Kamer, alsmede de betrokken partijen op de hoogte te stellen van de aanpassing
van mijn standpunt.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink