nr. 145
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2009
In het AO over Vrouwelijke Genitale Verminking op 7 april 2009 legde
uw Commissie mij de motie van het kamerlid Arib c.s. (22 894 nr. 32)
uit 2004 voor. Het kamerlid Schippers c.s. heeft in 2005 een motie (30 300
XVI Nr. 52) ingediend. De motie van het kamerlid Arib c.s. verzoekt de regering
met een voorstel te komen voor verplichte periodieke controle door jeugdartsen
cq. praktijkverpleegkundigen en daarbij aan te geven wat de benodigde financiële
middelen zijn. Het kamerlid Schippers c.s. verzoekt de regering alsnog een
jeugdprogramma op te stellen waarin een kind op de basisschool jaarlijks wordt
gezien door een jeugdarts cq. een praktijkverpleegkundige.
In deze brief geef ik u – zoals toegezegd tijdens het AO van 7 april
jl. – mijn reactie.
Bij brief van 21 november 2005 (30 300 XVI, nr. 52) en 14 april
2006 hebben de toenmalige bewindspersonen van VWS een reactie gegeven op de
motie Schippers c.s. Kern van deze reactie was dat er op basis van evidence
de afgelopen jaren een verschuiving heeft plaatsgevonden van standaard lichamelijk
onderzoek naar op risicofactoren gericht onderzoek. Naast de reguliere contactmomenten
is het de taak van de jeugdgezondheidszorg tijdig die kinderen en ouders/verzorgers
te signaleren die extra zorg nodig hebben.
Tevens is aangegeven dat de invoering van een jaarlijks contactmoment
tot forse meerkosten zou leiden (in 2006 ingeschat rond € 50 mln.
op jaarbasis). Om deze redenen zijn de moties niet ten uitvoer gebracht.
De jeugdgezondheidszorg speelt een belangrijke rol bij het gezond kunnen
opgroeien van kinderen. De Centra voor Jeugd en Gezin, waarvan de jeugdgezondheidszorg
de basis vormt, biedt kinderen en ouders een laagdrempelige ondersteuning
bij vragen over opgroeien en opvoeden. Voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg
is jaarlijks zo’n 195 mln euro beschikbaar. Daarnaast is via de BDU
CJG oplopend tot 100 mln euro in 2011, jaarlijks extra budget beschikbaar.
De in de moties genoemde onderwerpen overgewicht, groeistoornissen, kindermishandeling
waaronder genitale verminking zijn onderwerpen die in de jeugdgezondheidszorg
bijzondere aandacht krijgen. De afgelopen jaren is op deze onderwerpen ook
een grote ontwikkeling waarneembaar. Zo worden bijv. de groeicurven van kinderen
op basis van nieuw wetenschappelijk onderzoek bijgesteld en krijgt de preventie
van overgewicht extra aandacht.
Wat betreft de inzet van de jeugdgezondheidszorg voor de preventie van
vrouwelijke genitale verminking is de inzet van de jeugdgezondheidszorg op
dit moment gebaseerd op een gespreksprotocol meisjesbesnijdenis. Met het protocol
kunnen de professionals in de jeugdgezondheidszorg gestructureerd het gesprek
aangaan met risicogroepen gericht op de preventie van vrouwelijke genitale
verminking. Professionals bepalen aan de hand van risicofactoren of een meisje
risico’s loopt. Dit protocol is in 2004 uitgebracht maar houdt nog geen
rekening met nieuwe ontwikkelingen op dit terrein zoals het medisch certificaat.
Inzet is om dit protocol te herzien en dit verder te ontwikkelen tot een handelingsprotocol
zodat ook duidelijk is welke vervolgactiviteiten professionals in moeten zetten
wanneer zij het gespreksprotocol hanteren.
Het invoeren van een jaarlijks contactmoment voor alle kinderen in de
basisschoolleeftijd zou betekenen, dat invoering van 6 extra contactmomenten
nodig is. Het gaat om een extra contactmoment op 6-, 7-, 8-, 9-, 11- en 12-jarige
leeftijd. Op dit moment is er geen aanwijzing dat het jaarlijks controleren
van alle kinderen een effectieve maatregel is. De gezondheidswinst is naar
verwachting beperkt. Een algemene intensieve screening is een kostbare aangelegenheid
waarbij de kosten tegen de baten moeten opwegen. Het vroegtijdig signaleren
van problemen in opgroeien en opvoeden en waar gewenst gericht ondersteuning
aanbieden, sluit hier naar mijn mening beter bij aan. Dit is waar ik met jeugd-
en gezinsbeleid op inzet.
Uit het voorgaande mag blijken dat ik om redenen van doelmatigheid invoering
van jaarlijkse contactmomenten in de jeugdgezondheidszorg niet zinvol vind.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet