nr. 161
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juni 2009
Teneinde tijdig uitvoeringsmaatregelen te kunnen laten nemen ben ik genoodzaakt
u thans reeds te berichten over een mogelijk voornemen tot het treffen een
aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit, verder te noemen de zorgautoriteit.
Op grond van artikel 8 van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG)
informeer ik u hierbij over de zakelijke inhoud van mijn mogelijke voornemen
tot het geven van een aanwijzing aan de zorgautoriteit in verband met vaststelling
van beleidsregels ten behoeve van de jaarlijkse aanpassingen van de inkomensgerelateerde
kostenbestanddelen in tarieven in verband met prijsontwikkelingen.
Als een van de mogelijke maatregelen op grond van onderstaande overwegingen
beraad ik mij op de mogelijkheid om de indexatie van het inkomensgerelateerde
kostenbestanddeel van de tarieven voor zorg geleverd en in rekening gebracht
door vrije beroepsbeoefenaren voor 2009 vast te stellen op 1,75% en
voor 2010 vast te stellen op 0%. De aanpassing van tarieven door de
zorgautoriteit vindt zowel voorcalculatorisch als nacalculatorisch plaats.
Gelet op het niveau van de voorcalculatie voor het jaar 2009 zou dit er op
neer komen dat de nacalculatie over 2009 niet meer tot aanpassing van de tarieven
zal leiden en dat deze derhalve achterwege kan blijven. Voor het jaar 2010
zouden dan zowel de voorcalculatieve als nacalculatieve aanpassing achterwege
kunnen blijven.
Bij mijn overwegingen om een aanwijzing te treffen betrek ik het volgende:
– de algemeen financieel-economische situatie en de hoogte van de
collectieve uitgaven nopen tot een beheerste kostenontwikkeling in de gezondheidszorg
en een meer doelmatig gebruik van de beschikbare middelen;
– als gevolg van die situatie lijken de ontwikkeling op de arbeidsmarkt
en de inkomensontwikkeling van pensioengerechtigden effect te hebben
op de inkomens waarover premie voor de ziektekostenverzekering kan worden
geheven;
– de vraag rijst of het wenselijk is de inkomensontwikkeling van
de doelgroep meer in lijn te brengen met de inkomensontwikkeling van de premiebetalers.
Zo ik zal overgaan tot het treffen van een aanwijzing overweeg ik deze
van toepassing te laten zijn op alle zorg in rekening gebracht door personen,
ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg of door personen als bedoeld in artikel
34 van die wet en die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen.
Een dergelijke aanwijzing zal niet van toepassing zijn op zorg waarvoor
ingevolge artikel 57, vierde lid, onder c, van de WMG zogenaamde vrije tarieven
gelden, zoals bijvoorbeeld voor paramedische zorg als door fysiotherapeuten,
oefentherapeuten en diëtisten wordt geleverd, voor kortdurende kleinschalige
experimenten en voor structureel geïntegreerde samenwerkingsverbanden
in de eerstelijnsgezondheidszorg.
Zo’n aanwijzing zal eveneens niet van toepassing zijn op zorg bedoeld
in de eerste leden van de artikelen 3 tot en met 5 van het Besluit uitbreiding
en beperking werkingssfeer WMG, omdat de zorgautoriteit voor die zorg geen
prestatiebeschrijving en daaraan gekoppelde tarieven hoeft vast te stellen.
Die blijven dan vrij ter onderhandeling tussen zorgaanbieder en verzekeraar
dan wel consument.
Verder blijven de tarieven van huisartsenzorg voor het jaar 2009 buiten
beschouwing, omdat daarvoor op grond van de uitwerking van de desbetreffende
aanwijzing van 21 november 2008 (Stcrt 2009, nr. 49) door de zorgautoriteit
separaat beleidsregels met betrekking tot indexatie zijn vastgesteld.
Mogelijk zal ten aanzien van een bovenstaande maatregel het standpunt
kunnen worden ingenomen dat dit niet in overeenstemming is met de Gezamenlijke
verklaring van de Orde van Medisch Specialisten en mijn ambtsvoorganger van
17 januari 2007. Voor mij is echter essentieel dat het kabinet, in overleg
met het parlement, de ruimte en beleidsvrijheid heeft die nodig is voor een
zorgvuldige afweging van, en keuze voor, de maatregelen die onder de huidige
omstandigheden noodzakelijk zijn. Ik ben daarom voornemens de afspraken zoals
neergelegd in de Gezamenlijke verklaring op te zeggen, indien ik tot onderhavige
aanwijzing aan de zorgautoriteit overga. Ik licht hierover heden de Orde van
Medisch Specialisten in.
De mogelijke aanwijzing zal worden gebaseerd op artikel 7 van de WMG.
Overeenkomstig artikel 8 van die wet zal tot het geven van een aanwijzing
niet eerder worden overgegaan dan nadat dertig dagen zijn verstreken na verzending
van deze brief.
Ik verwacht u hierbij voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink