Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XIV nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XIV nr. 14 |
Vastgesteld 10 november 2008
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Kunt u een beeld van de geven van de grootte van het personeelsbestand van het ministerie van LNV?
Op basis van de Nota Verandering Rijksdienst heeft LNV de opdracht om het personeelsbestand in 2011 te hebben teruggebracht tot 5961 FTE. Eind 2006 bedroeg het personeelsbestand 7051 FTE, eind 2007 6923 FTE en op de laatste peildatum 30 september 2008 6939 FTE. De streefomvang voor eind 2008 is 6915 FTE. LNV ligt daarmee op koers voor het bereiken van de door het kabinet vastgestelde taakstelling.
Kunt u een volledig meerjarenoverzicht geven van de verschillende uitgaven (ook via fiscale regelingen) die specifiek betrekking hebben op de glastuinbouw?
Op pagina 85 van de begroting (begrotingsartikel 21.13) is onderstaande tabel opgenomen.
Activiteit | Uitgaven 2009 | Uitgaven 2010 | Uitgaven 2011 |
---|---|---|---|
Stidug-projecten (uitfinanciering) | 3 297 | 4 158 | 640 |
Projecten in kader Glami-convenant | 354 | 354 | 354 |
Demonstratieprojecten energie1 | 1 419 | 1 414 | 1 584 |
Energietransitieprojecten | 1 205 | 5 107 | 4 864 |
Energienetwerken | 2 045 | 4 286 | 7 500 |
Investeringsregeling Energiebesparing | 5 549 | 5 004 | 0 |
Marktintroductie Energie-innovatie | 43 401 | 32 940 | 15 500 |
Samenwerking bij innovatie glastuinbouw/paddestoelen | 750 | 750 | |
Totaal | 58 020 | 54 013 | 30 442 |
1 Incl. EU-financiering
Wat betreft het fiscale spoor gaat ongeveer 65% van de budgetten van de Milieu-InvesteringsAftrek (MIA) en de Willekeurige Afschrijving Milieu Investeringen (VAMIL) naar de glastuinbouw. Voor de Energie-InvesteringsAftrek bedraagt dit 22%. Voorts kunnen ondernemers in de glastuinbouwsector alle generieke fiscale voorzieningen benutten.
Naast de bovengenoemde middelen zijn in het begrotingsartikel 22.12 de volgende middelen voor de glastuinbouw beschikbaar:
2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|
22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw | 36 584 | 18 526 | 7 100 |
waarvan ILG | |||
Stidug-projecten | 7 704 | 7 089 | |
Greenports | 25 600 | 11 400 | 7 100 |
waarvan niet ILG | |||
Infrastructuurregeling Glastuinbouw | 3 280 | 37 |
Kunt u een volledig meerjarenoverzicht geven van de verschillende uitgaven (ook via fiscale regelingen) die specifiek betrekking hebben op de visserij?
Voor dit overzicht wil ik u verwijzen naar pagina 89 van de LNV-begroting. Het betreft de nationale uitgaven. Veelal zullen deze middelen ook ingezet worden als co-financiering voor Europese middelen. Nederland ontvangt voor de periode 2007–2013 een communautaire bijdrage van € 48,6 mln. Dat betekent een jaarlijks bedrag van ongeveer € 7 mln.
Kunt u een volledig meerjarenoverzicht geven van de verschillende uitgaven (ook via fiscale regelingen) die specifiek betrekking hebben op het programma Schoon en Zuinig?
Uit de intensiveringsgelden Schoon en Zuinig (oplopend tot € 500 mln/jr in 2011) is tot en met 2011 totaal € 58 mln gereserveerd voor de ontwikkeling van 700 ha semigesloten kas in de glastuinbouw (waarvan € 13 mln in 2009) binnen de LNV-begroting.
Uit de nationale Innovatieagenda Energie komt € 438 mln beschikbaar voor de periode 2008 tot en met 2012. Van die envelop is een basisbudget gereserveerd voor energie-innovaties in de glastuinbouw van € 30 mln (2008–2012). Voor energie-innovaties op het gebied van groene grondstoffen/biomassa is eveneens een basisbudget gereserveerd van € 30 mln (9008–2012). LNV is coördinator van beide basisbudgetten. Een deel van de innovatiebudgetten is bij LNV al in 2008 ingezet, o.a. voor de SBIR-regeling.
In het kader van het LNV-programma Schoon en Zuinig wordt door ondernemers in de agrosector ook gebruik gemaakt van de SDE-regeling, welke regeling door het ministerie van EZ wordt uitgevoerd.
De fiscale regelingen EIA en MIA ondersteunen de doelen uit het programma Schoon en Zuinig. In het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig worden de budgetten EIA en MIA in 2009 met 9 mln. geïntensiveerd, in 2010 met € 18 mln. oplopend tot € 35 mln. structureel in 2011. De landbouw is één van de grote gebruikers van deze regelingen.
Hoeveel geld wordt op de onderscheiden artikelen besteed aan de visserij? Waaraan wordt dit besteed?
In de LNV-begroting 2009 is in totaal € 30,6 mln. beschikbaar voor de visserij. Dit betreft zowel Nationaal budget als Europese middelen.
Het beschikbare budget wordt besteed aan de volgende zaken:
1. Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren (o.a. duurzame visserijmethodes, innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding, aquacultuur en binnenvisserij)
– Nationaal (artikel 21.14) voor een bedrag van € 17,6 mln.
– uropees Visserij Fonds (EVF) voor een bedrag van € 6,8 mln.
2. Uitvoering door de LNV baten-lastendiensten
– AID, DR en VWA (artikel 21.22) voor een bedrag van € 6,2 mln.
Waaraan de bovenstaande budgetten worden besteed kunt u terugvinden in de tabel bij vraag 3 en de toelichting bij artikel 21.14 (pagina 89–92 van de begroting).
Kunt u aangeven wat de achtergronden zijn bij uw beslissing om enerzijds 8,1 miljoen Euro uit te geven aan sanering van glastuinbouwgebieden en anderzijds 17,5 miljoen Euro uit te trekken voor nieuwbouw binnen andere gebieden? Beschouwt u dit niet als kapitaalvernietiging? Is de 17,5 miljoen aan te merken als staatssteun door de Europese Unie? Hoe rechtvaardigt u deze directe subsidie aan het bedrijfsleven, en waarom maakt u die keuze voor de glastuinbouw en niet binnen de biologische landbouw?
De € 8,1 mln. is niet specifiek bestemd voor de sanering van glastuinbouwgebieden, maar is samen met de genoemde € 17,5 mln. (in totaal dus € 25,5 mln.) onderdeel van Nota Ruimte projecten voor de herstructurering van de Greenports en Klavertje 4. Deze middelen die via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) door de provincies worden uitgekeerd, zijn voor projecten in de greenports Zuid-Hollands Glasdistrict, Boskoop, Duin- en Bollenstreek, Venlo en Aalsmeer. De middelen zijn bedoeld voor het behoud en versterken van de economische functie en gelijktijdig versterken van de andere gebiedsfuncties zoals water, wonen, recreatie, landschap en natuur. In de begroting is dit verwoord in paragraaf 22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw.
De rijksbijdragen in deze projecten, die dus via het ILG en de provincies lopen, zijn ten behoeve van de publieke functies in het gebied (wegen, water, groen) en in twee gevallen aan innovaties in de watervoorziening enbeheer in de gebieden. Per (deel)project wordt beoordeeld of er sprake is van staatssteun.
Waarom maakt u geen extra budget vrij voor de handhaving van de wetgeving met betrekking tot de handel in exoten en legaal hout, dit met het oog op de grote sommen geld die rond gaan in de illegale handel en de grote problematiek?
Het handhavingsprogramma Natuur, die wordt uitgevoerd door de AID, is gebaseerd op de nalevingsstrategie Natuurwetgeving. Deze strategie is het resultaat van het project programmatisch handhaven Natuurwetgeving. De nalevingsstrategie is vormgegeven in een convenant dat ondertekend is door de handhavingpartners – mijzelf, de provincies, het openbaar ministerie, de politie en de douane. Over de handhaving van de Natuurwetgeving heb ik u geïnformeerd per brief van 1 juli 2008 (Kamerstuknummer 31 379, nr. 3). Voor zover de handel in exoten en illegaal hout CITES soorten betreft, wordt hier in gezamenlijkheid door de handhavingspartners aandacht aan geschonken. Dit omdat bijvoorbeeld het grootste aantal controles op basis van de CITES-wetgeving wordt verricht aan de buitengrenzen. Deze worden uitgevoerd door de douane. Ter versterking van de naleving Natuurwetgeving heb ik in 2009 additioneel € 1,9 mln. beschikbaar gesteld.
Kunt u aangeven welke manier van krachtenbundeling van boeren en tuinders mogelijk is in Europa en Nederland, om een kostendekkende prijs ten op zichte van groothandel en voedingsmiddelenindustrie te kunnen afdwingen?
Kunt u daarbij een onderscheid maken in de volgende sectoren: zuivel, consumptieaardappelen, varkens, komkommer en tomaat?
Kunt u aangeven waarom fusies in de – al geconcentreerde – agribusiness over het algemeen meer kans van slagen hebben bij de Nederlandse en Europese mededingingsautoriteit, dan samenwerkingsverbanden van boeren?
Welke verschillende mogelijkheden ziet u voor boeren om zich te kunnen verenigen – nu de overheid zich steeds verder terugtrekt, en zij zelf een kostendekkende prijs zullen moeten zien af te dwingen – ten einde te kunnen voldoen aan stijgende maatschappelijke eisen?
De landbouw kent kleinschalige bedrijven die elk voor zich nauwelijks invloed kunnen uitoefenen op de opbrengstprijs. Dit geldt voor alle sectoren van de landbouw, waaronder zuivel, consumptieaardappelen, varkens, komkommer en tomaat. Om een gunstigere positie te hebben ten opzichte van afnemers kunnen landbouwers hun producten gezamenlijk afzetten via bijvoorbeeld afzetcoöperaties of telersverenigingen. De bundeling van de productie heeft voor de afnemers voordelen (bijvoorbeeld grotere partijen, minder transportkosten).
Ik deel niet de mening dat fusies in de agribusiness meer kans van slagen hebben bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie. De toepasselijke Europese dan wel Nederlandse mededingingswetgeving maakt ook geen verschil naar sectoren. Van belang is de vorm van samenwerking op de desbetreffende markt. Indien de samenwerking horizontaal van aard is, dus tussen dezelfde soort marktdeelnemers binnen de bedrijfskolom, is sneller mogelijk een beperking van de mededinging aan de orde dan wanneer samenwerking verticaal van aard is, namelijk tussen verschillende soorten marktdeelnemers binnen de bedrijfskolom.
In het contact tussen afzetorganisaties en kopers van producten is, zoals in alle sectoren van de westerse economieën, een kostendekkende prijs niet het uitgangspunt doch gelden de wetten van vraag en aanbod. Een kostendekkende prijs kan wel een resultaat zijn.
Er zijn tussen landbouwers vele vormen van samenwerkingsverbanden, van samenwerkingsverbanden tussen 2 boeren voor gebruik van machines tot samenwerkings-verbanden waarbij soms duizenden boeren betrokken zijn. Hieruit blijkt dat deze zeker wel succesvol kunnen zijn. Deze kunnen even zo vele voorbeelden zijn voor landbouwers die zich willen verenigen om daarmee een beter positie op de markt te krijgen.
Welke activiteiten worden nu verricht met de uitgekochte kokkelvisserijschepen? Waar opereren deze vissers nu?
Sinds 2005 bestaat er een verbod op de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee, zodat de oorspronkelijke 37 vergunningen niet meer worden verleend. Het aantal door de sector ingezette vaartuigen was destijds op grond van het visplan al gereduceerd tot maximaal 21 vaartuigen.
De mechanische kokkelvisserij in de Zeeuwse wateren is daarentegen nog steeds toegestaan. Bij openstelling van deze gebieden voor de mechanische visserij wordt een beperkt aantal van deze vaartuigen daar ingezet. Daarnaast wordt een aantal vaartuigen ook gebruikt voor de visserij op mesheften (en eventueel strandschelpen) in de Noordzee-kustzone.
In een aantal gevallen betreft het voorts multifunctionele vaartuigen, die tevens ingezet kunnen worden voor andere vormen van schelpdiervisserij, zoals de oestervisserij en de mosselvisserij.
Tenslotte heeft een aantal voormalige kokkelvaartuigen de afgelopen jaren een andere bestemming gekregen. Enkele voorbeelden zijn het inzetten van een vaartuig voor handkokkelvissers ten behoeve van het vervoer van handmatig opgeviste kokkels, gebruik als assistentie-vaartuig ten behoeve van bevoorrading van schepen, inzet bij «natte waterbouw» ten behoeve van bagger- en onderhoudswerkzaamheden, gebruik als mosselzaadinvanginstallatievaartuig voor het verwerken van ingevangen mosselzaad, inzet als onderzoeksvaartuig en vervoer van toeristen vanaf de Waddeneilanden. Enkele vaartuigen liggen voor verkoop in de haven.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om alle nationale parken open te stellen voor publiek? Wat zouden de specifieke kosten zijn voor het openstellen van nationale park De Hoge Veluwe?
Alle 20 Nationale Parken zijn opengesteld voor publiek. Het openstellen voor natuurgerichte recreatie is een van de vier hoofddoelstellingen voor de Nationale Parken. De Hoge Veluwe is het enige Nationale Park (maar niet het enige natuurgebied) waarvoor toegangsgeld moet worden betaald. Dit is al zo sinds 1935, toen het park werd opgericht. De Hoge Veluwe wordt sindsdien zonder structurele overheidssubsidie beheerd, en de entreegelden (ruim € 3,7 mln. in 2007) vormen de belangrijkste inkomstenbron. De Hoge Veluwe is het bekendste Nederlandse Nationaal Park en ontvangt jaarlijks ruim 500 000 bezoekers. De toegangsprijs is duidelijk geen belemmering voor de populariteit.
Bent u bereid de aangenomen motie van Velzen/Thieme, 31 200 XIV, nr. 64, om vossen niet te bejagen in draag- en werptijd uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3 in mijn brief van 23 juni 2008 (Aanhangsel Handelingen II 2007–2008) en het antwoord op vraag 2 in mijn brief van 2 juli 2008 (Aanhangsel Handelingen II 2007–2008).
Kunt u een reactie geven op het universitair onderzoek van TU Delft en andere Europese universiteiten, over de herkenbaarheid van etikettering van genetisch gemodificeerde organismen voor de consument? Bent u bereid om de etikettering te verduidelijken dan wel herkenbaar te maken voor de consument? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek «kopen Europese consumenten genetisch gemodificeerde (GM) voedingsmiddelen» is opgesteld door King’s College London en een aantal andere Europese universiteiten en werd gefinancierd door de Europese Unie. Het is een breed onderzoek naar de reactie van Europese consumenten op de mogelijkheid om GM voedingsmiddelen te kopen. Het onderzoek concludeert onder meer dat Europeanen deze levensmiddelen kopen als ze in de supermarkt worden aangeboden. «Het is duidelijk dat consumenten de vrijheid van een eigen keuze bij de aanschaf van levensmiddelen voorop stellen en dat sommigen dan ook kiezen voor GM levensmiddelen als dat tot de mogelijkheden behoort. Over het algemeen zeggen mensen niet in staat te zijn om GM levensmiddelen te herkennen ondanks de etiketteringvoorschriften. Dit hoeft echter geen probleem te zijn omdat mensen deze producten niet opzettelijk mijden».
Het kabinet vindt de keuzevrijheid van de consument van belang. Om dit belang te waarborgen zijn in de Europese verordeningen die over genetisch gemodificeerde organismen (ggo) gaan, etiketteringvoorschriften opgenomen. De Europese lidstaten inclusief Nederland hebben unaniem ingestemd met deze verordeningen. Ik zie geen reden deze voorschriften te wijzigen. De Nederlandse overheid besteedt via ondermeer het voedingscentrum extra aandacht aan communicatie over GM levensmiddelen en de etikettering daarvan.
Kunt u aangeven hoeveel toezicht (in fte) er momenteel in de havens en op de vliegvelden is op de insleep van dierziekten, en de goederen die niet zijn toegestaan onder de CITES-regelgeving? Hoeveel producten werden er in 2007 in beslag genomen?
Het toezicht in havens en op vliegvelden met betrekking tot de insleep van dierziekten wordt verricht door de VWA en de Douane. Dit toezicht valt in twee delen uiteen. Enerzijds is er de commerciële invoer van dierlijke producten en levende dieren die onder het reguliere toezicht van de VWA vallen op grond van EU-regelgeving. Dit betreft veterinair toezicht vanuit zowel diergezondheid (ter voorkoming van dierziekten) als volksgezondheidsaspecten op door de EU aangewezen plaatsen van binnenkomst. Met dit toezicht waren in 2007 landelijk 65 fte gemoeid (dierenartsen en controleurs) van de VWA. Anderzijds is er mogelijke insleep van dierziekten door passagiers. De ministeries van LNV en Financiën hebben een overeenkomst gesloten waarbij de Douane meer dan regulier toezicht uitoefent specifiek ten aanzien van de mogelijke insleep van AI. De VWA assisteert de Douane indien nodig op afroep bij dit toezicht. Gedurende 2007 is door de Douane in totaliteit ruim 37 600 kg aan dierlijke producten van passagiers uit niet-EU-landen ingenomen. Verder is de afspraak gemaakt, dat wanneer de Douane behoefte heeft aan technische assistentie in het kader van CITES, zij de hulp van de AID kan inroepen. Hiervoor heeft de AID permanent één of zonodig meerdere fte’s op afroep beschikbaar. Afspraken hiertoe zijn gemaakt middels het Convenant Nalevingsstrategie Natuurwetgeving dat op 1 juli 2008 naar uw Kamer is verstuurd (Kamerstuknummer 31 379, nr. 3). De Douane beschikt over een lijst van inbeslaggenomen goederen.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende promotiecampagnes voor de consumptie van biologische producten in de verschillende Europese lidstaten?
Ik heb helaas geen overzicht van de verschillende promotiecampagnes in andere Europese lidstaten. Op mijn verzoek is de Europese Commissie bezig een dergelijk overzicht te maken. Het is mij wel bekend dat er in diverse Europese lidstaten promotiecampagnes zijn voor de biologische landbouw.
Kunt u aangeven welke financiële ondersteuning er in de verschillende Europese lidstaten wordt gegeven aan de biologische landbouw?
De financiële ondersteuning in de verschillende Europese lidstaten verschilt sterk per land, en soms binnen een land. In Duitsland bijvoorbeeld geeft elk Bundesland een andere subsidie. In veel landen wordt hectaresteun gegeven, per gewas verschillend. Daarnaast worden in enkele gevallen ook de certificeringskosten vergoed. De steun wordt al dan niet afgebouwd.
Kunt u kwantificeren hoeveel Europa importeert en exporteert aan landbouwproducten, uitgesplitst in voedselproducten, veevoer, biomassa en overige non-foodproducten? Kunt u met het oog hierop aangeven hoe Europa bijdraagt aan de oplossing van de wereldvoedselproblematiek?
De import en export van de EU uit en naar derde (i.c. niet-EU) landen voor verschillende categorieën landbouwproducten is weergegeven in onderstaande tabel (exclusief EU-intrahandel). Deze zijn gebaseerd op douanestatistieken, die geen aparte categorie van biomassa kennen. Het Landbouw-Economisch Bericht 2008 van het LEI stelt dat momenteel het gebruik van granen, inclusief maïs, voor bio-ethanol beperkt is. In 2007/08 gaat het om bijna 5% van het totale mondiale graangebruik. Het betreft voor het overgrote deel maïs, in de VS de belangrijkste bron voor bio-ethanol. Bij oliezaden ligt het aandeel iets hoger, circa 6%, maar het is nog altijd marginaal.
De EU-27 heeft in 2006 een aandeel van bijna 17% in de wereldwijde agrarische export. Aan de importkant heeft de EU-27 een aandeel van 21%. Aan zowel de export- als importkant hebben Azië en Noord-Amerika (NAFTA) grotere aandelen (LEI, Landbouw-Economisch Bericht 2008). Wel staat de EU aan kop waar het gaat om het aandeel in de import van producten uit ontwikkelingslanden.
De EU-lidstaten en de Europese Commissie dragen op velerlei wijze bij aan de oplossing van de wereldvoedselproblematiek. Een belangrijk onderdeel hiervan is het bevorderen van deelname van ontwikkelingslanden aan de wereldeconomie door o.a. het stimuleren van productiviteitsverhoging, handelsbevordering en het vergroten van markttoegang van producten uit ontwikkelingslanden op de westerse markten. Ook voor Nederland zijn dit belangrijke speerpunten van beleid. (zie hiervoor de beleidsbrief «Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid» (Kamerstukken, 31 250, nr. 14)).
Onderstaande cijfers laten zien dat zowel export als import van de EU voor het grootste deel bestaat uit voedingsproducten. Het Nederlandse beleid zoals beschreven in genoemde beleidsbrief is voornamelijk gericht op deze categorie.
Import en export van de EU van landbouwproducten uit en naar derde landen (miljard euro)
Export EU1 in jaar | 2005 | 2006 | 2007 |
---|---|---|---|
Non-food | 15.5 | 18.0 | 17.8 |
Voeding | 53.1 | 59.1 | 62.3 |
Veevoer2 | 2.6 | 2.9 | 3.4 |
TOTAAL | 70.3 | 79.0 | 82.2 |
Import EU1 in jaar | 2005 | 2006 | 2007 |
---|---|---|---|
Non-food | 16.4 | 17.8 | 18.8 |
Voeding | 61.4 | 67.2 | 74.2 |
Veevoer | 8.7 | 8.8 | 11.2 |
TOTAAL | 86.5 | 93.7 | 104.2 |
1 EU 27 in 2007, EU 25 in 2005 en 2006
2 Veevoer is een grove schatting,
Bron: Eurostat
Is er een calamiteitenplan bij grote uitbraken van ziekten veroorzaakt door invasieve exoten als de tijgermug? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift ontvangen? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen? Welke bewindspersoon is hierbij eerst verantwoordelijke?
Nee, er is geen algemeen calamiteitenplan voor ziekten ten gevolge van invasieve exoten of vectorgeboden ziekten. De karakteristieken van vectorgebondenziekten zijn per ziekte te verschillend om één algemeen calamiteiten plan te maken. Wel wordt er op mijn ministerie gewerkt aan dierziektespecifieke beleidsdraaiboeken die veroorzaakt kunnen worden door (exotische) vectoren. Zoals gebruikelijk worden definitieve versies van beleidsdraaiboeken aan de kamer verzonden.
Voor de tijgermug die u specifiek benoemt is mijn collega van VWS de eerstverantwoordelijke Deze vector wordt vooral in verband gebracht met ziekten die primair bij de mens voorkomen. De minister van VWS neemt maatregelen om de invoer van de tijgermug via de import van Lucky Bamboo te voorkomen en daarnaast stelt hij een bestrijdingsplan voor de tijgermug in de openbare ruimte op, ter voorbereiding op mogelijke introductie van de mug in Nederland door het oprukken van de tijgermug richting Noord Europa.
Welke resultaten heeft u bereikt met uw inspanningen om langjarige subsidies (langer dan de huidige contracten) voor (agrarisch) natuurbeheer in te stellen?
Via de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) hebben de provincies de regie gekregen over de uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen het bestaande systeem waarborgen de provincies de continuïteit door voorrang te geven aan aflopende contracten die in het kader van continuïteit hernieuwd worden aangevraagd. De provincies werken momenteel aan een nieuw subsidiestelsel voor (agrarisch) natuurbeheer. Voor dit nieuwe stelsel zijn uitgangspunten dat het stelsel eenvoudiger in gebruik moet worden en effectiever voor de natuur. De provincies besteden bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel nadrukkelijk aandacht aan de vraag hoe de continuïteit van (agrarisch) natuurbeheer kan worden verbeterd. Dit gebeurt binnen de kaders van het Europees plattelandsontwikkelingsbeleid.
Wat zijn de resultaten van uw campagne ter promotie van streekproducten over de afgelopen 2 jaar? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
In de afgelopen twee jaar is geen specifieke campagne gevoerd ter promotie van streekproducten. Wel is de afgelopen jaren invulling gegeven aan een beleid gericht op het vergroten van de afzet van streekproducten en professionalisering van de sector. Streekproducten is één van de zes deelsectoren waar de Taskforce multifunctionele landbouw, die ik in december 2007 heb ingesteld, haar activiteiten op richt. Tot nu toe wordt de afzet van streekproducten niet systematisch bijgehouden. Om de ontwikkelingen voor de diverse sectoren van de multifunctionele landbouw (incl. streekproducten) goed te kunnen monitoren heb ik inmiddels opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een monitoringssystematiek en het uitvoeren van een 0-meting.
Welke financiële middelen heeft u uitgetrokken voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven? Welke middelen zult u de komende begrotingsjaren hiervoor uittrekken? Welke rol heeft het ministerie van LNV hierin?
Binnen het onderzoeksbudget van LNV (WOT-01 Besmettelijke Dierziekten) wordt jaarlijks € 0,3 mln ingezet voor het zoeken naar alternatieven voor proefdieren. Naar aanleiding van het amendement Van Velzen (Kamerstuknummer 30 800 XIV, nr. 22) bij de LNV-begrotingsbehandeling 2007 is hier in 2007 nog eens € 0,9 mln aan toegevoegd. Ook andere departementen besteden geld aan onderzoek naar alternatieven voor dierproeven (OCW en VWS).
Welk gedeelte van de Europese subsidie en de Nederlandse cofinanciering voor schoolfruit komt direct bij de Nederlandse fruitteler terecht? Welk gedeelte komt bij buitenlandse telers, en bij andere bedrijven en/of overheden terecht?
Over het schoolfruitprogramma wordt nog onderhandeld in de Raad. Een politiek akkoord is voorzien voor november 2008. Het voorstel van de Commissie is nu om jaarlijks een budget van € 90 mln per jaar beschikbaar te stellen, waarvan € 2,9 mln voor Nederland is gereserveerd. De EU-bijdrage mag alleen worden gebruikt voor het gratis verstrekken van groenten en fruit aan kinderen en gerelateerde kosten voor aankoop, logistiek en distributie, (verpakkings-)materiaal, communicatie, monitoring en evaluatie. In dit stadium kan ik nog geen duidelijkheid geven over de exacte financiële verhouding tussen deze kostenposten. Bovendien moet ook nog een akkoord worden bereikt over de reikwijdte en werking van de cofinancieringsverplichtingen. Nadat het politiek akkoord bereikt is, moeten lidstaten een nationale strategie opstellen waarin dit nader wordt uitgewerkt. Pas dan kan ook worden bezien wat e.e.a. concreet in Nederland betekent.
Wat zijn de kosten voor de opslag van varkensvlees in Nederland en in de rest van Europa per jaar?
De kosten voor de opslag van varkensvlees in het kader van de Particuliere Opslagregeling 2007 bedroegen in 2008 in Nederland € 2,8 mln. Voor de rest van de EU bedroegen deze kosten in 2008 € 34,8 mln.
Hoeveel foie gras wordt er in Nederland geïmporteerd?
In 2007 is in Nederland 57 ton foie gras geïmporteerd en in de eerste zes maanden van 2008 17,5 ton (bron CBS, Statline databank).
Hoeveel vossen- en chinchillabont wordt er in Nederland geïmporteerd?
Door het CBS is voor 2007 de volgende invoer van vossenbont geregistreerd: 41 gehele vellen ter waarde van circa € 2 000 en 43 samengevoegde pelterijen ter waarde van minder dan € 1 000. U kunt deze en aanvullende gegevens over de internationale bonthandel vinden op de website van het CBS. De invoer van chinchillabont wordt niet afzonderlijk door het CBS geregistreerd.
Hoeveel zeehondenbont werd er in 2007 in Nederland geïmporteerd?
Door het CBS is voor 2007 de volgende invoer van zeehondenbont geregistreerd: 1 geheel vel ter waarde van circa € 2 000, 267 samengevoegde pelterijen ter waarde van circa € 8 000 en 16 062 kilogram kleding en kledingtoebehoren ter waarde van circa € 1,4 mln. U kunt deze en aanvullende gegevens over de internationale bonthandel vinden op de website van het CBS.
Kunt u een overzicht geven van het aantal overtredingen en daarop volgende sancties bij het transport van levend vee in 2007? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze kengetallen wel transparant en inzichtelijk worden?
Het aantal overtredingen en de opgelegde sancties op het gebied van dierenwelzijn bij diertransporten over het jaar 2007 heb ik in mijn brief van 7 mei 2008 gegeven (Kamerstuknummer 28 286, nr. 214). Daarnaast verwijs ik voor wat betreft de opgelegde strafrechtelijke sancties naar mijn brief van 10 oktober 2008 (Kamerstuknummer 26 991, nr. 229).
Welk percentage van de overheidskantines is biologisch of biedt biologische producten aan?
Inmiddels voeren vrijwel alle rijksoverheden en vele decentrale overheden in meer of mindere mate biologische producten in het assortiment en er vindt opschaling plaats.
Recente percentages biologische producten per overheidskantine zijn echter niet bekend. Alle ministeries hebben hun eigen verantwoordelijkheid om duurzame catering in te voeren op basis van de inkoopcriteria die zijn opgesteld in het kader van het programma Duurzaam Inkopen. Hierbij moeten ze tevens zelf het percentage biologische catering meten en verantwoorden.
Welke juridische bezwaren zijn er nog tegen het etiketteren van producten van buiten Europa met het opschrift «niet geproduceerd volgens Europese maatstaven» of etikettering van dergelijke strekking?
Zie de brief van mijn ambtsvoorganger van 16 januari 2007 (Kamerstuknummer 30 800 XIV, nr. 81).
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel agrariërs niet verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid?
Zie antwoord 30.
Bent u bereid de mogelijkheden voor de opbouw van en reservering voor pensioenverzekeringen tijdens de bedrijfsperiode te onderzoeken, dit met het oog op bedrijfsbeëindiging onder moeilijke omstandigheden zodat boeren die dan moeten terugvallen op bijstand niet eerst eerder opgebouwde pensioenvoorzieningen dienen «op te eten»?
Er loopt op dit moment een verkennende studie naar sociale zekerheid in de land- en tuinbouw, deze is nog niet afgerond. Hieruit blijkt dat ongeveer 48% van de zelfstandigen in de land- en tuinbouw verzekerd is bij arbeidsongeschiktheid, bij zelfstandigen in zijn algemeenheid ligt dit percentage op een vergelijkbaar niveau.
Er is een grote diversiteit in de wijze waarop zelfstandigen in de landbouw pensioen opbouwen: storting bij verzekeraar, opbouw fiscale oudedagsreserve, waardeontwikkeling van het bedrijf, en soms ook nog loondienst. Ongeveer 20% geeft aan geen pensioen op te bouwen anders dan AOW. In de sociale wetgeving is nu reeds op een aantal punten aandacht voor de problematiek dat het gedeelte van het vermogen van zelfstandigen, dat bedoeld is voor pensioen, de toegang tot de sociale voorziening niet mag belemmeren.
Hoeveel agrariërs maakten er in 2007 gebruik van een schuldsaneringsregeling?
Dit is niet bekend, de database van het bureau Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) bevat geen informatie of een ondernemer, die gebruik maakt van de maatregel agrariër was of een onderneming had in een andere sector.
Op welke wijze ondersteunt u hulpverlening aan agrariërs die in financiële problemen zijn gekomen, en psychische dan wel materiële problemen ondervinden, omdat zij hun bedrijf moeten stoppen?
Ik ondersteun deze agrariërs onder meer via subsidie aan een project dat ten doel heeft om agrariërs met problemen en slechte vooruitzichten te ondersteunen bij hun heroriëntatie. Het project heeft de naam Kans (zie: www.kansvoorboerentuinder.nl).
In dit project werken een aantal organisaties, dat in deze situatie hulp kunnen bieden, samen: de Dienst Landbouwvoorlichting (DLV), LTO-advies, Stichting Gezondheidsdienst Agrarische sectoren (Stigas), Zorg om Boer en tuinder (ZOB) en de Telefonische Hulpdienst Agrariërs (THDA). Het is een driejarig project en medio 2009 loopt de huidige periode ten einde. Er wordt inmiddels nagedacht over eventuele voortzetting.
Vanuit dit project wordt ook doorverwezen naar instanties en voorzieningen die agrariërs verder kunnen begeleiden/helpen. U kunt denken aan instanties als gespecialiseerde agrarische adviesbureaus, gemeentelijke sociale diensten en voorzieningen als het besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ).
Kunt u een top 50 over 2007 geven van ontvangers van Europese landbouwsubsidies in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2005 worden de Europese landbouwsubsidies op internet gepubliceerd (www.minlnv.nl). Deze website biedt verschillende selectiemogelijkheden, waaronder ook de hoogte van de subsidies per begunstigde. Standaard worden de bedragen op orde van grootte gerangschikt.
Enkele begunstigden hebben meerdere adressen en daardoor meerdere relatienummers bij LNV en komen daardoor meerdere keren voor op deze lijst. Het bedrag per relatienummer van deze begunstigde dient de bezoeker van deze site zelf op te tellen om het totaalbedrag aan subsidie voor deze begunstigde vast te stellen.
Bent u bereid de energie-efficiency van biomassa via suikerbieten te onderzoeken in vergelijking met de energie-efficiency van biomassa afkomstig van uit Latijns Amerika geïmporteerde suikerriet cq ethanol?
Binnen het beleidsondersteunend onderzoek dat ik bij Wageningen UR laat verrichten wordt momenteel een inventariserende studie gedaan naar de factoren die de energie-efficiëntie en de broeikasgas efficiëntie van de productie van ethanol uit suikerbieten beïnvloeden.
Ik ben bereid om deze studie uit te breiden naar de vergelijking met suikerriet uit Latijns Amerika.
Wat is het resultaat van uw inspanningen om welzijnsregelgeving voor konijnen en kalkoenen op Europees niveau te regelen?
In het werkprogramma van de Nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven dat ik mij vanaf 2010 zal inzetten voor Europese welzijnsregelgeving voor (opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen. Binnen de termijn van de huidige Commissie geef ik prioriteit aan inzet op de dossiers transport, doden van dieren en castratie. Eind november vindt een bijeenkomst plaats van de Raad van Europa, waarin de leden van de Raad van Europa een concept aanbeveling voor het welzijn van konijnen zullen bespreken. Mijn ministerie heeft binnenkort overleg met het Nederlandse bedrijfsleven en de Dierenbescherming om de inbreng van Nederland tijdens de bijeenkomst van de Raad van Europa te bespreken. De aanbevelingen van de Raad van Europa zijn van belang omdat deze kunnen fungeren als opmaat voor een wetsvoorstel van de Commissie.
Hoeveel draagt u bij aan het onderzoeksbudget voor alternatieven voor proefdieren?
Zie antwoord 20.
Op welke wijze geeft u invulling aan het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten ten einde de emissies van broeikasgassen te reduceren en welke prestaties kunnen we hierbij van u verwachten?
Ik ga de consument niets voorschrijven. Consumenten maken hun eigen keuzes. Wel ga ik stimuleren dat de duurzame keuze makkelijker wordt. Ik wil bewerkstelligen dat de consument zich bewust wordt, voldoende objectieve informatie krijgt, voldoende aantrekkelijke handelingsperspectieven heeft en dat er voldoende aanbod is van duurzame alternatieven. In 2009 start een nieuwe campagne van het Voedingscentrum Nederland over duurzaamheid van voedsel. In de nota Voedsel en consument die ik u binnenkort toestuur, zal ik verder ingaan op mijn ambities op dit vlak.
Kunt u aangeven hoe de vraag naar vleesvervangers zich heeft ontwikkeld de laatste jaren en welke trends hieraan ten grondslag liggen? Kunt u aangeven welk deel van de bevolking zich vegetariër noemt, welk deel veganist en welk deel regelmatig vlees laat staan bij de avondmaaltijd? Kunt u aangeven welke conclusies u hieraan verbindt? Kunt u aangeven of u de stijging van het aantal (deeltijd) vegetariërs een positieve ontwikkeling vindt? Zo ja, waarom? Zo neen waarom niet?
De omzet van vleesvervangers is gestegen van 39 miljoen in 2002 tot 60 miljoen in 2007. Het overgrote deel van de vleesvervangers wordt gekocht door een beperkt aantal huishoudens. Ongeveer 4–5% van de Nederlandse bevolking noemt zich vegetariër. Ongeveer 4 miljoen Nederlanders rekent zich tot de groep van de deeltijd vegetariërs, dat wil zeggen dat ze minimaal 1–2 keer per maand geen vlees eten. Volgens informatie van de Vegetariërsbond zijn er ongeveer 16 000 veganisten in Nederland. Uit onderzoeksgegevens blijkt dat voor de consument, ook de (deeltijd) vegetariër de eigen gezondheid het belangrijkste motief is om het eetpatroon aan te passen. Ik hecht geen waardeoordeel aan de keuze van de consument om (deeltijd) vegetariër te worden. Daar kunnen verschillende waarden aan ten grondslag liggen.
Wat is het totaalbedrag dat wordt uitgegeven aan de verbetering van het dierenwelzijn en over welke posten is dat verdeeld? Welke afrekenbare prestaties worden aan de uitgaven verbonden?
In 2009 wordt in totaal een bedrag van ca. € 41 mln. uitgegeven aan de verbetering van het dierenwelzijn. Dit bedrag is verdeeld over de volgende beleidsartikelen in de LNV-begroting:
– Artikel 21.12 «Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn». Het totaalbudget van € 6 886 000 ter verbetering van het dierenwelzijn wordt besteed aan:
• Projecten gezelschapsdieren: o.a. Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren en financiële ondersteuning van een certificatiesysteem van de sector (€ 1 933 000)
• Financiële ondersteuning van de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (€ 300 000)
• Financiële ondersteuning van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (€ 200 000)
• Bekostiging van de opvang van in beslaggenomen dieren via de Regeling In Beslaggenomen Goederen (€ 1 708 000)
• Financiële ondersteuning van het onderzoek naar en innovaties in integraal duurzame stallen (€ 2 158 000)
• De Investeringsregeling duurzame stallen: subsidie voor de nieuwbouw van of aanpassing tot integraal duurzame stallen voor voorloperbedrijven in de melkveehouderij, pluimveehouderij en varkenshouderij (€ 275 000)
• Projecten agrobiodiversiteit: financiële ondersteuning van haalbaarheidsstudies en onderzoek naar nieuwe vleesproducten met een onderscheidende welzijnsclaim (€ 212 000).
Het bedrag voor de investeringsregeling duurzame stallen ad € 275 000 betreft de eerste uitbetalingen in 2009 op de openstelling 2008 van € 1,1 mln., de rest van de betalingen op deze openstelling zal in 2010 en 2011 plaatsvinden, vandaar dat het budget voor de investeringsregeling in die jaren snel stijgt.
– Artikel 21.13 «Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw»:
• € 500 000 mln (schatting op basis van ervaringscijfers) binnen het budget voor de innovatieregeling
• € 2 500 000 binnen het impulsprogramma verduurzaming agroketens t.b.v. het stimuleren van integraal duurzame veehouderijsystemen en cradle to cradle in de praktijk.
– Artikel 25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatronen
• LNV verstrekt subsidie aan het Voedingscentrum Nederland ten behoeve van voorlichting, communicatie en educatie over voeding aan consumenten. Door het Voedingscentrum wordt ook aandacht besteed aan het onderwerp dierenwelzijn.
– Artikel 26 «Kennis en Onderzoek»: € 7 950 000. Dit bedrag bestaat uit:
• Internationaal: € 200 000
• Biologische landbouw, programma dierenwelzijn: € 2 000 000
• Verduurzaming productie en transitie: € 2 700 000
• Kennis: € 650 000
• NWO-programma: waardering van dierenwelzijn € 900 000.
– Artikel 26.15 Kennisontwikkeling en innovatie Kennisontwikkeling t.b.v. maatschappelijke vraagstukken
• Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs (KIGO). Hiervoor is in totaal € 8 609 000 begroot. In openstelling 8 000 000. Hoeveel door de instellingen wordt aangevraagd voor het onderwerp Dierenwelzijn is op dit moment nog niet bekend. Voor het onderwerp dierenwelzijn is op basis van de KIGO regeling in 2008 € 404 475,– aan subsidie verleend.
– Artikel 26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs
• Er wordt een lector dierenwelzijn ondersteund met een bedrag van € 460 000.
Daarnaast gaat er geld naar handhaving, toezicht en uitvoering van het dierenwelzijnsbeleid:
• Inzet van de VWA: € 1 700 000
• Inzet van de AID: € 6 100 000
• Inzet van de Dienst Regelingen: € 900 000.
– fiscale regelingen
Het kabinet stimuleert daarnaast investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen via de fiscale regelingen Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (VAMIL). Zoals in de Nota dierenwelzijn is aangegeven zijn de bedragen van MIA en VAMIL niet-gelabeld. Indicatief is er gemiddeld circa € 15 mln per jaar beschikbaar voor het stimuleren van welzijnsinvesteringen.
Op grond van het rapport-Hoekstra worden ook intensiveringen doorgevoerd op het gebied van dierenwelzijn. Deze intensiveringen zijn nog niet meegenomen in bovengenoemde bedragen, omdat over de verdeling van de Hoekstra-gelden nog geen finale besluitvorming heeft plaatsgevonden
Aan de uitgaven zijn de volgende afrekenbare prestaties verbonden (zie pag. 49 van de begroting voor een toelichting):
– In 2009 moet gemiddeld 72% van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn worden nageleefd. In 2010 75% en in 2011 80%.
In 2009 moet minimaal 1,2% van de stallen integraal duurzaam zijn, in 2010 2,8% en in 2011 minimaal 5%.
Hoeveel budget heeft u gereserveerd voor de uitvoering van de Nota dierenwelzijn en kunt u dat bedrag nader specificeren en koppelen aan de verschillende maatregelen die u in het kader van de nota dierenwelzijn gaat nemen?
Zie antwoord 39.
Kunt u aangeven of het Koninklijk Huis landbouw- of natuursubsidies ontvangt? Zo ja, hoeveel?
In het kader van agrarisch natuurbeheer en natuurbeheer wordt voor het Kroondomein subsidie verstrekt onder de voorwaarden van de (provinciale) Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN) en de (provinciale) Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (SN).
In het Aanhangsel van Handelingen nr. 717, vergaderjaar 2007–2008 is de Kamer reeds geïnformeerd over de verstrekte subsidies door het ministerie van LNV aan het Kroondomein.
In het jaar 2008 wordt in het kader van agrarisch natuurbeheer een bedrag van € 88 707,59 uitgekeerd en in het kader van het natuurbeheer een bedrag van € 442 664,82. Laatstgenoemd bedrag is inclusief de recreatiepakketsubsidie. De totale uitkering in het kader van agrarisch natuurbeheer en natuurbeheer vanuit het ministerie van LNV voor het Kroondomein bedraagt in 2008 € 531 372,41.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is rondom de evaluatie van het Dierentuinenbesluit? Wanneer zal dit worden afgerond en wanneer zal de Kamer de resultaten ontvangen? Bent u voornemens het besluit aan te passen op basis van deze resultaten?
De evaluatie van het Dierentuinenbesluit bevindt zich in de afrondende fase. Het rapport wordt uiterlijk in december 2008 opgeleverd. Aansluitend zal ik u het rapport sturen en kenbaar maken welke acties ik zal ondernemen. Wanneer de resultaten daartoe aanleiding geven zal ik het Dierentuinenbesluit aanpassen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is rondom het onderzoek naar het welzijn van dieren in circussen? Wanneer zal dit worden afgerond en wanneer zal de Kamer de resultaten ontvangen? Op welke wijze laat u de wens van een nog altijd groeiende groep gemeenten om een nationaal verbod in te stellen op het gebruik van wilde dieren in circussen meewegen in het bepalen van toekomstige regelgeving voor circussen?
Het onderzoek naar het welzijn van circusdieren is nog in volle gang. De verwachting is dat het rapport in januari 2009 wordt opgeleverd. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 28 januari 2008 om te bezien of onderzoek naar intrinsieke waarde mogelijk was, kan ik meedelen dat WUR/ASG opdracht heeft gekregen om een onderzoek uit te voeren met betrekking tot het begrip intrinsieke waarde van circusdieren en andere «performance dieren». In januari 2009 wordt de rapportage verwacht. Wanneer de onderzoeken gereed zijn, zal ik, zoals toegezegd in de Nota Dierenwelzijn, deze bestuderen en bezien welke maatregelen nodig zijn.
Hoeveel geld is er voor 2009 aangemerkt voor de uitvoering van de verbetering van de samenwerking tussen betrokken diensten bij de handhaving van de regelgeving omtrent de handel in flora en fauna en natuurwetgeving?
Voor activiteiten die bijdragen aan verdere professionalisering van handhavingpartners (via begeleiding en opleiding), versterking van de regierol in het groene handhavingnetwerk (via bijvoorbeeld de AID-Groendesk) en investeringen om te komen tot een overheidsbrede integrale en digitale samenwerking heb ik in 2009 ongeveer € 2,1 mln beschikbaar gesteld.
Kunt u aangeven wat de effecten zullen zijn van de fusie van de AID, VWA en PD op de handhavingscapaciteit voor groene wetgeving, zoals de handhaving van CITES-regelgeving?
De fusie van de AID, PD en VWA is een complexe operatie. Daarbij zullen de toezichts- en handhavingswerkzaamheden doorgang vinden. Bij de fusie zullen synergie-effecten gaan optreden. Nu zijn ook VWA en PD actief bij de importen van beschermde soorten. Deze controles richten zich vooral op sanitaire eisen. Door de know-how van deze diensten te combineren met die van de AID zal de handhaving effectiever en efficiënter worden.
Kunt u een reactie geven op de uitspraken van scheidend hoofdofficier van het Functioneel Parket over het feit dat Nederland onvoldoende in staat is milieucriminelen en de stromen beschermde planten en dieren die illegaal Nederland binnen komen tegen te houden? Zal hier actie op worden ondernomen in de vorm van het aanstellen van extra handhavers en zo ja, hoeveel?
Deze vraag is bij brief van 2 oktober 2008 (kenmerk 2008Z03692) reeds gesteld aan de minister van Justitie en aan mij. U zult separaat een antwoord op deze vraag ontvangen van de minister van Justitie.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op de feitelijke vragen over het wetsvoorstel Dieren aan de Kamer worden verzonden?
De antwoorden op de feitelijke vragen over het wetsvoorstel Dieren zijn door mij beantwoord bij brief van 28 april 2008 (Kamerstuk 31 389, nr. 5).
De nota naar aanleiding van het verslag zal naar verwachting in november aan de Kamer worden toegezonden.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is rondom de uitvoering van de motie Waalkens/Cramer (Kamerstuk 28 286, nr. 117) die vraagt om het ontwikkelen van een ethisch afwegingskader voor de omgang met dieren?
In antwoord op vragen in het verslag over het wetsvoorstel Wet dieren omtrent een ethisch afwegingskader als bedoeld in de motie Waalkens/Cramer zal ik in de nota naar aanleiding van het verslag een beschouwing opnemen. Daarnaast heb ik een aantal verdiepende onderzoeksvragen uitstaan, die onder meer betrekking hebben op het verkrijgen van overzicht op de wijze waarop ethiek in andere maatschappelijke vraagstukken is ingebed.
Wilt u in navolging van de kredietcrisis lessen trekken ten aanzien van de gevolgen van de jarenlange deregulering en het wegvallen van direct overheidstoezicht, vooral wat betreft de ambities en verbeteringen in het dierenwelzijn?
Zie antwoord 270.
Bent u van plan het toezicht-op-controle arrangement behalve in de eiersector ook in andere veehouderijsectoren in te voeren? Hoe gaat u zorgen dat de AID voldoende capaciteit heeft om die bedrijven die niet mee doen aan private kwaliteitssystemen met toezicht op controle jaarlijks door de AID te laten controleren? Dient de AID hiervoor worden uitgebreid?
Ik ben met verschillende veehouderijsectoren in gesprek over de rol van de private kwaliteitsystemen in relatie tot het overheidstoezicht. Risicogebaseerd overheidstoezicht vind ik één van de belangrijkste uitgangspunten. Ervaring met IKB-ei leert dat een Toezicht op Controle (ToC) arrangement vraagt om grote inzet vanuit zowel de sector als de overheid. Het gaat daarbij niet alleen om het in lijn brengen van ketengarantiesystemen met de criteria voor ToC, maar ook om het creëren van vertrouwen bij alle partijen in het bepalen van de meerwaarde en kwaliteit van een ketengarantiesysteem. Met andere veehouderijsectoren bekijk ik welke vorm van risicogebaseerd toezicht (zoals ToC) het beste aansluit bij de sectorspecifieke kenmerken en wensen. Door dit proces samen met het bedrijfsleven op te pakken wordt draagvlak gecreëerd. Dit moet leiden tot een zo hoog mogelijk aantal deelnemers aan ketengarantiesystemen én een zo efficiënt mogelijke inzet van overheidsmiddelen. Deze efficiënte inzet van overheidsmiddelen betekent dat de handhaving (onder andere door de AID) zich kan richten op de thema’s en bedrijven met de hoogste risico’s. Bijvoorbeeld op de niet-deelnemers aan een ketengarantiesysteem. Door dit gerichte toezicht, in combinatie met een ToC-arrangement of andere afspraken met de ketengarantiesystemen, kan met minder handhavingscapaciteit hetzelfde (of zelfs meer) effect worden bereikt.
Hoeveel geld is er voor het komend jaar aangemerkt voor de uitvoering van het Integraal Beheerplan Noordzee vanuit de verschillende begrotingen?
Bij de vaststelling van het IBN 2015 door het ministerie van V&W zijn geen financiële middelen toegekend. De staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat is primair verantwoordelijk voor de uitvoering. Dat wil overigens niet zeggen dat voor de inhoudelijke beleidstrerreinen van het Beheerplan geen middelen worden uitgetrokken. Onder vraag 178 ga ik in op de financiële middelen voor natuurbescherming op zee.
Welke gevolgen kan de kredietcrisis hebben voor de kredietverstrekking richting agrarische sector en het investeringsvermogen van primaire agrarische bedrijven? Welke gevolgen kan dit hebben voor investeringen in de gewenste verduurzaming van de agrarische sector? Welke rol zouden Borgstellingsfonds en andere instrumenten kunnen spelen om eventuele negatieve gevolgen op te vangen?
Voor zover nu bekend beoordelen banken ingediende investeringsplannen wat kritischer, maar niet wezenlijk anders dan voorheen.
Als er een economische neergang komt zal dit zeker ook gevolgen hebben voor de rentabiliteit van de bedrijven in de agrosector en dus ook voor de investeringsmogelijkheden om te vernieuwen en duurzaamheidsinvesteringen te doen. Ik monitor deze ontwikkeling dan ook nauwgezet.
Het Borgstellingsfonds voor de Landbouw stelt landbouwondernemingen makkelijker in staat leningen aan te gaan doordat de overheid garant staat. De ondersteunende rol van het BF is en blijft dus belangrijk.
Hoe verhoudt het impulsprogramma verduurzaming agroketens zich met de opsplitsing van art 21.15?
Ze staan los van elkaar. De opsplitsing heeft te maken met VBTB+, een verdere verdieping van de begroting om meer relatie aan te brengen in beoogd doel en de hieraan gekoppelde middelen. Ik verwijs hiervoor ook naar de leeswijzer van de LNV begroting op pagina 6.
Op welke termijn kan de Kamer inzicht krijgen in de (kwaliteitsverbetering) van de effect- en prestatie-indicatoren?
Ik heb in mijn begroting aangegeven dat ik dit jaar en komend jaar verder werk aan de kwaliteitsverbetering van de effect- en prestatie indicatoren. Het doel is om bij begroting 2010 deze kwaliteitsslag zichtbaar te maken voor de Kamer. Overigens heeft het Bureau Onderzoek voor de Rijksuitgaven van uw Kamer onlangs in een notitie over de afrekenbaarheid en de kwaliteit van de effecten, prestaties en doelen uit het Beleidsprogramma voor de begroting 2009 mijn departement al positief beoordeelt ten opzichte van de overige departementen.
Hoe wordt voorkomen dat bij kabinetsdoelstellingen effect indicatoren afwezig zijn?
Niet elk doel of elke bijdrage vanuit LNV is altijd te vatten in een SMART-doelstelling, danwel in een objectieve en eenduidige effectindicator. Daar waar de beleidscontext complexer wordt, het aantal actoren toeneemt, is het moeilijker om een effect indicator op te stellen, welke ook recht doet aan de specifieke bijdrage van één actor. In die zin is het dus soms niet te voorkomen dat er geen effect indicator aanwezig is bij de kabinetsdoelstellingen. Het is mijn intentie om de effecten van mijn inbreng op de diverse beleidsdoelen te kwantificeren.
Op welke wijze worden de uitkomsten van de beleidsdoorlichting van Voedselkwaliteit en Diergezondheid meegenomen in het te voeren beleid?
De uitkomsten van de beleidsdoorlichting van Voedselkwaliteit en Diergezondheid zullen tegelijkertijd met het LNV Jaarverslag 2008 aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal tegelijkertijd aangeven op welke wijze ik met de conclusies van de beleidsdoorlichting zal omgaan in het te voeren beleid.
Kunt u een volledig overzicht en/of overzichtelijk weergeven welke middelen zijn opgenomen voor het beschermen van de internationale biodiversiteit en kunt u daarbij aangeven hoe andere departementen daar betrokken bij worden?
Voor de internationale biodiversiteit zijn twee begrotingsposten beschikbaar: € 0,628 mln voor projecten gericht op multilaterale en bilaterale samenwerking en € 0,324 mln voor contributies aan internationale verdragen en overeenkomsten.
Voorts zijn, zoals in het beleidsprogramma «Biodiversiteit Werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd» is aangegeven, ook bij andere departementen middelen voor internationale biodiversiteit beschikbaar, waaronder op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking zoals ook opgenomen in het beleidsprogramma (zie ook mijn antwoord op vraag 254).
Hoe zal het impulsprogramma verduurzaming agroketens vorm gegeven worden? Wie zijn betrokken bij de totstandkoming van dit programma? Hoeveel middelen maken de verschillende departementen vrij voor dit programma? Wanneer kan de Kamer dit programma verwachten?
Zie antwoord 130.
In hoeverre is iedere agrarische ondernemer naast een global player ook een lokale speler? Hoeveel procent van de Nederlandse productie is bestemd voor de Nederlandse, Europese en wereldmarkt per sector (akkerbouw, groente- en fruit, sierteelt melkveehouderij, intensieve veehouderij) onderverdeeld?
De volgende tabel geeft een beeld welk gedeelte van de productie per sector wordt afgezet in Nederland, Europa en de rest van de wereld. Het betreft hier de export van primaire producten. De export van verwerkte Nederlandse producten is niet in deze statistiek opgenomen.
Het verbruik van Nederlandse landbouwproducten in het binnenland, de EU en de rest van de wereld (gemiddelde van 2005 en 2006)
Binnenland | EU | Wereld | Totaal | |
---|---|---|---|---|
Akkerbouw | 83,00% | 12,00% | 5,00% | 100,00% |
Groente en fruit | 24,00% | 66,00% | 11,00% | 100,00% |
Sierteelt | 8,00% | 76,00% | 15,00% | 100,00% |
Grondgebonden veehouderij | 90,00% | 8,00% | 2,00% | 100,00% |
Intensieve veehouderij | 73,00% | 23,00% | 4,00% | 100,00% |
Totaal | 52,00% | 40,00% | 8,00% | 100,00% |
BRON: LEI 2008
Hoe is de circa 70% van het Nederlandse oppervlak die in gebruik voor de landbouw is, nader verdeeld qua akkerbouw, weidegrond, glas- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt en sierteelt (zowel onder glas als vollegronds)? Hoeveel van het voor landbouw in gebruik zijnde oppervlak wordt ook echt worden gebruikt voor voedselproductie, en welk deel voor natuurbeheer en andere doeleinden zoals non-food producten?
In onderstaande tabel wordt de nadere verdeling in grondgebruik binnen de land- en tuinbouw gegeven:
Gewas | Oppervlak (%) |
---|---|
Akkerbouw – voedselgewassen | 27 |
Tuinbouw – open grond – voedselgewassen | 2 |
Tuinbouw – onder glas – voedselgewassen | < 1 |
Akkerbouw – veevoer | 22 |
Akkerbouw – handelsgewassen | < 1 |
Akkerbouw – landbouwzaden | 1 |
Akkerbouw – groenbemesting | 2 |
Grasland | 43 |
Tuinbouw – open grond – sierteelt | 2 |
Tuinbouw – onder glas – sierteelt | <1 |
Van gronden met de hoofdfunctie landbouw heeft circa 90 000 hectare ook een functie voor natuur, namelijk circa 60 000 hectare agrarisch natuurbeheer en circa 30 000 hectare fourageergebied voor ganzen.
Hoeveel procent van de voedselbehoefte van de Nederlandse bevolking verzorgt de Nederlandse landbouw nu per sector (akkerbouw, groente- en fruit, sierteelt melkveehouderij, intensieve veehouderij)? Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking zou de sector zelf kunnen voeden met een voedzaam dieet?
De volgende cijfers geven de zelfvoorzieningsgraad per sector aan (bron Land- en Tuinbouwcijfers tabel 113 a (2006/7) en 113b (2004).
Granen | 21% |
Suiker | 171% |
Varkensvlees | 227% |
Pluimveevlees | 161% |
Melkproducten | 84% |
Condens | 231% |
Aardappelen | 175% |
Rund-/kalfsvlees | 114% |
Schapen-/geitenvlees | 87% |
Consumptie eieren | 193% |
Kaas | 208% |
Melkpoeder | 40% |
Het is niet eenvoudig mogelijk om aan te geven hoeveel procent van de Nederlandse bevolking de sector zou kunnen voeden met een voedzaam dieet. In een situatie waarin de Nederlandse bevolking volledig afhankelijk zou zijn van de agroproductie in Nederland zou een volledig andere landbouw nodig zijn met veel minder dieren en meer akkerbouw. Dit blijkt uit een studie die ongeveer 30 jaar geleden is uitgevoerd door wijlen dhr. TH. Bakker «Horizonten van zelfvoorziening» (LEI, 1983). Deze studie is weliswaar 25 jaar oud maar er zijn geen redenen om te verwachten dat het beeld fundamenteel anders zou zijn.
Kunt u aangeven op welke verantwoordelijkheden u doelt en op wie u doelt met «onze» bij het nemen van verantwoordelijkheden om de gevolgen van de klimaatverandering het hoofd te bieden? Kunt u daarbij aangeven welke verantwoordelijkheid u zelf zal nemen en in hoeverre dat zal inhouden dat regulerende maatregelen zullen worden opgenomen om zo collectieve uitdagingen, collectief aan te pakken?
Iedereen in Nederland draagt verantwoordelijkheid om de gevolgen van de klimaatvernadering het hoofd te bieden; «onze» verantwoordelijkheid nemen staat voor de maatschappij als geheel: burgers, overheid, maatschappelijke organisaties. Heel Nederland heeft een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het terugdringen van de (negatieve) effecten die wij als mensen hebben op het klimaat en de biodiversiteit. We zullen ons bewuster moeten worden dat ons consumptie- en productiepatroon invloed heeft op klimaat en biodiversiteit, ons gedrag aanpassen en beschikbare technologieën zo goed mogelijk inzetten. Ik voel mij als minister van LNV er verantwoordelijk voor dat vanuit al mijn beleidsterreinen bewust wordt omgegaan met de verwachte klimaatverandering. Ik zal in 2009 geen regulerende maatregelen (wetgeving) nemen die verband houden met klimaatverandering. Wel zet ik me via andere wegen in voor de aanpak van adaptatie en mitigatie.
Welke middelen en instrumenten biedt de begroting om een gevreesde faillissementsgolf in de tuinbouwsector, als gevolg van lage productprijzen en de hoge gasprijs, te voorkomen?
Versneld onafhankelijk worden van fossiele brandstoffen is de oplossing voor de problematiek van de hoge gasprijzen. Ik werk daar samen met het Productschap Tuinbouw en het bedrijfsleven aan via het programma Kas als Energiebron. Daarbij wordt een breed en geïntegreerd instrumentenpakket ingezet:
€ mln in 2009 instrument | LNV* | Productschap Tuinbouw | Totaal |
---|---|---|---|
Onderzoek: onderdeel Versnellingsprogramma implementatie semi-gesloten kas | 1,5 | 1,5 | 3,0 |
Onderzoek: onderdeel Overige transitiepaden en integrale concepten | 2,2 | 2,2 | 4,4 |
LNV/PT demoregeling | 0,8 | 0,2 | 1,0 |
Ondernemersplatforms, voorlichting en communicatie | 0,25 | 0,25 | 0,5 |
Subsidie vroege marktintroductie: | |||
MEI-semi-gesloten kassen | 20 | 20 | |
MEI-overige energiesystemen | 8 | 8 | |
Energienetwerken | 6 | 6 | |
IRE | 5,1 | 5,1 | |
Aardwarmtegarantie | 10** | 10 | |
Monitoring | 0,15 | 0,15 | 0,3 |
Totaal | 54 | 4,3 | 58,3 |
* Inclusief bijdrage uit Innovatie-agenda Energie
** Inclusief € 5 mln EZ-middelen voor aardwarmtegarantie
Welke rol spelen de ontwikkelingen van Biobased Economy bij MVO en welk budget is daarvoor uitgetrokken?
Biobased Economy (BBE) raakt aan de doelstelling van de Kabinetsvisie Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, in die zin dat beide thema’s het doel hebben om «bedrijven bewust te maken van de maatschappelijke effecten en verantwoordelijkheden die ondernemen met zich meebrengt en van de kansen die MVO biedt». MVO is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De overheid kiest voor een marktgerichte aanpak, waarbij zij een stimulerende rol heeft. In de kabinetsvisie op de Biobased Economy wordt uitvoerig ingegaan op de inzet van biomassa voor non-food toepassingen; ook hierbij stimuleert de overheid via innovatiegelden de ontwikkeling naar een groene economie.
Voor het budget voor Biobased Economy verwijs ik u naar het antwoord op vraag 66.
Kan Biobased Economy worden gezien als nieuwe uitdaging van het GLB? Zo, ja welke inspanning wordt daarop gepleegd? Zo, nee waarom niet?
Als belangrijke nieuwe uitdagingen voor het GLB noemt de Europese Commissie klimaatverandering, bio-energie, waterbeheer en biodiversiteit. Op het gebied van bio-energie ondersteunt het kabinet de suggestie van de Commissie om tweede generatie biobrandstoffen te stimuleren, maar is geen voorstander van productiesteun aan gewassen voor biobrandstoffen en ondersteunt daarom het Commissievoornemen om de bestaande steunregeling voor energiegewassen te beëindigen. De voorstellen die de Commissie nu doet passen goed in de overheidsvisie op de bio-based economy die ik uw Kamer op 8 oktober 2007 toezond mede namens de ministers van VROM, EZ, V&W en de minister voor OS. (Kamerstuknummer 29 575, nr. 16).
Waarom zijn, zeker gezien de weging op blz. 12 van doorbraaktechnologieën een evenredige inzet lijkt te verantwoorden, de budgetten van transitie glastuinbouw en biobased economy niet in evenwicht?
Het verschil in budget wordt veroorzaakt door de fasering van de programma’s. Het programma Kas als Energiebron bestaat sinds 2003, terwijl het programma Biobased Economy nog in ontwikkeling is. Beide programma’s maken sinds 2007 onderdeel uit van het project Schoon en Zuinig. Het project Schoon en Zuinig onderscheidt drie fases: meters maken, meters voorbereiden en verdergaande innovatie.
De budgetten voor glastuinbouw op de LNV-begroting zijn met name bestemd voor de fase meters maken (o.a. doelstelling 700 ha. semi-gesloten kassen in 2011). Voor de tweede en derde fase is de innovatieagenda energie opgesteld (Kamerstuknummer 31 530, nr. 1). Deze richt zich op doorbraaktechnologieen. Het uitgangspunt van de innovatieagenda energie is energietransitie in de volle breedte. Voor iedere van de zeven innovatiethema’s, waaronder Biobased Economy en Kas als Energiebron, is tot en met 2012 minimaal € 30 mln. gereserveerd (merendeels FES-middelen).
Op grond van welke indicaties wordt verwacht dat goede vooruitgang wordt geboekt in de ontwikkeling van integraal diervriendelijke stallen?
Zie antwoord 214.
Hoe gaat u doorbraaktechnologieën zoals ICT, nanotechnologie, biotechnologie en genomics ondersteunen? Hoe gaat u het bevorderen dat dergelijke technologieën ook daadwerkelijk kunnen worden ingezet?
In de Kabinetsvisie Nanotechnologieën (2006) en in het Actieplan Nanotechnologie (juli 2008) worden de potenties van de nanotechnologie voor verschillende maatschappelijke sectoren geschetst. Daarbij worden ook de risico’s en ethische en juridische aspecten aangegeven. Het kabinetsbeleid is gericht op een zorgvuldige en veilige toepassing van dit soort technologieën. Via de inzet van kennismiddelen ondersteun ik onderzoek en pilotstudie naar toepassingsmogelijkheden als ook risico’s van deze doorbraaktechnologieën. De toepassing ervan is echter de verantwoordelijkheid van de private sector.
Kunt u aangeven tot welke stimulansen de maatschappelijke wensen rondom dierenwelzijn bij u zullen leiden en welke concrete te nemen maatregelen u daar aan heeft verbonden?
De maatschappelijke wensen rond dierenwelzijn bieden voor de sector en mijzelf een stimulans in de richting van verdere verduurzaming en innovatie. De concrete maatregelen hiertoe tijdens de huidige kabinetsperiode zijn, inclusief streefdatum, opgenomen in de nota dierenwelzijn. Uitgangspunt blijft dat de houders als eerste verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun dieren.
In februari 2009 zal ik u bij de voortgangsrapportage over de uitvoering van de nota dierenwelzijn een overzicht bieden van de ontwikkelingen in de uitvoering van de nota. Bij deze voortgangsrapportage zal ik, zoals toegezegd, de motie Thieme meenemen, waarin gevraagd wordt om concrete indicatoren en afrekenbare doelstellingen te formuleren.
Kunt u aangeven wanneer u zelf de regie gaat voeren over het beoogde dierenwelzijnsbeleid, zodat daadwerkelijk stappen gezet zullen worden die het welzijn van dieren daadwerkelijk vergroten?
Zie antwoord 69.
Kunt u aangeven hoe uw doelstellingen ten aanzien van dierenwelzijn zullen leiden tot en daadwerkelijke verbetering van het welzijn van dieren in Nederland en hoe u deze ambities in cijfers gaat vatten?
Zie antwoord 69.
Kunt u aangeven welke ambities en doelstellingen in het kader van dierenwelzijn in 2009 zullen worden bereikt en hoeveel dieren hiervan blijvend de vruchten zullen plukken?
Zie antwoord 69.
Kunt u aangeven welke criteria zijn verbonden aan integraal duurzame en diervriendelijke stallen en op welke wijze afwegingen worden gemaakt tussen duurzaamheidscriteria die botsen met dierenwelzijnscriteria?
Zie antwoord 213.
Kunt u aangeven waarop u doelt met de zinssnede «ik verwacht goede vooruitgang te boeken in de ontwikkeling van integraal diervriendelijke stallen»? Aan welke vooruitgang denkt u?
Zie antwoord 214.
Hoe verhoudt de 5% diervriendelijke stallen in 2011 zich met de doelstelling om binnen 15 jaar zich te ontwikkelen tot in alle opzichten een duurzame veehouderij? Wat is het totaal beschikbare budget hiervoor?
Zie antwoord 208.
Hoe moet de definitie groen in de zin «iedereen zou in 10 minuten fietsen in het groen moeten kunnen zijn» worden uitgelegd?
Uit diverse onderzoeken blijkt de positieve invloed van groen in de buurt. Het is direct goed voor de volksgezondheid, biedt ruimte voor rust en beweging en bevordert het vestigingsklimaat. Dit kan zowel groen in de stad betekenen van meer dan één ha (zoals stadsparken), als groen om de stad. Dan gaat het om dagrecreatiegebieden, natuur en agrarisch cultuurlandschap.
Wanneer komt de Agenda Landschap? Hoe is de afstemming met andere departementen over de Agenda Landschap? Wat is het totaal beschikbare budget ter uitvoering van de Agenda landschap?
De Agenda Landschap wordt voor de behandeling van de LNV-begroting 2009 aan de TK gestuurd. In de Agenda wordt een bijlage opgenomen met een financiële verantwoording van het beschikbare budget van de meest direct betrokken ministeries LNV en VROM. Het beschikbare LNV-budget is weergegeven in de begrotingsartikelen U24.11 en U24.12. In begrotingsartikel 24.12 is een post opgenomen van € 3mln. per jaar voor nieuwe acties die voortvloeien uit de Agenda Landschap. (zie ook antwoord op vraag 80).
Wat is de huidige stand van zaken van de uitvoering van de Motie-van Geel ter behoud van de vitaliteit van het platteland?
Conform u reeds eerder is gemeld (Kamerstuknummer 29 576, nr. 55), zijn de provincies aan de slag om, op basis van de overeengekomen randvoorwaarden en met inzet van het overeengekomen budget, zoals deze zijn opgenomen in de ILG bestuursovereenkomsten, projecten aan te wijzen die aansluiten bij de in hun regio geconstateerde behoeften en kansen. Verslaglegging over deze projecten geschiedt conform ILG rapportages.
Behoort naast inrichting van de EHS ook het uiteindelijke beheer tot de centrale doelstellingen van het Kabinet?
Ja.
Op welk budget zal de Agenda Landschap gestoeld worden? Wat wordt verstaan onder een goede regeling ten aanzien van de financiering?
Het is mijn ambitie ook privaat geld aan te trekken ten bate van het landschap. De Agenda Landschap geeft richting aan de huidige en nieuwe acties van het rijk op het gebied van landschap. De budgettaire onderbouwing bij LNV is weergegeven in de begrotingsartikelen U24.11 en U24.12. Voor de nieuwe acties is structureel € 3 mln. uitgetrokken onder operationeel doel 24.12 (zie. blz. 130).
In de Agenda Landschap wordt verder aandacht besteed aan de omvorming van het MIT (Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport) naar het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport) om rijksbelangen enfinancieringstromen in één gebied te integreren. Met de ontwikkeling van het MIRT spelregelkader wordt op macroniveau een belangrijke conditie voor het gebiedsgericht werken gecreëerd. In de Agenda wordt in het verlengde hiervan tevens een eerste reactie gegeven op de voorstellen van de Taskforce Financiering Landschappen onder leiding van Rinnooy Kan, waarin onder meer wordt ingegaan op het fiscale instrumentarium.
Op welke termijn worden de uitkomsten van de pilots verwacht die zich richten op de vraag hoe de vitaliteit van het platteland behouden kan blijven? Kan de kamer worden geïnformeerd over de uitkomst van de pilots en het vervolg dat het kabinet hier aan gaat geven?
Zoals met uw Kamer is afgesproken tijdens de begrotingsbehandeling op 1 november 2007 wordt bij de mid-term evaluatie van het ILG bezien of er noodzaak bestaat tot extra inzet van het Kabinet voor de leefbaarheid op het platteland. Belangrijke input hiervoor is de monitor in het kader van de Agenda Vitaal Platteland en de analyses van onder meer het SCP in het kader van de Sociale Staat van het Platteland.
De kennis en ervaringen die met bovengenoemde projecten in de verschillende provincies wordt opgedaan worden hier uiteraard ook in meegenomen.
Hoe gaat u invulling geven aan het verbinden van verschillende ruimtelijke functies, zodat meerdere doelen op dezelfde vierkante meter kunnen worden bereikt?
Een bekend voorbeeld van meerdere functies is de combinatie van landbouw met agrarisch natuurbeheer, maar ik denk ook aan de combinatie van landbouw met recreatie, bijvoorbeeld roeibotenverhuur bij de Nieuwkoopse Plassen. Dit geldt ook voor de combinatie van natuur met wateropvang en waterzuivering (rietmoerassen) en waterrecreatie. Dit zijn voorbeelden die in vele variaties voorkomen, maar er wordt ook gewerkt aan innovatie op het gebied van meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld in de vorm van grasdaken op allerlei gebouwen in de stad, waarbij de functies van groen (CO2 opvang, fijnstof-invang, isolatie) en wateropvang (bestrijding wateroverlast) worden gecombineerd met wonen en werken.
Waarom wordt de regeling voor draagvlak Natuur opgeheven?
Begin dit jaar is er op het gebied van Natuur- en MilieuEducatie (NME) een stevige impuls neergezet. Een aantal maatschappelijke initiatieven op NME-gebied wordt hierdoor ondersteund. Voor andere activiteiten uit de Regeling Draagvlak Natuur (RDN), zoals voorlichting en visievorming, zullen maatschappelijke organisaties naar verwachting in staat zijn financiering vanuit private partijen en fondsen, zoals de Postcodeloterij, te genereren, zodat zij hun activiteiten kunnen blijven voortzetten. Om deze reden houdt de RDN op te bestaan.
Wat is de rol en positie van de biodiversiteitsdoelstellingen binnen het kabinetsbeleid zoals vermeld in de notitie «Landbouwontwikkeling, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid»?
In het kader van de Millenium Development Goals (MDG’s) speelt de Nederlandse regering actief in op de noodzaak van grotere aandacht voor landbouwontwikkeling en rurale bedrijvigheid met inachtneming van randvoorwaarden op gebied van bescherming van biodiversiteit en milieu. Duurzame ontwikkeling is speerpunt van het regeringsbeleid.
De noodzaak van gecombineerde aandacht voor armoedebestrijding (people), economische groei (profit) en ecologische duurzaamheid (planet) wordt in de beleidsnotitie «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» onderstreept.
In het beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen voor altijd» zijn de prioriteiten aangegeven voor de periode 2008–2011, waarmee de regering samen met maatschappelijke partners een bijdrage levert aan het aanpakken van de aantasting van de biodiversiteit in de wereld en aan het bevorderen van duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. De uitgangspunten van dit biodiversiteitsprogramma worden vanzelfsprekend meegenomen in de uitwerking van de beleidsbrief «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid».
Wanneer kan de Kamer de implementatie van de in de notitie «Landbouwontwikkeling, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» genoemde actie verwachten?
Dit najaar is het implementatietraject van start gegaan. Het ministerie van LNV pakt dit gezamenlijk op met het ministerie van BuZa/OS en de betrokken landen en overige partners. De implementatie van de genoemde acties zal lopen van 2008–2011. Jaarlijks zal hierover gerapporteerd worden.
Welk budget kan worden of wordt verbonden aan de nota Voedsel en consument?
In de nota met de werktitel «Voedsel en consument» zal ik mij richten op de omgeving van de consument en vanuit dat perspectief zal ik activiteiten ontplooien die een positieve bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de consumptie en aanbod van voedsel dat geproduceerd wordt met respect voor mens, dier en milieu. Om dit te bereiken moeten vraag, aanbod en productie van gezonde en duurzame levensmiddelen samenkomen. Bewustwording van de consument is één van de sporen waarop ik in zal zetten. Maar het aanbod en de herkenbaarheid bepaalt in grote mate wat de consument daadwerkelijk koopt. Daarom zal ik ook inzetten op het vergroten van een hoogwaardig voedselaanbod. Dit kan de overheid niet alleen. Zowel de consument, het bedrijfsleven als de overheid hebben hier een verantwoordelijkheid. Ik wil partijen dan ook ondersteunen om deze verantwoordelijkheid te nemen. Hierbij zal ik primair inzetten op het agenderen van de problematiek en vervolgens het initiëren, faciliteren en stimuleren van activiteiten die hieraan bijdragen.
Over de in te zetten beleidsinstrumentaria kan ik aangeven dat het kabinet geen voornemens heeft om fiscale maatregelen te nemen zoals een heffing op vlees of op andere voedingsproducten. Zoals eerder aan de Kamer medegedeeld stuit een heffing op vlees op handelspolitieke, fiscaal-juridische, administratieve en uitvoeringstechnische bezwaren. Zie bijvoorbeeld de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Thieme over een accijnsheffing op vlees (Aanhangsel van de Handelingen, 2007–2008, 133). Dit geldt voor een afzonderlijke heffing op vlees, maar bijvoorbeeld ook voor een tariefdifferentiatie in de BTW op basis van specifieke kenmerken van het product.
Mijn streven is om zo snel mogelijk de nota «Voedsel en consument» aan de Kamer te sturen. Aangezien interdepartementale afstemming nog plaats moet vinden, kan ik op dit moment niet aangeven of toezending nog voor het kerstreces zal plaatsvinden. Het was mijn intentie om de peiling naar perceptie en gedrag van consumenten ten aanzien van verschillende waarden mee te zenden met de nota. Pasgeleden is een eerste pilot van de peiling afgerond. Mocht het niet lukken om de nota voor het kerstreces richting Kamer te sturen dan zal ik deze pilot u nog voor het eind van het jaar doen toekomen.
Bij de aanbieding van de nota Voedsel en consument zal ik de Kamer nader informeren over het budget dat daarbij wordt ingezet.
Op welke wijze worden criteria voor het inroepen van een publieke noodvoorziening in geval van ernstige marktverstoring ingevuld?
In het kader van de health check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt momenteel gesproken over de wijze waarop deze publieke noodvoorziening in de komende jaren vorm krijgt. In de Landbouwraad van november moet daarover een politiek akkoord worden bereikt.
Op basis van een gedegen markt- en impactanalyse stelt de Commissie in de health check voor om het interventieplafond voor voedergranen tot nul te reduceren, zoals eerder dit jaar ook met maïs is gebeurd. Voor durumtarwe, rijst en varkensvlees stelt de Commissie voor om de mogelijkheid van interventie te beëindigen. Ik ondersteun deze inzet.
Voor zachte tarwe, boter en margarine wil de Commissie de automatische toepassing van interventie tegen de vaste interventieprijs vervangen door een systeem van inschrijving. Ik verwelkom deze stap vanwege de extra marktoriëntatie die eruit voortvloeit. Om zeker te stellen dat deze drie resterende interventiemechanismen louter als vangnet functioneren, is het voor mij van belang dat tevens maximale interventieplafonds en beperkte interventieperiodes worden ingesteld, conform de inzet van de Commissie.
Wat is de definitie van vitale landbouw en vitaal platteland? En waarom worden deze apart benoemd?
Bij een vitale landbouw gaat het om een perspectiefvolle en levenskrachtige landbouwsector. Bij een vitaal platteland gaat het om een perspectiefvol en levenskrachtig platteland. Het platteland wordt daarbij gedefinieerd als het niet-verstedelijkte deel van Nederland, waarbinnen ook dorpen en kleinere steden liggen. Onder platteland worden ook de grote wateren (m.u.v. de Noordzee) verstaan. De vitaliteit van het platteland wordt bepaald door een bloeiende economie, goede woonomstandigheden, een levendige sociale structuur en een sterke identiteit, een gezond functionerend ecosysteem en een aantrekkelijk landschap.
Wat betreft de samenhang kan dus worden opgemerkt dat een vitaal platteland meer is dan een vitale landbouw. En kan worden opgemerkt dat een vitaal platteland niet zonder een vitale landbouw kan. De landbouw levert een belangrijke bijdrage aan de economie en vervult een cruciale rol als beheerder van het landschap.
Kunt u inzage geven in de gevolgen van het afschaffen van braakligregeling? Hoeveel kilometer akkerrand is er als gevolg van het afschaffen van deze regeling omgeploegd?
De Europese regeling dat grond uit productie genomen moet worden om de productie van granen te beperken vervalt met ingang van 2009. Het laten vervallen van de braakverplichting is onderdeel van de zogenaamde «Health Check» van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De Europese Commissie heeft door een mededeling reeds in juli 2008 de lidstaten hierover geïnformeerd. Vooruitlopend op het huidige voorstel heeft de Landbouwraad in 2007 besloten om in verband met de marktomstandigheden toe te staan dat op verplicht braakgelegde percelen landbouwgewassen verbouwd mogen worden.
Het belangrijkste gevolg van het toestaan van gewassen op in 2008 verplicht braakgelegde percelen is dat de akkerbouwers in de gelegenheid worden gesteld om deze percelen te benutten binnen hun normale bedrijfsvoering. De administratieve verplichtingen voor de akkerbouwers in verband met braaklegging zijn echter blijven bestaan.
In Nederland bedraagt de verplichte braak 14 750 ha (= aantal braaktoeslagrechten). Daarvan werd in 2006 ongeveer 5500 ha gebruikt voor gewassen die bestemd zijn voor industriële verwerking (de non-food/non-feed gewassen). Ook werd 80 ha tijdelijk bos (SBL-bos) gebruikt om aan de braakverplichting te voldoen. Biologische bedrijven hebben naar schatting 500 braaktoeslagrechten. Biologische bedrijven zijn vrijgesteld van de braakverplichting. Er resteert ruim 8700 ha voor percelen die daadwerkelijk verplicht braak gelegd waren. Hiervan was 630 ha in gebruik als smal braakperceel (5–10 meter breed) grenzend aan oppervlaktewater, 650 ha als natuurbraak, 500 ha als zwarte braak (om fytosanitaire redenen) en ca 6900 ha verplichte groene braak (met groenbemester).
In 2008 bedraagt het areaal smal braakperceel nog 220 ha en het areaal natuurbraak 350 ha.
Het areaal smal braakperceel is dus met ruim 400 hectare afgenomen, het areaal natuurbraak met 250 ha. De lengte akkerrand die hierdoor is verdwenen is mij niet bekend.
Met het afschaffen van de verplichte braak in 2009 vervallen ook de specifieke administratieve verplichtingen.
Kan de minister specificeren per sector welk deel van de agrarische sector de concurrentiestrijd met de (wereld)markt op eigen kracht aan kan? Wat moet er met dat andere (kleiner) deel gebeuren? Welke andere toekomst ziet de minister voor hen?
Ik heb mij gebaseerd op verschillende studies van nationaal en internationaal gerenommeerde organisaties. Het betreft in de eerste plaats de Scenar 2020 studie. De Europese Commissie heeft deze scenariostudie over landbouw en rurale wereld laten uitvoeren ter voorbereiding op de health check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ook baseer ik mij op het achtergrondrapport bij het visiedocument «Kiezen voor Landbouw» van september 2005. Dit document en het rapport zijn u aangeboden in september 2005 (Kamerstuknummer 30 252, nr. 1). Daarnaast verwijs ik naar de in 2003 door de Erasmus Universiteit en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) uitgevoerde studie over de mogelijke economische effecten van de WTO-Doharonde voor Nederland. Tot slot baseer ik mij op het LEI-rapport «Europees zuivelbeleid» over de gevolgen voor de sector van de afschaffing van de melkquotering, dat u in oktober 2006 is aangeboden (Kamerstuknummer 30 252, nr. 12).
Uit deze studies komt naar voren dat in het algemeen na verdergaande handelsliberalisatie geen grote productieverschuivingen ten opzichte van de huidige situatie te verwachten zijn. In de Scenar 2020 studie blijkt dat op Europees niveau. Ik ga ervan uit dat dit dan ook zeker op Nederlands niveau geldt. Dit beeld wordt bevestigd in de genoemde studies over de Nederlandse situatie.
Voor de sectoren die momenteel inkomenssteun ontvangen, met name melkveehouderij en akkerbouw, brengt een verandering daarin vanzelfsprekend wel gevolgen met zich mee. In de regel vertaalt zich dat in gewijzigde grond- en/of quotumprijzen, waardoor de effecten op het inkomen zelf beperkt blijven. Ik verwijs daarvoor naast de al genoemde zuivelstudie van het LEI onder andere naar studies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2005 over handelsliberalisatie en beleidshervorming in de zuivel en uit 2008 over de relatie tussen beleidsveranderingen en de waarde van landbouwgrond. Ervaringen met beleidshervormingen elders in de wereld laten dit ook zien, zoals onder andere is beschreven in een studie uit 2006 over beleidsveranderingen en structurele aanpassingsprocessen in de landbouw in ontwikkelde landen (D. Blandford en B. Hill, 2006, Policy Reform and Adjustment in the Agricultural Sectors of Developed Countries).
Bij verdere handelsliberalisatie en beleidshervorming kiest naar verwachting een deel van de bedrijven voor een andere ontwikkelingsroute dan (verdergaande) specialisatie op de voedselproductie. Hierbij valt te denken aan de ontwikkeling van andere takken op het bedrijf en/of groene en blauwe diensten. Zoals ik in de Houtskoolschets heb aangegeven (Kamerstuknummer 28 625, nr. 60) wil ik juist in het toekomstige Gemeenschappelijke Landbouwbeleid daarvoor meer mogelijkheden scheppen.
Is de hoofdlijnennotitie waarin de ruimte wordt beschreven die de Health Check biedt hetzelfde als de houtskoolschets? Zo niet wat is dan de onderlinge relatie?
Ja.
Hoe verhoudt het halen van deze internationale opgave zich met het vasthouden aan een bijmengverlichting voor biobrandstoffen en een subsidie voor biomassabijstook in energiecentrales? Ligt het niet meer voor de hand eerst de duurzaamheid van deze biobrandstoffen te kunnen garanderen door een sluitend certificeringsysteem voor deze subsidieregeling een bijmengverplichting in te stellen?
Naar aanleiding van discussies over de effectiviteit van de bijmengverplichting biobrandstoffen voor het tegengaan van klimaatverandering en de mogelijke concurrentie met voedsel heeft de minister van VROM u bij brief van 13 oktober 2008 (Kamerstuknummer 29 575, nr. 23) geïnformeerd over de bijmengverplichting in relatie tot deze discussies en de bijstelling van de bijmengverplichting voor 2009 en 2010.
In Europees kader is Nederland voorstander van de 10% doelstelling voor wegverkeer, maar stelt daarbij wel de voorwaarde een evaluatiemoment in 2012 aan de hand van duidelijke criteria. Daarbij wordt ernaar gestreefd dat de duurzaamheidcriteria in Europa worden nageleefd door middel van brede toepassing van certificering. Definitieve steun van het 2020-doel stelt Nederland dus afhankelijk van de uitkomst van het evaluatiemoment in 2012.
Met het oog op de duurzaamheid van biomassa in de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE), hanteert het ministerie van EZ een rapportageverplichting waar de aard en herkomst van biomassa in wordt vastgelegd. Grootschalige bijstook in kolen- en gascentrales wordt momenteel via de MEP gesubsidieerd – de voorloper van de SDE – en niet via de SDE.
Bij het bijstellen van deze doelstellingen blijft het ook van belang dat investeringsprikkels in deze innovatieve sector niet aangetast worden.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat een groot deel van de agrarische sector de concurrentiestrijd met de (wereld)markt op eigen kracht, dus met beduidend minder steun, aan kan? Ligt hier gedegen onderzoek aan ten grondslag?
Zie antwoord 90.
Is het waar dat de vrijwillige afspraken die binnen de Round Tables voor duurzame soja en palmolieproductie worden gemaakt, amper effect zullen hebben op de nog steeds voortgaande landonteigening van inheemse volkeren en kleine boeren, de afnemende voedselzekerheid, en het steeds moeilijker worden dat de inheemse bevolking haar rechtmatige land terug krijgt van de overheden in Zuid-Amerika? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe deze vrijwillige afspraken – die leiden tot freeridergedrag, dat bijna niet door consumenten is af te straffen, vanwege de zeer slechte traceerbaarheid van palmolie en soja in voedingsmiddelen – kunnen leiden tot minder vernietiging van biodiversiteit, meer voedselzekerheid, meer landrechten van kleine boeren en inheemse volkeren, en teruggave van onterecht onteigend land van inheemse volkeren? Welk aanvullend beleid is eventueel nodig?
Organisaties van kleine boeren en van de inheemse bevolking maken deel uit van zowel de Round Table on Responsible Soy (RTRS – duurzame soja) als de Round Table on Sustainable Palm Oil (RSPO – palmolie) en de zogenaamde Development Groups waarin criteria voor duurzaamheid ontwikkeld worden. Ook diverse maatschappelijke en natuur- en milieuorganisaties hebben nadrukkelijk oog voor de specifieke problemen van deze groepen. In het Round Table-proces wordt dan ook terdege rekening gehouden met de gevolgen die certificering van soja en palmolie voor hen heeft.
De ontwikkeling van criteria voor duurzame soja bevindt zich in een vergaand stadium van ontwikkeling. Zowel door de zogenaamde «Development Group» van de RTRS in het multi stakeholder proces waarin vertegenwoordigers van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd als door externe betrokkenen in de openbare consultatie wordt hard gewerkt om voor biodiversiteit, positie van kleine boeren en de inheemse bevolking en de zogenaamde indirecte effecten (waaronder voedselzekerheid) criteria te formuleren met een bijbehorend verificatiesysteem.
Bij biodiversiteit kan het bijvoorbeeld gaan om het beschermen van natuurgebieden en de ontwikkeling van een ecologische hoofdstructuur in Zuid-Amerika (High Conservation Value Areas, HCVA’s). Naast het feit dat private partijen over deze thema’s overeenstemming bereiken is het van belang dat nationale wet- en regelgeving in de teeltgebieden de instrumenten bevat waarmee rechten en plichten van belanghebbenden gegarandeerd dan wel afgedwongen kunnen worden. Aanvullend Nederlands beleid heeft hierop geen betrekking.
Hoe gaat de minister het criteria van de CO2 boekhouding controleren dat niet in de roundtables, maar wel volgens de Cramer-criteria vereist is?
Het overgrote deel van de mondiaal geproduceerde en in ons land geïmporteerde soja en palmolie wordt aangewend in de voedingsmiddelenindustrie en de mengvoedersector. Bij de Round Tables wordt dan ook niet specifiek gekeken naar het gebruik van palmolie of soja als grondstof voor biobrandstof. Dit doel staat evenwel centraal in de rapportage van de projectgroep «Duurzame productie van biomassa», februari 2007 («Cramercriteria») en in de concept EU-richtlijn «hernieuwbare energie» als onderdeel van het klimaat- en energiepakket. Hierin is opgenomen de wijze waarop bedrijven over de CO2-uitstoot dienen te rapporteren. Het voorstel voor de richtlijn bevat eisen t.a.v. broeikasgasemissies, bescherming van biodiversiteit en bescherming van de koolstofvoorraad in de bodem. In het kader van de duurzaamheid van palmolie is door de RSPO het initiatief genomen om de uitstoot van broeikasgassen met name als gevolg van de ontginning van veengronden voor de teelt van oliepalmen vast te stellen en te bezien hoe deze zich verhoudt tot de EU-richtlijn en te bezien of de criteria op dit punt verscherpt zouden moeten en kunnen worden.
De ambitie van dit kabinet is het criterium voor indirecte effecten onderdeel te laten zijn van de duurzaamheidcriteria voor biobrandstoffen. Hoe gaat de minister dit criterium beoordelen nu de roundtables dit criterium niet hebben?
Inzake de indirecte effecten, zoals concurrentie met voedsel en veranderend regionaal grondgebruik, is in het richtlijnvoorstel een periodieke rapportage van de Europese Commissie opgenomen. Voorts is voorzien dat gerapporteerd gaat worden over lokale milieu-aspecten en sociale aspecten en hoe gedegradeerde gronden gebruikt kunnen worden bij de teelt van energiegewassen. Dit is in lijn met de inhoud van het rapport van de projectgroep «Duurzame productie van biomassa».
Waarom vindt de minister het noodzakelijk dat de productie van biobrandstoffen niet wordt gesubsidieerd en waarom wordt de bijmenging van biomassa in energiecentrales dan wel gesubsidieerd?
Het is van belang onderscheid te maken tussen productie en toepassing van biomassa en daarop gebaseerde biobrandstoffen. Voor de toepassing van biomassa in energiecentrales geldt een subsidieregeling. De toepassing van biobrandstoffen vindt plaats op basis van een verplichting voor degenen die (auto) brandstoffen op de Nederlandse markt brengen. Voor biobrandstoffen is deze keuze gemaakt, omdat een subsidieregeling die bijvoorbeeld wel voor 2006 gold, niet leidde tot een substantiële inzet van biobrandstoffen.
In verband met mogelijke concurrentie met voedselgewassen ligt structurele subsidiëring van de zogenaamde eerste generatie biobrandstoffen niet voor de hand.
Spelen bij de investering in duurzame landbouwontwikkeling biodiversiteit, biobased economy en biotechnologie een rol?
Ja, alle genoemde aspecten spelen hierbij een rol.
Is de inzet van de capacity buildingsprojecten, in samenhang met de inzet ten aanzien van de biodiversiteitsdoelstellingen?
In het kader van de biodiversiteitdoelstellingen worden «capacity building» projecten uitgevoerd in het buitenland. Deze worden gefinancierd door middel van een aantal instrumenten. De verantwoordelijkheid voor een deel van deze instrumenten ligt bij LNV en voor een deel bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Veel projecten in het kader van het beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd» en het voormalige Internationaal Beleidsprogramma Biodiversiteit 2002–2006 zijn gericht op «capacity building», onder andere via de subsidieregeling BBI-MATRA en subsidies van de Nederlandse ambassades. Het kabinet streeft daarbij natuurlijk coherentie van beleid na en stemt de inzet van de verschillende departementen af. Het Beleidsprogramma Biodiversiteit biedt hiervoor het kader.
Hoe gaat u voorkomen dat om puur dogmatische redenen de kansen die gengewassen ons bieden verloren gaan? Kunt u hierbij ook ingaan op het EU-kader waarbinnen besluitvorming ten aanzien van gengewassen plaatsvindt?
Nederland gaat – conform de Europese ggo-verordeningen – akkoord met EU-markttoelating van genetisch gemodificeerde gewassen op basis van een positief advies van de European Food Safety Authority (EFSA) over de veiligheid van het gewas voor mens en milieu. Daarnaast investeert Nederland in de ontwikkeling van een genetisch gemodificeerde aardappel die resistent is tegen de aardappelziekte. Teelt van deze aardappel kan bijdragen aan een forse vermindering van het gebruik van fungiciden (antischimmelmiddelen) in de aardappelteelt.
Welke mogelijkheden ziet u om meer private investeringen voor duurzame landbouwontwikkeling aan te trekken?
In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen en uitbreiding van bedrijfsmatige activiteit zijn steeds meer private partijen betrokken bij investeringen in duurzame landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden. Een en ander hangt wel af van een «enabling environment» en politieke stabiliteit. Dit betekent dat de overheid tezamen met het bedrijfsleven moet werken aan het scheppen van gunstige voorwaarden waaronder de productie, verwerking en afzet kunnen plaats hebben. Daarbij gaat het o.a. over een effectief landbouwbeleid, kredietvoorziening, beschikbaarheid van nieuwe en innovatieve technologieën, en handelsbeleid met adequate markttoegang. Op al deze gebieden noemt de notitie «Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid» (Kamerstuknummer 31 250, nr. 14) activiteiten ter bevordering hiervan.
Specifiek wil ik noemen de publiek-private partnerschappen ter bevordering van markttoegang van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden (zie antwoord op vraag 107), waar de donorbijdragen gericht zijn op stimuleren van meer investeringen door de private sector. Dit is eveneens het geval bij het bedrijfsleven instrumentarium van de minster voor OS, zoals PSOM.
Waarom gaat in de begroting van het ministerie van LNV uit van wat er in de toekomst misschien mogelijk is met GGOs, zonder kritisch de duurzaamheid van de huidige praktijk van gentechteelt te beoordelen?
GGO’s kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw. Dat wil niet zeggen dat genetisch gemodificeerde gewassen per definitie bijdragen aan duurzaamheid. Dit hangt mede af van het ggo, en de toepassing daarvan in het teeltsysteem. Ik wil in de samenleving de discussie aangaan over sociaal economische voor- en nadelen van ggo’s. Tegen deze achtergrond organiseer ik in overleg met het ministerie van VROM een seminar over sociaal-economische gevolgen van het huidige EU-ggo-beleid en de meerwaarde van ggo’s.
Kunt u aangeven op welke wijze u de toenemende concurrentie tussen voedselgewassen en gewassen voor biomassa in uw beleid wilt aanpakken, welke (financiële) middelen u daarvoor ter beschikking stelt en welke doelen u wilt bereiken op dat vlak? Wat zal er uit de door u te voeren besprekingen met het bedrijfsleven moeten komen om de duurzaamheid van de import van landbouwproducten te verbeteren? Wat zijn daarbij uw ambities en inzet? Kunt u aangeven welke beperkingen, regels of randvoorwaarden u zult gaan opleggen als de markt zichzelf niet lijkt te reguleren?
In 2006 werd 1% van alle landbouwgrond in de wereld gebruikt voor de productie van bio-energie1. Het merendeel van de geproduceerde biomassa wordt ingezet voor voedsel en veevoer. Met het traditionele groeipercentage van de wereldvoedselproductie kan de toenemende vraag naar voedsel per hoofd van de bevolking net worden bijgehouden. Om voldoende te produceren op de beschikbare landbouwgrond om ook de productie van bio-energie in grote hoeveelheden mogelijk te maken, is een groei van de biomassaproductie mogelijk. De mogelijkheden voor deze groei zijn aanwezig2, zoals het Rapport «Biomassa Hot Issue» aangeeft.
Samen met mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik o.b.v. de beleidsbrief Landbouwontwikkeling, Rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid jaarlijks 50 miljoen Euro extra vrijgemaakt voor prorgramma’s gericht op verbetering van de landbouw in ontwikkelingslanden. Daarnaast initieert LNV in het kader van de Innovatieagenda een publiekprivaat programma ter stimulering van Bioraffinage. Als onderdeel van diezelfde agenda wordt ook een programma geïnitieerd rondom import van biomassa, waarbij in de praktijk de toepassing van de duurzaamheidcriteria voor biomassa getoetst wordt.
De overheid is in overleg met het bedrijfsleven om te komen tot certificering van biomassa. Met de markt wordt op dit moment een audit- en certificatiesysteem opgesteld. In het kader van de SDE hanteert het Ministerie van EZ een rapportageverplichting voor de aard en herkomst van biomassa. Het ministerie van VROM stelt op dit moment een plan van aanpak op voor de monitoring van indirecte en macro-effecten. De Europese Commissie heeft in januari 2008 een voorstel gepubliceerd voor de Renewable Energy Directive, waar op dit moment internationale onderhandelingen over plaatsvinden.
Welke rol speelt gentechnologie in de genoemde acties ten behoeve van duurzame landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden?
Genetisch gemodificeerde voedselgewassen kunnen een oplossing bieden voor de hoge voedselprijzen in de wereld door hun bijdrage aan de verhoging en verduurzaming van de landbouwproductiviteit. Opbrengsten kunnen in principe verbeterd worden, bijvoorbeeld doordat planten beter bestand gemaakt worden tegen ziekten en ongedierte. Ook kunnen met behulp van genetische modificatie gewassen aangepast worden aan teelt in bijvoorbeeld droge en/of verzilte gebieden, waardoor een groter areaal voor voedselproductie in gebruik kan worden genomen. Verder onderzoek is nodig. Het is daarbij belangrijk om over biotechnologie en de benutting van biotechnologie met elkaar het gesprek aan te gaan over de positieve kanten en hoe wij die kunnen benutten.
Betekenen de genoemde sporen voor het stimuleren van landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden dat het kabinet meer inzet op verbetering van teelttechniek en marktwerking dan op introductie en gebruik van gengewassen?
Ja.
Wordt bij de investeringen in duurzame landbouwontwikkeling ook een quickscan (welke inzet is zinnig en welke niet) voorzien? Zo, nee waarom niet?
De selectie van de in de beleidsbrief genoemde activiteiten is tot stand gekomen op basis van reeds bekende programma’s van ambassades en multilaterale organisaties. Verdere selectie van investeringen zal eveneens vraaggestuurd geschieden op basis van nationale armoedebestrijdings- en andere strategieën. In overleg met de betreffende ontwikkelingslanden zal hiervoor, wanneer zinvol, een quickscan gebruikt worden. Gestreefd wordt naar goede onderlinge afstemming tussen de verschillende financieringskanalen op nationaal, regionaal en internationaal niveau.
Op wat voor partnerschappen doelt u? Zijn deze partnerschappen bilateraal, multilateraal, in Europees verband? Zijn deze partnerschappen gerelateerd aan de EPA’s?
De onder spoor 4 Verbeterde markttoegang genoemde partnerschappen betreffen samenwerkingsverbanden tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties ter bevordering van internationale markttoegang en handel. Zij zijn het gevolg van afspraken gemaakt tijdens de Wereld Top voor Duurzame Ontwikkeling (WSSD) in Johannesburg in 2002. Partners bepalen gezamenlijk welke knelpunten in een bepaalde productketen worden aangepakt en wie bij de uitvoering betrokken is. In enkele Zuidoost-Aziatische landen richt het partnerschap zich op palmolie en vis; in Oost-Afrikaanse landen op bloemen en groenten. Deze partnerschappen zijn bilateraal, in Zuidoost-Azië ook trilateraal (Nederland, Indonesië, Maleisië); zij zijn niet gerelateerd aan de EPA’s.
Wat verstaat de minister precies onder opschaling, wat moet er concreet worden opgeschaald?
Onder opschaling van de Round Tables voor duurzame productie van palmolie en soja versta ik het proces van uitgroeien van de ronde tafels tot volwassen mondiale organisaties die als centraal forum fungeren voor het bereiken van consensus onder alle betrokkenen over verantwoorde en duurzame productie, handel en gebruik.
Zo is de Round Table on Responsible Soy in de drie jaar van zijn bestaan uitgegroeid tot een organisaties met 79 leden uit de drie categorieën (producenten, industrie/handel, en maatschappelijke organisaties). De derde ronde tafel conferentie in april 2008 heeft o.a. besloten dat in 2009 een set van principes, criteria en indicatoren moet zijn ontwikkeld. De Round Table on Sustainable Palm Oil is al zodanig gevestigd dat een aantal organisaties in verschillende landen is gemachtigd tot certificering van palmolie op basis van door de ronde tafel vastgestelde criteria.
Hoeveel wordt er besteed aan of gereserveerd voor biotechnologie en specifiek aan veredelings- en plantverbeteringstechnieken middels biotechnologie? Hoeveel geld wordt besteed aan of gereserveerd voor de verdere ontwikkeling van meer traditionele kruisingsmethoden?
Conform de toezegging dienaangaande gedaan in het AO biotechnologie d.d. 2 oktober 2008 wordt dit op dit moment uitgezocht. Uw Kamer zal hierover voor de behandeling van de LNV begroting worden geïnformeerd.
Kan worden aangegeven welke sectoren een beroep doen op generieke fiscale maatregelen? Wat is het benuttingpercentage van EIA, MIA etc.?
Een aantal fiscale maatregelen hebben als doelgroep de landbouwsector. Fiscale regelingen als bijvoorbeeld de landbouwvrijstelling en de landbouwregeling zijn bedoeld voor het landbouwbedrijf en de bosbouwvrijstelling voor het bosbedrijf. Het verlaagd BTW tarief voor sierteelt is bedoeld om deze sector te ondersteunen. Het verlaagd tarief van de energiebelasting glastuinbouw is bedoeld om deze sector te vrijwaren van onevenredige hoge energielasten. Tevens zijn er vrijstellingen in de overdrachtsbelasting die bedoeld zijn voor de land- en tuinbouwsector. Ongeveer 85% van de budgetten van de MIA en de VAMIL gaan naar de landbouwsector, namelijk 65% naar de glastuinbouw, 15% naar de veehouderij en 5% naar de visserij. Van de EIA gaat ongeveer 25% naar de landbouwsector waarvan het grootste gedeelte naar de glastuinbouw. Tenslotte kunnen alle sectoren in principe profiteren van alle fiscale faciliteiten die ter beschikking staan aan ondernemers.
Welke samenhang kennen de innovatieregelingen? Hoe wordt voorkomen dat meerdere keren hetzelfde wiel wordt uitgevonden?
De samenhang in kennisontwikkeling voor innovatie is mede onderwerp geweest van de motie Van der Vlies c.s. (Kamerstuknummer 31 200 XIV, nr. 134). Ik ben hierop ingegaan met mijn brief van 19 mei 2008 (Kamerstuknummer 31 200 XIV, nr. 217) en de daarbij verstuurde bijlagen en in het Algemeen Overleg van juni jl.
Innovatieregelingen hebben specifieke terreinen. Niettemin moet soms in overleg met de aanvrager worden onderzocht of het project zich voldoende onderscheidt van reeds verleende of simultaan aangevraagde subsidies.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de kenniskamersystematiek?
Het seminar over kenniskamers dat voorafgaand aan de start van de kenniskamers wordt georganiseerd vindt op 8 december a.s. plaats. U ontvangt daarvoor op korte termijn een uitnodiging zodat u zich hierover kunt informeren.
In navolging daarop zullen de drie kenniskamers in 2009 van start gaan. Over de resultaten van het seminar, opzet en voortgang van de kenniskamer zal ik u nader informeren.
Hoeveel extra kilometers aan scheepsvaartverkeer en vliegverkeer zullen er nodig zijn door de keuze van het kabinet van de boer als global player, dit in het licht van de zo geroemde besparing van 14 miljoen wegkilometers en hiermee samenhangende CO2-uitstoot? Zou bij de keuze van de boer als regional player (maximaal EU) niet veel meer weg-, zee-, en vliegkilometers bespaard kunnen worden? Kunt u een vergelijkend overzicht maken tussen de CO2-uitstoot bij huidig beleid gericht op de wereldmarkt, vergeleken met de CO2-uitstoot bij een Europese productie die zich alleen richt op Europese consumptie?
Het Platform Agrologistiek richt zich op het verduurzamen en efficiënter maken van de logistiek van agrarische keten ongeacht of het om wereldwijde, nationale of lokale stromen gaat. Voorop staat het verminderen van onnodige transport bewegingen. Het gedachtegoed van de Visie Agrologistiek wordt nu in de EU uitgedragen om te komen tot CO2 winst, maar ook om de concurrentiepositie van de EU te versterken.
Local for local voedsel, dus regionaal geproduceerd en regionaal geconsumeerd hoeft niet perse minder CO2-uitstoot met zich mee te brengen, bijvoorbeeld omdat het vervoer niet efficiënt geregeld wordt of dat producten gedurende langere perioden gekoeld moeten worden (bijv. Nederlandse appels die de hele winter in het koelhuis hebben gelegen en die in juni op de markt komen). Ook hier moet goed over de logistiek worden nagedacht. Momenteel wordt onderzocht hoe om te gaan met «dunnere» logistieke stromen.
De Nederlandse inzet, zoals in het WTO-kader, is gericht op het verder liberaliseren van de wereldmarkt. De Nederlandse export richt zich daarbij voornamelijk op Europa, circa 81% (bron: Feiten en cijfers 2008 van de Nederlandse agrosector). Een door u voorgestelde vergelijking is niet beschikbaar en acht ik gelet op het voorgaande ook niet zinvol en zal buitengewoon veel geld en tijd kosten, dat moet per product en vervoerswijze berekend worden. Zeker als het om samengestelde producten gaat, wordt dat bijzonder gecompliceerd.
Welke rol ziet u naast kennisverspreiding en -benutting weggelegd voor fundamenteel landbouwkundig onderzoek? Kunt u aangeven welk deel van uw bijdrage aan de onderzoeksmiddelen van WUR worden aangewend voor respectievelijk fundamenteel, beleidsondersteunend en marktgestuurd onderzoek en voor de uitvoering van wettelijke taken?
Het fundamenteel landbouwkundig onderzoek biedt in essentie ruimte voor ruimte voor nieuwsgierigheidgedreven onderzoek en levert nieuwe wetenschappelijke inzichten, technieken en ontwerpen op die essentieel zijn voor de ontwikkeling van meer toegepast en toepassingsgericht onderzoek.
De middelen die LNV ter beschikking stelt voor de Kennisbasis zijn nadrukkelijk ook bedoeld om in te zetten voor de matching bij projecten die WUR binnen wil halen uit andere trajecten/onderzoekstenders (met name Europees Kaderprogramma).
Voor LNV is een sterke positie in de Europese/mondiale onderzoeksmarkt voor WUR van belang omdat zo meer publieke middelen toevloeien naar voor LNV belangrijke thema’s en expertisevelden. Dit onderzoek legt vaak ook een kennisbasis voor toekomstig beleid. Via de sterke positie van de WUR kan de Nederlandse zienswijze en praktijk een belangrijke plek verwerven bij kennis ten behoeve van toekomstig (Europees) beleid.
Fundamenteel onderzoek voor het LNV domein vindt zowel plaats bij de Wageningen Universiteit als bij de Stichting DLO. Van het totale budget van Stichting DLO in 2009 is het aandeel fundamenteel onderzoek (Kennisbasis onderzoek) 25%, het aandeel beleidsondersteunend onderzoek 45% en het aandeel voor de uitvoering van wettelijke taken 30%. Daarnaast zijn er onderzoeksprogramma’s (FES-projecten) waar het belang en initiatief dicht bij het bedrijfsleven ligt. Dit aandeel is vergelijkbaar met een derde van het Kennisbasis onderzoek.
Welke definitie wordt gehanteerd voor «innoverend bedrijf»? Op welke gronden wordt een bedrijf in deze categorie ingedeeld?
Een innoverend bedrijf is een bedrijf dat vernieuwende initiatieven neemt, die zijn gericht op het creëren van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, technieken, systemen, processen, diensten, vermarkting, organisatievormen of financieringswijzen. De innovatie zelf staat centraal en de diversiteit. Het kan gaan om een belangrijke innovatie voor het betreffende bedrijf. Het kan evenzeer gaan om een innovatie die van bescheiden betekenis is voor het betreffende bedrijf, maar die door een brede toepasbaarheid van betekenis is voor een grote groep bedrijven. Vernieuwendheid en potentiële of te verwachten impact zijn belangrijke wegingsfactoren.
Er wordt in het algemeen niet gewerkt met een definitie voor een innoverend bedrijf of met een categorie-indeling.
Kunt u een toelichting geven op de indicator «kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties»?
Richtsnoer is hier het gebruik van resultaten van onderzoek voor beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties dat in opdracht van LNV is uitgevoerd. Door de genoemde doelgroepen te bevragen over verschillende vormen van gebruik wordt een kennisbenuttingscore vastgesteld. Het aandeel projecten dat goed scoort bepaalt de benuttingsgraad.
Met het introduceren van deze indicator wil ik actief sturen op de kennisbenutting om niet alleen kennis te verkrijgen voor wetenschappelijke publicaties, maar vooral om de ontwikkelde kennis effectief en efficiënt te kunnen inzetten voor maatschappelijke ontwikkeling en beleid.
Op het vlak van meten van kennisbenutting is er rijksbreed een opbouw in ervaring. De indicator is een eerste benadering om de benuttingsgraad vast te stellen in de eerste periode na afsluiting van het onderzoek.
Wat is de kennisbenuttingsgraad voor respectievelijk beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in 2008?
Voor 2007 was de benuttingsgraad 76% voor beleid en 81% voor bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en liggen daarmee in dezelfde orde van grootte.
De benuttingsgraad toont de gebruikswaarde op de korte termijn, maar voorspelt nog niets over de gebruikswaarde en doorwerking op de langere termijn. De kennisbenuttingsgraad wordt achteraf vastgesteld en is dus voor 2008 nog niet bekend.
De raming van de indicator «kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties» voor 2009 in de tabel op pagina 22 (=/> 80%) is ongelijk aan de raming gegeven in de tabel op pagina 150 (=/> 85%). Welke raming is juist?
De raming (=/>80%) is juist. Op pagina 150 in de begroting is abusievelijk (+/> 85%) opgenomen.
Wordt bij administratieve lastenverlichting naast meetbaarheid ook rekening gehouden met merkbaarheid van de lastenverlichting?
Vanzelfsprekend wordt rekening gehouden met de merkbaarheid van de lastenverlichting. Ik heb het programma verbreed tot een aanpak van 10 aspecten van regeldruk. Dus naast administratieve lasten kijk ik ook naar nalevingslasten, toezichtslasten, verkrijgingskosten van subsidies, begrijpelijkheid van formulieren, vergunningen, dienstverlening, EU, interbestuurlijke lasten, en de burger als doelgroep.
Wanneer worden de uitkomsten van de mogelijkheden tot administratieve lastenverlichting op het terrein van diergeneesmiddelen en destructie verwacht?
Momenteel onderzoek ik wat de mogelijkheden zijn om meer samenhang aan te brengen in de registratie van diergeneesmiddelengebruik. Daardoor zouden de administratieve lasten omlaag kunnen. Een belangrijk aspect daarbij is hoe de verschillende private systemen op elkaar aan kunnen sluiten en wat ze voor de overheid kunnen betekenen.
Op het gebied van destructie is geconstateerd dat het zinvol is te onderzoeken of er administratieve lastenverlichting behaald kan worden. Dit onderzoek heeft nog geen aanvang genomen, vanwege o.a. de herziening van het destructiebestel in de Wet dieren.
Ten aanzien van welke Europese dossiers bent u voornemens om uw invloed uit te oefenen om de administratieve lasten en regeldruk te verminderen? Op welke wijze gaat u tot deze vermindering komen?
Concreet heb ik aan de Europese Commissie eerder voorstellen toegezonden in het kader van de Health Check GLB. Ik pleit in de Health Check voor een veel eenvoudiger invulling van de «cross compliance»-regelgeving. Daarnaast bereid ik voorstellen voor op het gebied van I&R/schapen en geiten, diervoeders, diertransport, en dierlijke bijproducten. Voorstellen die naar mijn mening meer aandacht verdienen van de Europese Commissie of de Raad zal ik tevens inbrengen in het kader van het EU-actieprogramma ter vermindering van administratieve lasten dan wel het EU-programma voor vereenvoudiging van regelgeving.
In hoeverre is bij de raming van de administratieve lastenreductie in 2009 rekening gehouden met de beoogde administratieve lastenreductie op EU-niveau?
De administratieve lastenreductie op EU-niveau werkt in beginsel door in de nationale reductieprogramma’s. Daarbij moet echter wel per voorstel voor een richtlijn of verordening worden bekeken welk deel van de administratieve lastenreductie doorwerkt in het nationale programma.
Welke concrete acties gaat u in 2009 ondernemen om de regelgeving rond de export van mest te vereenvoudigen?
Ik heb de VWA opdracht gegeven om samen met Dienst Regelingen en de Algemene Inspectiedienst voorstellen voor optimalisatie van de exportketen van mest te ontwikkelen. De sector wordt hier uiteraard bij betrokken. Ik verwacht begin 2009 een overzicht te hebben van de optimalisatievoorstellen en hierover een besluit te nemen. Een voorwaarde daarbij is dat de voorstellen moeten leiden tot een besparing van uitvoeringskosten en een vermindering van administratieve lasten. Ik zal u ter zijner tijd informeren over het door mij genomen besluit. Overigens verwacht ik de optimalisatie met name te vinden in het afstemmen van uitvoeringsprocessen en in mindere mate in aanpassing van de regelgeving.
Hoe staat de ondervonden last van het bedrijfsleven van het aantal controles, in verhouding tot de aanhoudende stroom van klachten vanuit de burgerij en maatschappelijke organisaties over dieronvriendelijke transporten en het falende toezicht daarop? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Het vervoer van dieren dient zorgvuldig te gebeuren. Het kabinet streeft naar een hoog niveau van naleving van de geldende voorwaarden die aan het transporteren van dieren worden gesteld. Ik heb de handhavingsinspanningen voor dit veld aanzienlijk uitgebreid. De cijfermatige verhouding tussen lasten voor het bedrijfsleven, de klachten en het toezicht is niet te geven.
Kunt u de volledige invulling geven van de kabinetsdoelstelling voor duurzame energieproducten in 2020? Op welke wijze voorziet de bijdrage van de LNV-sectoren in deze doelstellingen? Kunt u aangeven hoeveel wordt bijgedragen door welke technologie en sector, of daarvan een schatting geven?
In het Werkprogramma Schoon en Zuinig is een forse intensivering van klimaat- en energiebeleid in de agrosectoren opgenomen. Dat is uitgewerkt in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren, ondertekend op 10 juni 2008. Hierin is een breed pakket van maatregelen uitgewerkt dat zich richt op energiebesparing, reductie broeikasgassen en de productie van duurzame energie. Het convenant is ondertekend door partijen uit de voeding- en genotmiddelenindustrie, de glastuinbouw, de veehouderij en akkerbouwsector, de bloembollen en paddenstoelensector, diervoedersector en de sector bos, natuur, landschap en de houtketen.
De agrosectoren zetten in op een forse bijdrage aan de nationale doelstelling van 20% duurzame energie in 2020, namelijk ongeveer een derde deel van die 20%.
Wanneer vindt het onderzoek plaats naar 20% verplichte bijmenging van biobrandstoffen in het wegtransport in 2020? Wat is de aanleiding van dit onderzoek? Kunt u de volledige onderzoeksopdracht aan de Kamer beschikbaar stellen?
In opdracht van mijn collega van VROM vindt een onderzoek plaats naar een mogelijke bijmenging van 20% biobrandstoffen in het wegtransport, zoals in Schoon & Zuinig is aangegeven. De aanleiding is het beleidsdoel dat de sector verkeer en vervoer zo klimaatneutraal mogelijk opereert. De volledige onderzoekopdracht zal u worden toegezonden.
Het kabinet heeft de doelstelling biobrandstoffen in het wegtransport, naar beneden bijgesteld tot 4% in plaats van 5,75%. Welke gevolgen heeft dit voor de doelstelling in 2020? Heeft de minister deze doelstelling ook bijgesteld?
De minister van VROM heeft u bij brief van 13 oktober 2008 (Kamerstuknummer 29 575, nr. 23) geïnformeerd over deze bijstelling.
Waarom worden de thema’s biobased economy en biologische landbouw op blz. 31 aan elkaar gekoppeld?
Dit is een fout in de lay-out van de begroting. Biobased economy en biologische landbouw zijn twee eigenstandige thema’s binnen de beleidsagenda van LNV.
Waarom wordt er 10% van het onderzoeksbudget voor biologische landbouw gericht op het leggen van de relatie met vraagstukken uit de gangbare landbouw? Waarom wordt er geen 10% van het onderzoeksbudget van de gangbare landbouw gericht op de relatie met de biologische landbouw?
Door deze doelstelling in de Biologische landbouwketen 2008–2011 «Biologisch in verbinding, perspectief op groei» (Kamerstuknummer 28 625, nr. 60) expliciet te benoemen, geef ik aan dat de biologische landbouw de voortrekkersrol op zich wil nemen. Het zal gaan over onderzoeksprojecten die met een relatief kleine extra inspanning ook direct relevant zijn voor gangbaar. Hier is zowel biologisch als gangbaar bij gebaat. Dit neemt niet weg dat het ook om onderzoeksprojecten kan gaan die betrekking hebben op projecten vanuit gangbaar onderzoek die met een relatief kleine extra inspanning ook relevant zijn voor biologisch. In beide gevallen kan het gangbare onderzoek ook financieel bijdragen.
Hoe zal het budget van 5 miljoen euro in 2009 en het budget in 2010 en 2011 voor het impulsprogramma verduurzaming agroketens verdeeld worden over de zes genoemde speerpunten?
In de periode 2009–2011 zal ik in totaal € 9 mln (resp. € 5, 3 en 1 mln) beschikbaar stellen om een impuls te geven aan de verduurzaming van de agroketens. Het programma wordt vormgegeven via de uitvoering van projecten die nog deze Kabinetsperiode tot concrete resultaten moeten leiden. Het gaat daarbij om projecten die op dit moment worden uitgewerkt binnen de volgende vier prioriteiten (met tussen haken het budget voor resp. 2009, 2010, 2011):
• Het stimuleren van integraal duurzame houderijsystemen en cradle to cradle in de praktijk (resp. € 2.5, 1.5, 1.0 mln).
• Projecten waarin de mogelijkheden van de nieuwe generatie meststoffen (kunstmestvervangers) onderzocht zullen worden (€ 1 mln in 2009 en € 1 mln in 2010).
• Het stimuleren van klimaat- en nutriëntneutrale veehouderijketens (€0.5 mln in 2009 en € 0.5 mln in 2010).
• Het verminderen van voedselverliezen in hoogwaardige ketens (€ 1 mln in 2009).
Daarmee geeft het programma onder meer een directe impuls aan de speerpunten systeeminnovaties, diergezondheid en dierwelzijn, energie en milieu uit de toekomstvisie op de veehouderij.
Aan welke criteria moet een besluit over de Health Check voldoen om succesvol genoemd te worden? Is er een minimum eisen pakket voor de beoordeling of de besluitvorming succesvol wordt?
Reeds in het kabinetsstandpunt over de health check van 9 juni jl. (Kamerstuknummer 28 625, nr. 59) heb ik aangegeven bij de beoordeling van de health check voorstellen de volgende uitgangspunten te hanteren:
• De aanpassingen aan het GLB dienen bij te dragen aan een goed ondernemingsklimaat in de landbouw. Sleutelwoorden daarbij zijn innovatie, level playing field binnen de EU en versterking van concurrentiekracht;
• Europese inkomenstoeslagen dienen sterker gekoppeld te worden aan het realiseren van maatschappelijke waarden;
• De aanpassingen aan het GLB dienen te passen in mondiale ontwikkelingen en een bijdrage te leveren aan beleidsdoelstellingen op het gebied van bijvoorbeeld natuur/biodiversiteit, milieu, internationale handel, ontwikkelingssamenwerking etc.;
• Verdergaande vereenvoudiging van regelgeving ter vermindering van administratieve en uitvoeringslasten is eveneens van belang.
Kunt u aangeven welke middelen beschikbaar zijn voor onderzoek en pilots ten aanzien van mestverwerking en op welke periode deze betrekking hebben?
Zie antwoord 130.
Kunt u een overzicht geven van onderzoek op het gebied van mestverwerkingstechnologie?
Een overzicht van alle (internationaal) onderzoek op het gebied van mestverwerkingstechnologie is niet beschikbaar. In de afgelopen jaren heb ik financieel bijgedragen aan: technische ondersteuning van een tiental initiatieven voor mestverwerking; een inventarisatie van beschikbare en in ontwikkeling zijnde technieken en een verkenning naar de perspectieven van producten uit mestverwerking voor toelating als EG-meststof. Op dit moment ondersteun ik onderzoek ter voorbereiding van pilots inzake kunstmestvervangers en onderzoek om het proces van covergisting te optimaliseren.
Waarom neemt de regering zich, met het oog op transparantie en verduurzaming van de veehouderij, niet voor om labelling van dierlijke producten, al dan niet gevoerd met genetisch gemodificeerde gewassen, mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 19 in het verslag van het schriftelijk overleg biotechnologie van 12 juni 2007 (Kamerstuknummer 27 428, nr. 84).
Kunt u aangeven op welke wijze u de zes speerpunten van de duurzaamheidssprong van de veehouderij om zal zetten in concrete en afrekenbare prestaties en op welke wijze u monitort of er daadwerkelijk voortgang wordt geboekt en welke sanctiemechanismen u achter de hand heeft voor als de verduurzaming achterblijft bij de visie voor 2023?
Ik ben ervan overtuigd dat een duurzaamheidssprong het meest succesvol is als deze wordt gedragen door diegenen die het moeten doen. Daarom heb ik in mijn toekomstvisie aangegeven dat ik deze ambities zoveel mogelijk wil bereiken in een samenspel met sector en maatschappelijke organisaties. Ik werk momenteel aan een uitvoeringsagenda die moet leiden tot een gezamenlijke aanpak met gezamenlijke doelen. Hierbij zal ik tevens de aanbevelingen van de commissie Trojan betrekken. Mijn collega van VROM zal actief betrokken worden bij deze uitvoeringsagenda. Hiermee is deze integratie in mijn ogen voldoende gewaarborgd.
De voortgang van gestelde ambities zal worden gemonitord. Deze zullen indien nodig worden geconcretiseerd. Hoe ik dit precies wil doen kan ik nu nog niet aangeven omdat dit afhangt van het overleg met andere partijen. Tenslotte merk ik op dat ik de optie van dwang nadrukkelijk open zal houden als de ambitie en de wil ontbreekt om een doorbraak richting duurzaamheid te forceren. Die indruk heb ik evenwel totaal niet.
Op welke wijze operationaliseert u de «zichtbare verbetering in de maatschappelijke acceptatie van de veehouderij» en in hoeverre voorkomt u dat het alleen maar om het versterken van het imago gaat en niet om een daadwerkelijke verbetering van dierenwelzijn of duurzaamheid?
Zichtbare verbetering in de maatschappelijke acceptatie van de veehouderij is in mijn ogen essentieel voor een duurzaam perspectief voor de sectoren. Dit is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van sector zelf. De verschillende sectoren hebben al initiatieven genomen die een goede eerste stap zijn zoals de zichtstallen. Acceptatie is alleen mogelijk met wederzijds begrip. Anders gezegd: burgers en consumenten met meer kennis en begrip over hun voedsel en voedselproducenten met beter begrip van burgers en consumenten. Naar mijn mening zijn er daarnaast andere instrumenten en maatregelen nodig en gewenst om de dialoog met de samenleving verder uit te bouwen. Dit heb ik in de nota Dierenwelzijn geoperationaliseerd met de doelstelling dat uiterlijk in 2015 de productiewijze van alle bedrijven transparant is. Ik wil hier nadere afspraken over maken met sector en maatschappelijke organisaties in het licht van onze toekomstvisie veehouderij. Voor bewustwording bij consumenten zet ik daarnaast specifiek in op financiering van het Voedingscentrum voor de campagne Voedselkwaliteit.
Hoeveel van de 5% integraal diervriendelijke stallen moeten in 2009 al zijn gerealiseerd om het doel van 5% in 2011 te halen en op welke wijze monitort u de voortgang van dit streefpercentage?
Zoals in de begroting is aangegeven onder doelstelling nr. 25 moet in 2009 minimaal 1.2% van de stallen integraal duurzaam zijn. Zoals in het werkprogramma van de Nota dierenwelzijn is aangegeven laat ik op dit moment een monitoringsinstrument opstellen waarmee de realisatie van integraal duurzame en diervriendelijke stallen kan worden gevolgd. Deze monitor is gereed in het voorjaar van 2009. Wanneer de monitor gereed is, zal een nulmeting plaatsvinden en vervolgens jaarlijks de voortgang in de realisatie worden gemeten.
Hoe staat het met het opzetten van onderzoek naar een zachte ligplek voor vleeskalveren?
In opdracht van LNV wordt er door de WUR gewerkt aan het opzetten van het onderzoek. Hierbij worden de sectorvertegenwoordigers betrokken. De bedoeling is om volgend jaar te starten met praktijkonderzoek, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het project welzijnsmonitor vleeskalveren.
Hoe staat het met het opstellen van een Maatlat duurzame veehouderij voor de vleeskalverhouderij?
Zie antwoord 227.
Hoe staat het met het plan van aanpak antibiotica in de kalversector?
Op initiatief van de Kalversector is in 2007 het «Masterplan Rationeel Gebruik Antibiotica Kalversector» opgesteld. Dit plan heeft tot doel het aantoonbaar maken van het rationeel gebruik van antibiotica in de kalversector, controle op de naleving daarvan, het in beeld brengen van resistentie-ontwikkeling en het laten uitvoeren van onderzoek naar mogelijkheden om resistentieontwikkeling te verminderen en zo mogelijk te beheersen. Op basis van bestaande afspraken draagt LNV een aantal jaar bij aan de kosten van het Masterplan door de financiering van onderzoek naar antibioticagebruik en resistentieontwikkeling in de verschillende onderdelen van de kalversector.
Daarnaast vindt er momenteel overleg plaats in het kader van de «Task Force Antibioticaresistentie» («Commissie Werner») om te komen tot afspraken over verantwoord (selectief en restrictief) gebruik van antibiotica bij het mesten van kalveren. Naar verwachting zal het eindrapport van de «Commissie Werner» nog dit jaar aan de minister van LNV worden aangeboden.
Hoe staat het met het onderzoek naar terugdringen van de incidentie van keizersnedes in de dikbilhouderij?
In opdracht van Federatie Vleesveestamboeken en LNV loopt van 2006 tot en met 2009 een onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot een forse reductie van het aantal keizersneden. Om de noodzaak van keizersnedes te verminderen wordt ingezet op een aangepast fokprogramma en een gedragsverandering bij vleesveehouders. Er wordt samengewerkt met universiteiten en fokorganisaties in België en Engeland die goede ervaringen hebben met natuurlijke afkalving en geboorten bij vleesveerassen. Inmiddels is een groep van voorlopers gestart met een gewijzigd fokprogramma om zo op hun eigen bedrijf meer natuurlijke geboorten te laten plaatsvinden. Zij worden begeleid door onderzoekers. De groep ondernemers vervult een ambassadeursfunctie.
Heeft u inmiddels overleg gehad met de Joodse en islamitische gemeenschappen over onbedwelmd slachten? Zo ja, in hoeverre is er bereidheid bij de Joodse resp. islamitische gemeenschap tot voorafgaande bedwelming, danwel reversible bedwelming, danwel bedwelming direct na de halssnede? Zo neen, op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden?
De eerste gesprekken met vertegenwoordigers van beide gemeenschappen hebben plaatsgevonden. Het is van groot belang dat de gesprekken plaatsvinden in een sfeer van wederzijds respect waarbij plaats moet zijn voor de argumentatie van elkaars standpunten. Vervolggesprekken zullen plaats gaan vinden nadat het literatuuronderzoekrapport van de Animal Science Group, dat zich momenteel in de eindfase bevindt, afgerond is.
U heeft dit voorjaar accreditatie als één van de voorwaarden voor instemming met «Dierwaardig Vervoer» genoemd, maar die accreditatie heeft nog steeds niet plaatsgevonden. Hoe staat het hiermee en welke stappen gaat u ondernemen om uw geloofwaardigheid op dit dossier niet te verliezen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 10 oktober 2008 (Kamerstuknummer 26 991, nr. 229) worden de kwaliteitssystemen dierwaardig vervoer en NBW-Q geëvalueerd. Deze evaluatie heeft inmiddels plaatsgevonden en de resultaten worden op dit moment met de sector besproken. U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de resultaten van deze evaluatie. De accreditatie van de certificerende instelling en het schema Dierwaardig vervoer zal in deze evaluatie aan de orde komen.
Hoeveel veehandelaren en veetransporteurs zijn er in Nederland en hoeveel doen er daarvan nu mee aan Dierwaardig Vervoer? Kunt u die deelname ook uitdrukken in aantallen jaarlijks vervoerde dieren en het percentage hiervan dat nu onder Dierwaardig Vervoer wordt vervoerd?
Naar schatting zijn er ongeveer 900 actieve transporteurs. Hier vallen zowel de echte beroepsmatige transporteurs onder als de mensen die met name hun eigen dieren vervoeren. Er zijn bij Dierwaardig Vervoer nu zo’n 90 vervoerders aangesloten en enkelen hebben zich aangemeld en zijn momenteel in het proces van toelating. Het is niet mogelijk om dit uit te drukken in een percentage van het aantal vervoerde dieren.
Kunt u aangeven of en hoeveel controles er door het private kwaliteitscertificeringssysteem «Dierwaardig Vervoer» on the spot en onderweg worden gedaan en hoeveel overtredingen hierbij worden geconstateerd? Is het waar dat in het kader van Dierwaardig Vervoer niet of nauwelijks controles on the spot en onderweg worden gedaan? Zo ja, is het waar dat Dierwaardig Vervoer ten onrechte suggereert dat zij de kwaliteit van het veetransport borgt en wat gaat u hier tegen doen?
Door het private QCS worden steekproefsgewijs controles uitgevoerd «on the spot». LNV/VWA heeft destijds goedkeuring verleend aan het systeem en onlangs opdracht gegeven voor het uitvoeren van een onafhankelijke audit. Daaruit zal blijken hoe het systeem functioneert in de praktijk.
Het Productschap voor Vee en Vlees wil een onderzoek naar hogere beladingsnormen, dat in feite tegen het overheidsbeleid is gericht, ondersteunen en ook uw ministerie wordt om steun gevraagd. Welke positie zult u in deze kwestie innemen?
De Transportverordening kent voor de beladingsgraad van varkens lichter of zwaarder dan 100 kg slechts een doelvoorschrift. De sector wil in ten behoeve van de kwaliteitssystemen de normering van de beladingsgraad uitwerken voor slachtzeugen. Het Productschap treedt op als opdrachtgever van onderzoek om de beladingsgraad nader te bepalen. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
Bent u bereid om strengere eisen te stellen aan het verplichte afleidingsmateriaal voor varkens, zodat geplastificeerde fietskettingen niet meer als afdoende worden beoordeeld tijdens controles?
De gestelde eis in het Varkensbesluit betreft een doelvoorschrift. Ik wil hier niet aan tornen. Op basis van de ervaringen van de AID met de invulling van dit doelvoorschrift in de praktijk zal ik bezien of dit voorschrift passend wordt toegepast.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van de Viswijzer? En hoe worden de vissers hierbij betrokken?
Stichting de Noordzee zal vissoorten aan de hand van een internationaal overeengekomen Common Methodology(her)beoordelen. De conceptbeoordelingen zullen worden voorgelegd aan de relevante stakeholders (waaronder de sector) om relevante aanvullende of verbeterde informatie te genereren.
De eerste conceptbeoordelingen zullen naar verwachting vanaf medio oktober aan de stakeholders worden voorgelegd. De stakeholders zullen voldoende tijd krijgen de voorstellen te bestuderen (2–3 maanden). Vervolgens zullen de aanvullende gegevens door Stichting de Noordzee worden verwerkt.
De eindbeoordelingen zullen in het geval wanneer een of meerdere stakeholders zich niet kunnen vinden in het eindresultaat, voorgelegd worden aan een onafhankelijke peer review commissie. Deze peer-review ronde wordt financieel gedragen door LNV. Een bijgewerkte versie van de Viswijzer zal dan naar verwachting in mei 2009 gereed zijn.
Welke plaats is er in het overgangsproces naar een duurzame visserij voor de kleinschalige geïntegreerde visserij, en is de minister voornemens om bijvoorbeeld vergunningen te verlenen voor deze geïntegreerde visserij?
Ik streef naar een duurzame visserij waarbij de visbestanden zorgvuldig worden beheerd en sprake is van duurzaam beheer van het ecosysteem. Ik maak daarbij geen onderscheid tussen grootschalige- of kleinschalige visserij, die al of niet geïntegreerd zijn. Het uitvoeren van een project van bijvoorbeeld de Stichting Geïntegreerde visserij sluit aan bij het streven naar vernieuwing en vormt een overgang naar duurzame visserij. In juni 2008 heb ik ten behoeve van dit project aan 6 wadvissers vergunningen verleend voor het uitvoeren van dit experiment en is dit project – voor een periode van 5 jaar – formeel van start gegaan.
Is de zorgelijke situatie in de Nederlandse visserij in plaats van de gestegen oliekosten, niet veel meer gelegen in het teruglopen van de visbestanden? Zou de situatie niet eerder nog zorgelijker zijn als de brandstofprijs niet zo hoog was en er nog meer weggevist zou worden?
Mijn inzet is gericht op een duurzaam beheer van visbestanden en bestaanszekerheid voor de visserij. Daarom zin ik in op innovatie en verduurzaming van de visserij.
Het operationele programma bij het Europese Visserijfonds is daarop gericht en heeft als prioriteiten het (ecologisch en economisch verduurzamen van de sector via innovatie. Communautair wordt bepaald waar, hoeveel, hoe en wanneer gevist mag worden. De productie-omstandigheden op zee die bepalend zijn voor de duurzaamheid van de visserij en visbestanden zijn dus vergaand gereguleerd. Ook bij hoge olieprijzen worden veelal de quota volledig benut.
Op welke manier zouden de vissers hun gestegen brandstofprijzen beter kunnen doorberekenen aan de consument? Welke mogelijkheden ziet u in dit verband in het opleggen van importheffingen tegenover vis van buiten Europa, om gecombineerd met de visquota een kostendekkende prijs mogelijk te maken? Zou dit een oplossing kunnen zijn voor de overbevis-sing? Als de WTO de belemmerende factor zou zijn, zou u dan toch beschermende maatregelen durven op te leggen, en een eventuele WTO-paneluitspraak afwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de beantwoording van vragen van de heer van der Vlies, Tweede Kamer (Aanhangsel van de Handelingen, 2007–2008, nr. 2697).
Hoe verhoudt verduurzaming zich met de in de begroting opgenomen doelstelling om in 2010 nog geen 2 procent van de huidige Noordzeekotters (5 stuks van de circa 275) slechts marginaal te verbeteren d.m.v. een pulskor waarvan nog niet is aangetoond dat dit daadwerkelijk een verduurzaming is?
De in de begroting opgenomen doelstelling van 5 kotters heeft exclusief betrekking op het aantal schepen dat, ondersteund vanuit de hierop toegespitste investeringsregeling, zal zijn uitgerust met het pulskorvistuig. Naast omschakeling naar de pulskor zullen schepen omschakelen naar andere alternatieve en meer duurzame visserijtechnieken.
De investeringsregeling van begin 2009 is hierop gericht. Ook de innovatieregelingen uit 2008 en 2009 dragen bij aan de ontwikkeling en implementatie van alternatieven voor de traditionele boomkorvisserij. Het totaal aantal omgeschakelde schepen zal daarmee in 2010 hoger liggen dan de 5 genoemd in de raming.
In de begroting wordt niet gesproken over verduurzaming visserijsector op de lange termijn. Wat is de langetermijnvisie voor het verduurzamen van de visserijsector die de minister nastreeft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief, waarin ik de Kamer de lange termijnstrategie heb voorgelegd, die het kabinet die met betrekking tot de visserijsector voor de komende jaren voor ogen staat (Kamerstuknummer 29 675, nr. 28). In deze brief ligt het accent op de Noordzeevisserij.
Voor de schelpdiervisserij in de kustwateren is het lange termijnbeleid vastgelegd in het beleidsbesluit «Ruimte voor een Zilte Oogst» dat in 2004 is verschenen een een looptijd heeft van 2005–2020. Het onlangs getekende convenant tussen natuurbeschermingsorganisaties, de mosselsector en de overheid geeft daar verder invulling aan.
Voor de visserij op de binnenwateren geldt dat op dit moment een traject loopt rond het opstellen van een nieuwe toekomstvisie voor de binnenvisserij. Over de resultaten hiervan zult u op een later moment worden geïnformeerd.
Welke maatregelen naast certificering is de minister voornemens in te gaan zetten om de visstanden te herstellen? Is de minister van mening dat certificering alleen bij een gezonde visstand een aanvullend middel kan zijn om consumenten een bewuste keuze te laten maken, en niet een doel is op zich?
Voor herstel van de visbestanden is het Europese Gemeenschappelijke Visserijbeleid het kader. De maatregelen die in dit kader worden genomen betreffen onder meer het vaststellen van maximale vangsthoeveelheden, regulering van de visserij-inspanning en het bevorderen van selectiviteit (technische maatregelen).
Het Gemeenschappelijk Visserij Beleid heeft de afgelopen jaren resultaten geboekt. Van belang daarbij zijn met name een op meerjarenbenadering gestoelde aanpak voor de vangstquota, een meer effectief toezicht op naleving van de maatregelen via het Europese Controle Agentschap en voldoende draagvlak via de Regionale Adviesraden.
Ik ben van mening dat certificering geen doel op zich is, maar een belangrijk middel om duurzame visserij te bevorderen. Ik zie certificering als een marktinstrument dat een bijdrage levert aan maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Zijn er naast de MZI’s nog andere alternatieven en wat is getalsmatig de verhouding tussen de verschillende alternatieven? Is streefwaarde 12 000 ton uit alternatieve winning alleen afkomstig uit de MZI’s of horen daar ook andere alternatieven bij en zo ja, in welke mate dan?
Naast het kweken van mosselzaad met behulp van MZI’s in de kustwateren (Waddenzee en Oosterschelde) zijn er nog de volgende andere alternatieven: het kweken van mosselzaad op de Noordzee en het binnendijks kweken van mosselen: in vijvers of in broedhuizen (hatcherys/nurserys). Deze alternatieve mogelijkheden bevinden zich op dit moment nog in een onderzoeks c.q. experimenteel stadium en hebben daarom een beperkte productieomvang. De vooruitzichten zijn echter redelijk positief. De genoemde streefproductie voor deze alternatieven is 12 000 ton mosselzaad, te weten 10 000 ton mosselzaad voor de kweek op de Noordzee en 2000 ton mosselzaad voor de binnendijkse kweek.
Wat is in 2009 de inzet voor de transitie van de kottervisserij? Was de inzet voor 2010 – 5 schepen krijgen een bijdrage voor de pulskor – niet de inzet voor 2009? Zo nee, waarom niet?
Als de doelstelling is om in 2013 40% van de kotters geschikt te maken voor alternatieve vangstmethodes voor de boomkor, wat is dan de bedoeling van die andere 60%?
De inzet voor de transitie van de Noordzee kottervisserij is onderdeel van de middelen die in artikel 21.14 (Bevordering duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren) zijn begroot. Met name het onderdeel «Duurzame visserijmethodes», waarvoor begin 2009 een investeringsregeling voor € 2 mln. wordt opengesteld en het onderdeel Innovatieve proefprojecten (€ 5 mln.) zijn op deze transitie gericht. Ook het onderdeel Innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding waarmee o.a. de Kenniskringen in de visserij worden gesteund (€ 1 mln.) en de Regeling garantstelling Visserij (€ 1 mln.) hebben betekenis voor de transitie.
In 2009 zullen op basis van de in 2008 opengestelde investeringsregeling 5 schepen een investeringsbijdrage ontvangen voor omschakeling naar het pulskortuig. Het in de begroting opgevoerde jaartal 2010 (beleidsagenda/transitie Noordzeevisserij) dient gelezen te worden als 2009.
De 40%-doelstelling voor 2013 geeft op ambitieuze wijze richting aan het investerings- en innovatiebeleid voor de verduurzaming van de vloot. Afhankelijk van de mate van realisatie van deze doelstelling in de komende jaren, doch uiterlijk in 2013, is aan de orde welke doelstelling voor het resterende deel van de vloot wordt gesteld en de wijze waarop dit gefaciliteerd kan worden. Tot aan dat moment zijn voor deze 60% de nationale en communautaire voorschriften kaderstellend.
Hoe kan de meerderheid van de consumenten zich in 2011 bewust zijn van de gevolgen voor mens,dier en milieu, en een substantieel deel bewust kiezen zonder adequate certificering? Waarom houdt u hierbij geen rekening met onderzoeken die aanwijzen dat de meerderheid van de consumenten een prijskoper is? Hoe rechtvaardigt u het hoge bedrag van 27 miljoen Euro voor consumentenbewustwording met het oog op deze prijskopers, en het te verwachten lage resultaat van uw activiteiten? Waarom kiest u niet voor aanscherping van overheidsregelgeving op gebied van mens, milieu en dier, zodat eenvoudig weg alle producten in de winkel hieraan voldoen?
Zie antwoord 86.
Op welke wijze dragen Smaaklessen in het basisonderwijs bij aan uw doelstelling dat in 2011 een meerderheid van de consumenten zich bewust is van de eigen voedselkeuze op mens, dier en milieu waar ook ter wereld, en dat een substantieel deel van de consumenten hier rekening mee houdt bij de keuze van zijn voedsel? Ziet u basisschoolleerlingen in dit kader als consumenten? Kunt u aangeven wat u in dit kader verstaat onder consumenten?
Ik acht het van groot belang dat de consument in staat wordt gesteld om een bewuste en duurzame keuze voor voedsel te maken. De basisschoolleerlingen van vandaag zijn de consumenten van morgen en daarom zet ik in op Smaaklessen. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) heeft in 2008 onderzocht of kinderen geïnteresseerd zijn in voeding en wat hun basiskennis is (rapport «Biefstuk komt niet van de kip»). Uit deze studie komt naar voren dat als kinderen op school Smaaklessen hebben gevolgd, ze beter scoren op kennisvragen, evenals kinderen die geprikkeld worden door het proeven of voelen van een voedingsmiddel. Smaaklessen zijn een investering in de kennis en interesse van de toekomstige consument.
Kunt u aangeven of u bij de bewustwording van consumenten ook aandacht zult besteden aan de negatieve aspecten en gezondheidsrisico’s van het eten van vlees en dierlijke eiwitten? Zo ja, op welke wijze gaat u deze aspecten van vlees onder de aandacht brengen, welke budgetten heeft u hiervoor gereserveerd en welke afrekenbare doelen heeft u hierover geformuleerd?
Consumenten moeten zelf kiezen wat ze eten. Bij deze keuze kunnen ze zelf gezondheidseffecten en/of milieueffecten meenemen. In de voorlichting door het Voedingscentrum wordt hieraan aandacht besteed, evenals aan de variatiemogelijkheid in eiwitcomponent (vis, wit/rood vlees/vleesvervangers).
De financiering van deze voorlichting valt onder het budget van het Voedingscentrum.
Kunt u aangeven op welke wijze u de invloed van de consument via zijn koopgedrag wilt aanwenden voor het verbeteren van de wijze waarop dieren worden gehouden? Kunt u aangeven of u daarbij ook voornemens bent de consument te sturen in zijn koopgedrag middels financiële prikkels? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord 86.
Kunt u aangeven welke prestaties u in 2009 zal realiseren, vertaald in de verkoop van duurzame producten en andere zichtbare effecten als gevolg van het beleid gericht op het vergroten van de kennis over de productie van voedsel bij burgers? Kunt u aangeven welke financiële investeringen daarmee zijn gemoeid en op welke wijze deze kennisvergroting wordt ingericht? Kunt u aangeven of er ook aandacht zal worden gegeven aan de negatieve aspecten van de productie van vlees en de veehouderij met betrekking tot dierenwelzijn, klimaat en milieuproblemen? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke budgetten worden voor deze specifieke kennis vrijgemaakt?
Zie antwoord 86.
Kunt u aangeven of u bereid bent om naast bewustwording, fiscale maatregelen te nemen zoals een heffing op vlees en andere milieubelastende voedingsproducten? Kunt u daarbij aangeven op welke wijze u voornemens bent deze in te vullen, welke opbrengsten dit zou kunnen genereren en op welke wijze u deze opbrengsten zult gaan besteden?
Zie antwoord 86.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de peiling naar perceptie en gedrag van consumenten ten aanzien van de verschillende waarden van voedselkwaliteit welke resulteert in bruikbare indicatoren?
Zie antwoord 86.
Is landschapsbeleving hetzelfde als de beleving van de kwaliteit van de leefomgeving?
Nee.
Landschap kan worden gezien als het fysieke aspect van de leefomgeving, de uiterlijke verschijningsvorm, en voor sommige mensen ook de ontstaansgeschiedenis van die verschijningsvorm. Maar de kwaliteit van de leefomgeving wordt ook beïnvloed door niet fysieke aspecten zoals een gevoel voor veiligheid en sociale samenhang.
Wanneer komen de voorstellen van de Taskforce Landschap financieringsvormen? En welk budget/beleidsartikel hoort daarbij?
De Task Force Financiering Landschap presenteert half november 2008 zijn advies. In de Agenda Landschap wordt een eerste reactie op dat advies opgenomen.
Hoe letterlijk kunnen we het streven om via een publiekscampagne «het landschap meer op de kaart te zetten» nemen? Wat is de planologische status van de nationale landschappen? Hoe precies komen ze op de kaart, d.w.z. hoe exact worden de landschappen begrensd?
Het streven van de publiekscampagne om «het landschap meer op de kaart te zetten» is niet letterlijk bedoeld. De publiekscampagne wil burgers en ondernemers bewustmaken dat zij een rol kunnen vervullen bij het behouden en realiseren van landschappelijke kwaliteit. De publiekscampagne wil hen tot actie aanzetten.
Daarnaast wordt er wel gewerkt om de Nationale Landschappen ook letterlijk op de kaart te zetten. De meeste provincies hebben de globale begrenzing van de Nationale Landschappen uit de nota Ruimte al omgezet in exacte begrenzingen in streekplannen. Binnen die begrenzingen geldt het ja-mits regime; ontwikkelingen zijn mogelijkheden mits de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Verder geldt dat alleen mag worden gebouwd voor eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en zijn grootschalige ontwikkelingen voor woningbouw, bedrijvigheid, glastuinbouw en infrastructuur niet toegestaan.
In het ontwerp AMVB-Ruimte die het Kabinet voor het zomerreces 2009 naar de Kamer wil sturen, worden deze planologische aspecten opgenomen ten behoeve van doorwerking in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen.
Gelden de genoemde referentiewaardes voor de indicator «kans op werk» voor het als peildatum genoemde jaartal 2007 of voor het in de bronvermelding genoemde jaartal 2004?
De genoemde referentiewaardes gelden als nulmeting voor het jaar 2007, waarbij de meest recent beschikbare gegevens van het jaar 2004 zijn gebruikt.
Met welke frequentie zullen de subindicatoren voor de Sociaal Economische Vitaliteit van het platteland gemeten worden?
Voor alle effectindicatoren in het kader van de Agenda Vitaal Platteland wordt een bepaling van de nulsituatie in 2007, de tussensituatie in 2010 en de eindsituatie begin 2014 vastgesteld. Een hogere frequentie is voor effectmetingen niet effectief.
Hoe verhoudt het genoemde jaartal 2013 bij de streefwaarde voor de Sociaal Economische Vitaliteit zich tot het genoemde jaartal 2020 bij de streefwaardes voor de betreffende subindicatoren?
De streefwaarde geeft een grenswaarde aan. Onder die waarde zijn maatregelen gewenst, daarboven houdt het Rijk de vinger aan de pols. Het jaar 2020 geeft aan dat dit een lange termijndoelstelling is. In 2013 loopt de uitvoering van het Tweede Meerjarenprogramma Vitaal Platteland af, dat is het moment om te bezien of de huidige beleidsinsteek past bij de gewenste bijdrage aan gebiedsontwikkeling.
Wat is de definitie van recreatieve voorzieningen in de Randstad?
Hiermee worden bedoeld voor dagrecreatie ingericht binnenstedelijk groen (parken) en recreatievoorzieningen om de stad, zoals ingerichte dagrecreatiegebieden, alsmede natuurgebieden en agrarisch cultuurlandschap die door middel van wandel-, fiets- en vaarroutes en bijbehorende stad-landverbindingen een recreatieve gebruiksfunctie hebben gekregen.
Kunt u voorbeelden geven uit de markt, van belemmeringen die in de periode 2008–2011 worden weggenomen? Kunt u voorbeelden geven van belemmeringen in wet- en regelgeving die in 2008–2011 worden weggenomen?
In het traject van verdere professionalisering en opschaling van de multifunctionele landbouw constateert de hiervoor ingestelde Taskforce dat belangrijke belemmeringen in de markt o.a. worden gevormd door onvoldoende ketentransparantie, professionaliteit van het ondernemerschap en cultuurverschillen. Marktbelemmeringen en -imperfecties worden door de Taskforce aangepakt middels het leggen van nieuwe (intersectorale) verbindingen, door het steunen van pilots, door te werken aan professionalisering van ondernemerschap en door kennis te ontwikkelen en te ontsluiten. Concreet wordt bijvoorbeeld voor landbouw & zorg samen met overheden, zorgverzekeraars en ondernemers invulling gegeven aan een volwaardige en duurzame positie van zorgboeren in bestaande financieringsstructuren voor verschillende product-markt-combinaties. Overeenkomstige inzet van de Taskforce vindt plaats voor streekproducten en boerderijeducatie.
Ook op het vlak van de wet- en regelgeving is vaak sprake van onvoldoende kennis bij meerdere betrokken partijen (ondernemers, overheden) en/of een beperkte mate van professionaliteit. In dit verband komen vaak vragen naar voren in relatie tot plaats & ruimte, milieu & natuur en sectorspecifieke wetgeving over hygiëne, zorg, kinderopvang, horeca e.d. Daar werkt de Taskforce dan ook aan in samenwerking met andere overheden en brancheorganisaties. Zo wordt in samenwerking met de VNG gewerkt aan het formuleren van toepasbare suggesties voor gemeentes voor de inpassing van de multifunctionele landbouw in structuurvisies en bestemmingsplannen, inclusief suggesties voor benutting van de mogelijkheden van ontwikkelingsplanologie volgens de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening.
Vallen zorgboerderijen onder de Taskforce Multifunctionele Landbouw en/of onder Netwerk veelzijdig platteland? Zo, ja zijn andere departementen hierbij betrokken?
Landbouw en zorg (zorgboerderijen) vormt één van de zes aandachtsgebieden van de Taskforce multifunctionele landbouw, met als doel de verdere professionaliteit van de agrarische zorgketen te verbeteren. Daarnaast worden ook in het Kennisnetwerk Vitaal Platteland de opgedane kennis en ervaringen met zorglandbouw gedeeld. Over het onderwerp «landbouw en zorg» is regelmatig contact tussen het ministerie van LNV, VWS en de Taskforce multifunctionele landbouw.
In hoeverre wordt de innoverende en vooruitstrevende recreatieondernemer belemmerd c.q. gestimuleerd door de uitstralende werking van de Natura 2000 gebieden?
Natura 2000 kan een positief effect hebben voor recreatieondernemers. Natuur biedt immers een grote toegevoegde waarde aan recreatiebedrijven, waarbij voor Natura 2000 zelfs sprake is van Europees waardevolle natuur. Innoverende en vooruitstrevende recreatieondernemers kunnen hiervan gebruik maken.
Of een recreatieondernemer wordt belemmerd door de uitstralende werking van Natura 2000-gebieden is sterk afhankelijk van de aard van de activiteiten. Beoordeeld moet worden of deze activiteiten een negatieve invloed hebben op de beschermde waarden van een Natura 2000-gebied. Het gaat daarbij om de staat van instandhouding van een soort of een habitattype.
Een innoverende en vooruitstrevende recreatieondernemer zal bij de ontwikkeling van zijn plannen rekening houden met deze natuurwaarden en eventueel aanpassingen doorvoeren, zodat geen sprake is van negatieve effecten. Als dit in een vroegtijdig stadium gebeurt, zijn deze negatieve effecten in de meeste gevallen te voorkomen.
Wat veroorzaakt de verschillen tussen de genoemde aantallen hectares bij de (oorspronkelijke) taakstelling, gerealiseerde taakstelling per 1 januari 2007 en bijbehorende resttaakstelling voor het verwerven van groen om de stad in de begroting voor 2008, het jaarverslag over 2007 en de voorliggende begroting?
De oorspronkelijke taakstelling die in de begroting 2009 is opgenomen – 16 000 hectares – verschilt met het in het jaarverslag 2007 genoemde werkelijke aantal van 14 563 ha. De taakstelling RodS is niet verlaagd van 16 000 ha naar 14 563 ha, maar in overleg met de provincies, om technische redenen aangepast. Het verschil tussen beide cijfers (1500 ha) betreft recreatiegebieden, die reeds vóór 1994 volledig zijn ingericht. Tevens omvat de 16 000 ha een project dat buiten ILG-verband wordt gerealiseerd.
Bij de cijfers van de realisatie taakstelling per 1 januari 2007 is in de begrotingen 2008 en 2009 abusievelijk het saldo van de oorspronkelijke taakstelling -/- taakstelling ILG 2007–2013 verantwoord. Volgens de huidige beschikbare gegevens is het aantal verworven hectares 9672. In het gezamenlijke project van Rijk en provincies «Nulmeting op Kaart» worden taakstelling en realisatie van RodS definitief vastgesteld en vastgelegd in de ILG-bestuursovereenkomsten.
Bij realisatie taakstelling ILG 2007–2013 in de begroting 2009 is de taakstelling ILG 2007–2013 conform het MJP opgenomen ad 4096 ha. De taakstelling genoemd in het jaarverslag 2007 en begroting 2008 had 4096 ha moeten zijn.
Waaruit bestaat de actieve bescherming van weidevogels en de verbetering van de leefgebieden van de weidevogels en hoeveel geld is er gereserveerd voor de weidvogelbescherming in het bijzonder?
De actieve bescherming en verbetering van de leefgebieden van weidevogels bestaat uit op de weidevogel afgestemd (agrarisch) beheer. Dit gebeurt onder andere door uitgesteld maaien en mozaïekbeheer waarbij percelen niet in één keer worden gemaaid. Op dit moment vindt op ongeveer 150 000 ha weidevogelbeheer plaats in de vorm van agrarisch beheer en natuurbeheer. De bijdrage van LNV aan deze maatregelen verloopt via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en bedraagt op jaarbasis circa € 26 mln.
Wat zijn de beleidsvoornemens voor 2009 voor de biodiversiteit in de Nederlandse wateren?
Voor de zoute wateren ligt in het voornemen vijf Natura 2000-gebieden in de Noordzee te realiseren, waaronder vier Habitatrichtlijngebieden en een Vogelrichtlijngebied. Het voornemen is vóór 1 januari 2009 vier Habitatrichtlijngebieden (Noordzeekustzone ten noorden van Bergen, Vlakte van de Raan, Doggersbank en Klaverbank) aan te melden bij de Europese Commissie. De gebieden zullen worden beschermd met het oog op de instandhouding van Habitattype 1110 (ondergelopen zandbanken). Met deze aanmelding wordt beoogd bij te dragen aan behoud en herstel van de biodiversiteit in de Noordzee. Het voornemen is om die gebieden in 2010 aan te wijzen, tezamen met het Vogelrichtlijngebied het Friese Front.
Voor zoete wateren worden de waterplannen 2009–2015 van rijk, provincies en waterschappen vastgesteld. Het nationale waterplan bevat generiek beleid voor het verbeteren van de chemische kwaliteit van wateren. De regionale plannen bevatten gebiedsgerichte maatregelen voor wateren, zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers, vispassages en leefgebieden voor flora en fauna, hermeandering, maatregelen voor verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en aanvullende maatregelen voor verdere reductie van nutriënten- en gewasbeschermingsbelastingen naar oppervlaktewateren. Met al deze maatregelen wordt het ecologisch functioneren van wateren verbeterd. Dat is nodig voor herstel en behoud van biodiversiteit.
Wat is de planning voor de achterblijvende gebieden – die niet behoren bij de helft van de 162 Natura 2000 gebieden die definitief zullen worden aangewezen, en niet bij de circa 100 gebieden waarvan beheerplannen in concept zullen worden afgerond – zowel wat aanwijzing betreft als wat opstelling beheerplannen betreft? Hoe wordt voorkomen dat er problematische achterstand op gaat treden?
De planning van de implementatie van Natura 2000 is erop gericht alle 162 Natura 2000-gebieden voor het einde van 2010 definitief aan te wijzen. Dit is een Brussels vereiste. Voor een deel van deze gebieden geldt dat de provincies eerst een beheerplan in concept willen opstellen. Daarvoor hebben zij de gelegenheid tot 1 september 2009. Dit betekent dat deze gebieden pas in 2010 definitief kunnen worden aangewezen. Voor de overige gebieden geldt dat een groot deel daarvan in 2009 definitief kan worden aangewezen. De besluiten zullen zoveel mogelijk in samenhangende groepen worden gepubliceerd. Uiterlijk drie jaar na de definitieve aanwijzing moet het beheerplan voor een gebied worden vastgesteld.
Hoe verwacht de minister aan haar verplichtingen omtrent de bescherming van zeegebieden te voldoen zonder dat hier middelen (bijvoorbeeld voor onderzoek voor aanvullende gebieden) voor aankomend jaar voor zijn gereserveerd?
Beantwoording gecombineerd met 252 en 253.
Voor de bescherming van mariene zeegebieden heb ik meerjarig middelen gereserveerd. In 2009 betreft dit een bedrag van € 700 000. Het geld is onder andere bestemd voor onderzoek naar de mogelijk aanvullend te beschermen gebieden en voor onderzoek (naar voorbeeld van het Duitse EMPAS-project) naar het treffen van visserijmaatregelen in Natura 2000 gebieden. Bovengenoemde middelen vallen onder beleidsartikel 23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur en staan daarmee los van het bedrag van € 37 mln. dat beschikbaar is voor Natura 2000. Over de verdere financiering van het onderzoek naar mogelijk aanvullend te beschermen gebieden en het opstellen van de beheerplannen maak ik nadere afspraken met V&W. Er zijn geen aparte middelen gereserveerd voor voorlichting over natuur in de Noordzee.
Hoe verhoudt de bovengenoemde inzet van het ministerie zich met het standpunt dat Nederland de EU-doelstelling dat per 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit een halt moet zijn toegeroepen wordt onderstreept (pagina 101 begroting LNV). Is de minister van mening dat deze doelstelling ook voor de Noordzee geldt?
Zie eerste deel vraag beantwoording vraag 250. Voor wat betreft de beantwoording van de tweede vraag benadruk ik dat het mariene thema één van de prioritaire thema’s is van het Beleidsprogramma Biodiversiteit.
Kunt u aangeven op welke wijze u het aandeel van 70234 hectare «nieuwe EHS Restant» gaat realiseren in 2018? Wat is de status van deze categorie in de periode 2014–2018? Zijn deze gronden reeds verworven, zijn ze onderdeel van een taakstelling in een bestuursovereenkomst etc.?
De genoemde 70 234 ha is de oppervlakte grond die vanaf 2014 nog in beheer moet worden genomen. Deze gronden zijn voor een deel reeds verworven. Ze maken geen deel uit van de huidige bestuursovereenkomsten, omdat deze 2007–2013 als looptijd hebben. Gronden die zijn verworven ten behoeve van terreinbeherende organisaties worden eerst ingericht en daarna voor beheer overgedragen aan de terreinbeherende organisaties. Bij particulieren gebeurt dat via functieverandering van grond die al bij hen in eigendom is. Ook deze gronden worden ingericht en daarna in beheer genomen.
Welke budgetten zijn er voor respectievelijk subsidie-instrumenten en fiscale instrumenten om de ontwikkeling en marktintroductie van tussensegmenten te stimuleren?
Voor het stimuleren van de ontwikkeling en marktintroductie van tussensegmenten en het stimuleren van de consumentenvraag is er deze kabinetsperiode een budget gereserveerd van in totaal € 4 mln. (€ 1 mln. per jaar). Er zijn geen fiscale instrumenten die specifiek gericht zijn op het stimuleren van tussensegmenten.
Hoe kunnen u de stappen van Aldi, Lidl en Wakker Dier inzake de castratie van biggen en de Verklaring van Noordwijk worden gewaardeerd?
Het doel van de verschillende partijen is hetzelfde: stoppen met castreren. Op kleine schaal wordt het niet castreren in Nederland al toegepast en vermarkt. De ondertekenaars van de Verklaring van Noordwijk zetten zich in om uiterlijk per 2015 te stoppen met castreren. Om dit op grote schaal en op een verantwoorde wijze te doen is de verwachting van de Nederlandse ketenpartijen en onderzoekers dat er nog een aantal jaren onderzoek en aanpassingen op de bedrijven zelf nodig is om voor de hele keten de stap naar stoppen met castreren te zetten. Volgens deze inzichten blijft de tussenstap van verdoofd castreren daarom nodig. Met grote interesse volg ik de ontwikkelingen in Duitsland. Het heeft mijn voorkeur als er eerder dan 2015 verantwoord gestopt kan worden met castreren.
Op basis van welke gegevens is de naleving van dierenwelzijnsnormen op de peildatum vastgesteld?
Zoals in het rapport van de Algemene Rekenkamer, getiteld Duurzaamheid Intensieve Veehouderij (Kamerstuknummer 31 478, nr. 1), is aangegeven, wordt de referentiewaarde van 70% voor dierenwelzijn berekend als een gemiddelde van de naleving in de verschillende subsectoren (pluimvee, varkens, kalveren). Ik verwijs derhalve voor de beantwoording van de vraag naar deze rapportage.
Het percentage van naleving van bestaande welzijnsnormen wordt op 72% geschat. Het is onduidelijk waar dit getal vandaan komt, zeker gezien het lage controlepercentage van 5% bedrijven per jaar. Kunt u dit nader toelichten?
Doelstelling is om in de periode 2007–2011 van 70% naar 80% naleving op dierenwelzijn te komen. De eerste jaren is de stijging minder fors dan de latere jaren. Dit omdat het traject programmatisch handhaven dierenwelzijn in de latere jaren haar vruchten af gaat werpen. Hiermee beoog ik dat voor 2009 het nalevingspercentage 72% zal bedragen.
Ook wordt in de vraag een relatie gelegd van naleving met controlepercentage. Met een goed genomen steekproef kan met een relatief laag aantal bezochte bedrijven een goed beeld van de naleving gevormd worden.
In het Coalitie Akkoord is de ambitie geformuleerd om de handhaving van de welzijnsregelgeving verder te verhogen. Hoe staat het daar mee?
Voor deze intensivering van de handhaving heb ik extra middelen ingezet. In 2008 is € 2 mln. extra ingezet en in 2009 wordt € 4 mln. extra ingezet. Deze intensivering wordt ingevuld via een verdere capaciteitsuitbreiding bij de AID en de VWA, voortbouwend op de uitbreidingen in de afgelopen periode.
Welke gevolgen zal de uitwerking van het Urgentieprogramma Randstad hebben voor het functioneren van de diverse agrarische sectoren in het Groene Hart?
Binnen het programma Randstad Urgent zijn de volgende projecten relevant: Greenports, Groot Mijdrecht Noord, Ruggengraat voor natuur en recreatie (Natte As) en Oude Rijnzone (inclusief Venster Bodegraven–Woerden), waarvan de laatste 3 (vrijwel) geheel binnen het Groene Hart zijn gelegen.
Het project Greenports heeft tot doel de functie van de greenports te verstevigen, binnen het Groene Hart geldt dit voor Boskoop, één van de versnellingsprojecten in het kader van de Nota Ruimte. Inzet bij alle projecten is het realiseren van de rijksdoelen door integrale gebiedsontwikkeling. Bij deze integrale aanpak wordt uiteraard ook ingespeeld op de belangen van de landbouw en de bijdrage die de landbouw kan bieden.
Waaruit bestaan de niet toegerekende uitgaven die niet de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten van beleid/bijdragen aan baten-lastendiensten betreffen? Kunt u een overzicht geven van deze uitgaven naar de verschillende doelen binnen de operationele doelstellingen?
De omvang van de niet aan kabinetsdoelstellingen toegerekende programma-uitgaven bedragen circa € 150 mln.
Hiervan heeft circa € 52 mln. betrekking op artikel 22 Agrarische ruimte, € 44 mln. op artikel 25 Voedselkwaliteit en diergezondheid en € 52 mln. op artikel 26 Kennis en innovatie.
De niet toegerekende uitgaven op artikel 22 ad € 52 mln. betreft vnl. de uitgaven voor landinrichtingsprojecten via het ILG op OD 22.11 en de Greenports op OD 22.12. De niet toegerekende uitgaven op artikel 25 ad € 44 mln. betreffen de uitgaven op OD 25.11 voor voedselveiligheid inclusief de destructie-uitgaven en de uitgaven die samenhangen met het handhaven van het diergezondheidsniveau op OD 25.12.
Bij artikel 26 zijn op OD 26.15 de Wettelijke Onderzoekstaken ad € 52 mln. niet toegerekend. Een specificatie hiervan staat op pagina 153/154 van de begroting.
Waarom wordt de bijdrage voor de naleving natuurwetgeving in de opeenvolgende jaren met een verschillend bedrag verhoogd? Zijn hier de zogenoemde Jacobi-gelden in verwerkt?
Het rapport «Over wetten van de natuur – Evaluatie van de natuurwetgeving: bevindingen en beleidsconclusies» en het convenant dat de handhavingspartners in het kader van het project «Programmatisch Handhaven Natuurwetgeving» hebben gesloten, bevatten een aantal actiepunten ter versterking van de handhaving Natuurwetgeving. Voorbeelden daarvan zijn het digitaliseren van aanvragen op basis van de regeling afgifte en kenmerken pootringen en andere merktekens, het invoeren van een informatieuitwisselingssysteem tussen uitvoerende en handhavende diensten en het invoeren van elektronische dienstverlening CITES. In 2008 is met behulp van de budgetverhoging op basis van het amendement-Jacobi (Kamerstuknummer 31 200 XIV, nr. 14) een start gemaakt met deze actiepunten. Deze activiteiten worden de eerstvolgende jaren voortgezet. Deze ICT-investeringen zijn incidentele kosten die naast een vermindering van administratieve lasten, efficiëntie in de uitvoering en handhaving opleveren. De verschillen in bedragen in de begroting worden verklaard door de tijdelijke aard van deze investeringen. Door de invoer van Programmatisch handhaven worden ook taken als nalevingsmeting en communicatie naar doelgroepen versterkt. Daarnaast wordt de toezicht- en opsporingcapaciteit Natuurwetgeving structureel uitgebreid. Dit met name op het beleidsterrein CITES. Dit is in lijn met de bestedingen 2008 als gevolg van het amendement-Jacobi.
Over welke invasieve exoten heeft u het bij de coördinatie van de uitvoering van het invasieve exotenbeleid bij de PD? Zijn bij de uitvoering ook andere departementen betrokken zowel in de zin van beleid als budget?
Het gaat met name om invasieve exoten die een risico vormen voor de biodiversiteit. Uitgangspunt van het beleid is dat overlast door exoten zoveel mogelijk wordt voorkomen, bij voorkeur in het stadium voor soorten invasief zijn. De PD heeft een speciale taak in het signaleren en analyseren van de gevolgen van potentieel invasieve exoten. Zo nodig met externe kennis én in samenwerking met andere departementen als de verwachte schade van exoten daar aanleiding toe geeft.
Kunnen jonge vissers ook deelnemen aan de investeringsregeling Jonge Agrariërs?
Nee. Het EU-kader waarbinnen deze door de Commissie medegefinancierde maatregel wordt uitgevoerd is niet van toepassing op de visserij.
Wat is het benuttingpercentages van de investeringsregeling Jonge Agrariërs? Hoeveel van de ingediende aanvragen wordt daadwerkelijk in hetzelfde jaar uitgegeven?
Tot nu toe zijn vanaf 2005 elk jaar de budgetten die de rijksoverheid reserveerde volledig benut om subsidies toe te zeggen en moesten aanvragen worden afgewezen in provincies die geen provinciale bijdrage toezegden.
De jonge agrariërs kunnen na de subsidieverlening beginnen met het uitvoeren van het investeringsplan en zij kunnen de betaling aanvragen nadat de investering is gerealiseerd. Daarvoor hebben de jonge agrariërs 2 jaar de tijd. De ervaring is dat in het jaar van verlening nog geen betalingsaanvragen binnenkomen, in het eerste jaar na aanvrage ongeveer 15% en in het tweede jaar de rest. Dat is ook logisch, omdat het vaak om investeringen in gebouwen gaat.
Bij de oplevering in september 2008 (het laatste moment waarop de aanvragen uit 2006 konden worden opgeleverd) van de aanvragen die in 2006 zijn gedaan bleek dat ongeveer 85% van de jonge agrariërs hun toezegging ook daadwerkelijk benut hebben en ongeveer 15% niet. Bij het niet benutten speelt in sommige gevallen mee dat de vergunningen te veel tijd vergden waardoor de investering niet binnen de gestelde opleveringstermijn van 2 jaar kon worden gerealiseerd.
Uit welk budget en hoeveel wordt besteed aan de invulling van de leefgebieden benadering?
Vanuit het Investeringbudget Landelijke Gebied (ILG) is er in de periode 2007–2013 jaarlijks € 1,2 mln. beschikbaar voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering door provincies. Vanuit de begroting 2009 wordt aan dit bedrag in het ILG voor de jaren 2009 en 2010 jaarlijks € 1,5 mln. toegevoegd en voor de jaren 2011–2013 wordt er jaarlijks € 2 mln. toegevoegd.
In hoeverre is het ministerie van LNV betrokken bij het Integraal afsprakenkader voor de Schaalsprong Almere, dat medio volgend jaar wordt afgesloten? Bent u volop partner en doet u met betrekking tot het groen in en om de stad en de «ecologische schaalsprong» van het Markermeer en IJmeer volop mee in de afspraken rond de schaalsprong?
In het kader van Randstad Urgent wordt in het gebied «Amsterdam–Almere» de besluitvorming voorbereid rond sterk samenhangende projecten, zoals de schaalsprong Almere, de openbaar vervoersverbinding Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad, (OV-SAAL), de toekomstagenda Markermeer–IJmeer (TMIJ), de lange termijnverkenning Schiphol (in relatie tot vliegveld Lelystad). Deze projecten worden door verschillende overheden getrokken. Volgend jaar leidt dit tot een beleidsbrief van het kabinet met principe-uitspraken over de samenhangende projecten in het gebied «Amsterdam–Almere». Ook worden, mede op basis van de beleidsbrief, afspraken gemaakt met de gemeente Almere in het zogenaamde Integraal Afsprakenkader. LNV is bij de voorbereiding van deze besluitvorming goed betrokken.
Bij de bouw van de stad Almere is opvallend dat de investeringen in de groenstructuur voorop hebben gelopen op het bouwen van woningen. Op welke wijze is het ministerie van LNV opnieuw een strategische investering in groen bij de komende uitbreiding van de stad aan het voorbereiden, t.b.v. het Intergraal Afsprakenkader?
Het is nu nog te vroeg hierover een uitspraak te doen. Dit punt komt volgend jaar terug in het Integraal Afsprakenkader.
In het rapport Toekomstvisie Markermeer en IJmeer wordt gepleit voor het realiseren van een toekomstbestendig ecologisch systeem. Welke rol ziet het ministerie van LNV voor zichzelf bij de verdere invulling van dit ontwikkelingsperspectief?
Zie antwoord 193.
Ziet u de realisatie van een toekomstbestendig ecologisch systeem als een belangrijke conditie voor de mogelijkheid van buitendijkse ontwikkelingen in het gebied, zoals die worden uitgewerkt in de «Taskforce Pampus» die is ingesteld op basis van de «Noordvleugelbrief» van het vorige kabinet?
In het kader van Randstad Urgent worden de juridische mogelijkheden om te komen tot een gecombineerde opgave voor ecologische schaalsprong en buitendijkse stedelijke ontwikkeling verkend. De uitkomsten worden meegenomen in de besluitvorming volgend jaar.
Als totstandkoming van een toekomstbestendig ecologisch systeem en buitendijkse ontwikkelingen een samenhangende ontwikkeling is, wat ziet u dan als de meest geëigende juridisch-planologische route om deze integrale ontwikkeling van het Markermeer–IJmeergebied gerealiseerd te krijgen?
De Natuurbeschermingswet 1998 is het kader om te bepalen of ontwikkelingen kunnen plaatsvinden in of nabij een Natura 2000 gebied. De Wet ruimtelijke ordening bevat de instrumenten voor de planologische verankering. In het kader van Randstad Urgent worden de juridische-planologische mogelijkheden om te komen tot een gecombineerde opgave voor ecologische schaalsprong en buitendijkse stedelijke ontwikkeling verkend. Op basis van de uitkomsten van deze verkenningen zal het kabinet volgend jaar besluiten nemen over de projecten in dit gebied.
Hoe ziet u de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen in het kader van Natura 2000 voor het gebied van het Markermeer en IJmeer in relatie tot de integrale besluitvorming over de toekomst van dit gebied, zowel wat betreft het ecologisch systeem als mogelijke toekomstige infrastructurele en stedelijke ontwikkelingen in en rondom IJmeer/Markermeer?
Het ontwerp aanwijzingsbesluit Natura 2000 Markermeer & IJmeer heeft in de periode tussen 11 september en 22 oktober jongstleden ter inzage gelegen. In dit ontwerpbesluit zijn de doelen en de begrenzing aangegeven. Eventuele ontwikkelingen, waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden kunnen uiteraard nog niet worden meegenomen in het ontwerp-aanwijzingsbesluit. In 2010 is de definitieve vaststelling gepland.
Welke vorm krijgt het onderzoek naar nieuwe vormen van eiwitproductie? Welke rol hebben de verschillende departementen hierin?
Nog dit jaar gaat het LNV-Programma Innovaties Eiwitketens van start. Het programma richt zich op innovaties in productontwikkeling en marktintroductie, kennisontwikkeling en -overdracht. Het doel is Nederland een voorsprong te laten nemen door te investeren in technologie, marktontwikkeling en consumentengedrag. LNV stelt voor de periode 2008–2012 € 6 mln. beschikbaar. Op korte termijn start overleg met andere departementen (VROM, OCW, VWS en EZ) over betrokkenheid bij dit programma. Via de Small Business Innovation Research Programma (SBIR)-regeling worden nieuwe samenwerkingsvormen gestimuleerd tussen kennisinstellingen en MKB bedrijven. Naast het genoemde programma wordt binnen de onderzoeksprogramma’s bij de WUR in de komende jaren onderzoek verricht naar verduurzaming van de productie en consumptie van eiwitten.
Welk deel van de onvoorziene kosten van Dienst Regelingen is toe te schrijven aan het tijdig en correct uitbetalen van de bedrijfstoeslag 2006? Zijn er hogere kosten te verwachten naar aanleiding van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2007?
Binnen de exploitatie van DR is GLB de grootste regeling die DR uitvoert en 2007 was het eerste jaar dat de BedrijfsToeslagRegeling (BTR) uitbetaald werd. Als gevolg van nog niet volledig uitontwikkelde ICT-systemen en de kinderziekten die zich daarbij voordeden was meer inzet dan gepland noodzakelijk om de (Europese) deadline voor uitbetaling te halen. Het betrof ongeveer een derde deel van de onvoorziene kosten. Gebleken is dat een dergelijke situatie zich bij de BTR 2007 niet heeft voorgedaan.
Welke andere partijen zijn betrokken bij de implementatie van de beleidsnota NME en LNV-programma Jeugd?
Bij de nota NME in principe vier velden van spelers betrokken:
1. de bestuurlijke actoren, waaronder andere departementen (VROM, OCW, V&W) en andere overheden (provincies, gemeenten, waterschappen);
2. de lokale NME-centra via de Vereniging voor Duurzame Gemeenten en de landelijke NME – organisaties;
3. verschillende onderwijsorganisaties; scholen en schoolbesturen, Pabo’s. Afhankelijk van het onderwerp zijn ook instellingen voor Agrarisch Onderwijs (en groene kennisinstellingen betrokken bij onderwerpen;
4. andere maatschappelijke partijen, waaronder wetenschap, NGO’s; op lokaal niveau worden – afhankelijk van het project – maatschappelijke organisaties als bewonersgroepen, woningbouwcorporaties, lokale NGO’s, en individuele scholen betrokken.
Bij het LNVprogramma Jeugd zijn de volgende partijen betrokken:
1. andere departementen (m.n. VROM en VWS);
2. GGD’s, Jeugdorganisaties zoals Jantje Beton, Scouting;
3. NGO’s zoals st. wAarde of de coalitie «scharrelkinderen»;
4. natuurorganisaties als SBB, Natuurmonumenten;
5. landelijke NME organisaties;
6. platform boerderijeducatie;
7. organisaties rond speelnatuur (NUSO, Oase, Speeldernis);
8. incidenteel individuele gemeenten (bijv. Proeftuin Amsterdam);
9. partners uit netwerk voedseleducatie (smaaklessen, voedingscentrum);
10. partners uit netwerk rond Maatschappelijke Stages.
Wat is het totale ILG budget inclusief de bijdragen van de EU en de leenplafonds voor de verwerving van de EHS?
De beschikbare ILG-budget via de LNV-begroting is € 3,2 mld. voor de periode 2007–2013. Aangevuld met een bedrag van € 105 mln. afkomstig van de bijdragen van de EU (POP2) en € 300 mln. van de leenplafonds voor de verwerving van de EHS, komt de totale rijksbijdrage op € 3,6 mld.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte en doelstellingen zijn van de natuurpilots IJmeer en Markermeer? Wat is de aanleiding van deze pilots?
De natuurwaarden van dit gebied staan onder druk. De Natuurpilot in het IJmeer-Markermeer moet uitwijzen welke investeringen/maatregelen de grootste kans bieden op het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
Wat wordt verstaan onder de leenplafonds voor de verwerving van de EHS? Welke functie hebben de leenplafonds en hoe werkt het?
Tijdens het kabinet Balkenende-II is vanwege een Rijksbrede ombuiging het budget voor grondverwerving EHS ten behoeve van de particuliere terreinbeherende organisaties structureel verlaagd. Om de realisatie van de EHS, als gevolg van deze ombuiging, niet te vertragen, is besloten om naast de beschikbare budgetten op de LNV-begroting, de noodzakelijke extra middelen via een leenfaciliteit beschikbaar te stellen. Deze leenfaciliteit loopt via de Vereniging Natuurmonumenten, maar is tevens bedoeld voor de Provinciale Landschappen. De leenfaciliteit houdt in dat Natuurmonumenten jaarlijks buiten begrotingsverband een vooraf vastgesteld maximumbedrag leent bij het Groenfonds. Dit maximum is het leenplafond, dat niet mag worden overschreden. Het Rijk staat garant voor deze lening en de kosten van rente en aflossing van de lening komen uit dien hoofde ten laste van de Rijksbegroting. Door deze faciliteit is het mogelijk de prestaties voor verwerving volgens planning te realiseren.
Wanneer komt de definitieve toedeling van de Nota Ruimte middelen? Om hoeveel middelen gaat het? Op welke termijn wordt de overzichtsconstructie gecomplementeerd?
De Nota Ruimte projecten die geheel of deels in het Groene Hart liggen zijn de Westelijke Veenweiden, Groot Mijdrecht Noord, Oude Rijnzone, Nieuwe Hollandse Waterlinie en greenport Boskoop. Eind 2007 heeft het Kabinet € 35 mln. toegekend aan drie pilot-projecten in de Westelijke Veenweiden (Krimpenerwaard, Wormer- en Jisperveld, Zegveld-Portengen) en € 4 mln. aan greenport Boskoop. Het kabinet besluit in fases over de toedeling van middelen aan de Nota Ruimte projecten, mede op basis van de uitkomsten van MKBA en businesscases. Het Kabinet neemt naar verwachting dit jaar een besluit over de bijdrage voor Nieuwe Hollandse Waterlinie en in de loop van 2009 over de Oude Rijnzone en Groot Mijdrecht Noord. Over het programma van projecten in de Westelijke Veenweiden zal naar verwachting eind 2009 worden besloten. Daarna kan de overzichtsconstructie Groene Hart worden gecompleteerd.
Hoe wordt gemeten dat de economische koploperspositie van de ondernemingen binnen het Nederlandse agrocomplex op internationaal niveau verder wordt versterkt?
Dit wordt gemeten in de LEI-publicatie «De Nederlandse Landbouw op het Europese scorebord». Het wordt gemeten op basis van het Farm Accountancy Datanetwork van de Europese Unie. Deze metingen zijn verricht in 1996 en 2004.
Het percentage agro-bedrijven in top 100 van innovatieve bedrijven uit alle sectoren in Nederland wordt jaarlijks gemeten in de «Innovatie top 100» van BIZZ-Syntens.
Wat draagt actieplan Agrologistiek bij aan het bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden van dierenwelzijn?
Het Platform Agrologistiek faciliteert pilotprojecten waarbij transport zo veel mogelijk vermeden wordt.
Momenteel wordt een studie uitgevoerd naar de logistiek van onderdelen van de dierketen, waarbij onder andere gekeken wordt of een efficiëntere logistiek kan bijdragen aan verhoogd dierenwelzijn. Deze studie wordt begin 2009 afgerond.
Hoe staat de doelstelling dat in 2011 5% van de stallen duurzaam en diervriendelijk is, in verhouding tot uw eerder genoemde doelstelling dat de landbouw in 15 jaar in alle opzichten duurzaam, met breed draagvlak in de samenleving producerend met respect voor mens, dier en milieu waar ook ter wereld moet zijn? Kunt u per jaar weergeven hoe de andere streefcijfers zijn tussen 2011 (5%) en 2023 (100%)?
Zoals ik heb aangegeven in mijn toekomstvisie voor een duurzame veehouderij wil ik aan het eind van de kabinetsperiode de opgaven en het tijdpad naar een duurzame veehouderij duidelijk hebben voor het bedrijfsleven en de samenleving.
In deze kabinetsperiode streef ik naar 5% integraal duurzame stallen in 2011, met een duidelijk perspectief op grootschalige toepassing van deze stallen in de jaren daarna. Over de ontwikkeling en realisatie van integraal duurzame stallen voor de jaren na 2011 wil ik in de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij nadere afspraken maken met het primaire bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties.
Het kabinet heeft in de Nota dierenwelzijn voor deze kabinetsperiode € 11 mln extra middelen gereserveerd voor onderzoek, innovatie- en demonstratieprojecten en investeringsondersteuning in integraal duurzame en diervriendelijke stallen en vanaf 2012 € 8 mln per jaar. Verder heeft het kabinet in het kader van het Impulsprogramma duurzame agroketens voor de komende jaren extra middelen beschikbaar gesteld voor het stimuleren van investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen (respectievelijk € 2.5 mln, € 1.5 mln en € 1 mln in 2009, 2010 en 2011).
Daarnaast stimuleert het kabinet investeringen in deze stallen via de regelingen Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (VAMIL). Zoals in de Nota dierenwelzijn is aangegeven is niet-gelabeld en indicatief gemiddeld circa € 15 mln per jaar beschikbaar voor het stimuleren van welzijnsinvesteringen.
Kunt u specificeren aan welke doelstellingen, maatregelen en beleidsinzet de circa 6,9 miljoen euro ter verbetering van het dierenwelzijn worden besteed en op basis van welke indicatoren en afrekenbare prestaties de effecten zullen worden gemeten? Kunt u daarbij aangeven hoeveel dieren het in 2009 beter gaan krijgen als gevolg van deze beleidsinzet en wat deze verbeteringen inhouden?
Voor het eerste deel van de vraag: zie het antwoord 39.
De houders zijn verantwoordelijk voor de goede verzorging van hun dieren. Mijn beleidsinzet draagt daar aan bij.
Kunt u per diergroep (landbouwhuisdieren, proefdieren, gezelschapsdieren, vissen, dieren in het wild, dieren in de vermaakindustrie) specificeren welk deel van de circa 6,9 miljoen euro ter verbetering van het dierenwelzijn aan hen wordt besteed?
Zie antwoord 39.
Kunt u aangeven hoeveel geld van de circa 6,9 miljoen euro ter verbetering van het dierenwelzijn zal worden uitgekeerd aan veehouders in de vorm van directe of indirecte subsidies voor het nemen van maatregelen en wat de verdeling is over de verschillende sectoren?
Van de € 6 886 000 in 2009 zal via de Investeringsregeling duurzame stallen een bedrag van € 275 000 direct worden uitgekeerd aan veehouders. De regeling staat voor iedere veehouder open. De verdeling over de verschillende sectoren is afhankelijk van de aanvragen. Het uit te keren bedrag loopt op naar € 825 000 in 2010 en € 1 275 000 in 2011. Zie ook het antwoord op vraag 39.
Naast de genoemde € 6,9 mln. zullen verspreiding van onderzoek en innovaties in integraal duurzame stallen indirect bijdragen aan verbetering van het dierenwelzijn door veehouders. Hier gaat het om een bedrag van € 500 000.
Kunt u aangeven hoeveel er gebruik gemaakt wordt van de Maatlat Duurzame Veehouderij voor melkkoeien, varkens en pluimvee, en hoeveel punten er gescoord worden op dierenwelzijn en op milieu?
Zie antwoord 227.
Wat verstaat de minister onder integraal diervriendelijke stallen?
Onder integraal duurzame en diervriendelijke stallen versta ik stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidsthema’s in onderlinge samenhang verbeterd zijn ten opzichte van de huidige stalsystemen. Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen gaat het om stallen en houderijsystemen die tegelijkertijd minstens voldoen aan andere belangrijke randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en economische haalbaarheid. Zoveel als mogelijk wordt op deze thema’s ook een verbetering ten opzichte van de wettelijke minimumeisen of de gangbare praktijk gerealiseerd.
Het gaat om stallen die zowel tegemoet komen aan de behoeften van het dier (welzijn, gezondheid) als aan de behoeften van de ondernemer (arbeidsomstandigheden, economie), het milieu en de burger. Derhalve geen stallen die eenzijdig zijn geoptimaliseerd voor het dier of het milieu, maar stallen waarin zoveel mogelijk gelijktijdig aan de verschillende behoeften tegemoet wordt gekomen en waar schijnbare tegenstellingen tussen bijvoorbeeld dierenwelzijn en milieu worden overbrugd door het ontwerpen van nieuwe concepten.
Hoe staat het met het ontwerpen van integraal diervriendelijke stallen en wanneer zijn de eerste stallen gebruiksklaar?
De sleutels tot de ontwikkeling van integraal duurzame en diervriendelijke stallen zijn systeeminnovaties en duurzaamheidssprongen, waarbij gebruikelijke werk- en zienswijzen in de sectoren kritisch tegen het licht worden gehouden en nog niet eerder gebaande paden worden bewandeld. Met deze nieuwe werkwijze zijn al positieve ervaringen opgedaan in het project «Houden van Hennen» in de legpluimveehouderij dat is uitgevoerd door Wageningen UR. Hieruit zijn twee nieuwe voorbeeldontwerpen voortgekomen. De eerste praktijkstallen zijn of worden door pluimveebedrijven gerealiseerd. Daarnaast heeft een bedrijf voor pluimveestalinrichting een aparte BV opgericht voor het vermarkten en uitrollen van één van de voorbeeldontwerpen.
Ik heb Wageningen UR opdracht gegeven om ook voor de andere sectoren in overleg met de primaire sector, toeleverende en verwerkende ketenpartijen en maatschappelijke organisaties nieuwe stalsystemen te ontwerpen. In 2007 is een ontwerptraject gestart voor de melkveehouderij («Kracht van Koeien»), dat eind dit jaar moet leiden tot de eerste nieuwe stalontwerpen. In 2008 is begonnen met het ontwerptraject in de varkenshouderij. In 2009 worden de eerste nieuwe stalontwerpen naar verwachting opgeleverd. Vanaf 2009 start een ontwerptraject voor de vleeskuikenhouderij en de legsector die produceert voor de eiproductenindustrie.
Hoe gaat u voorkomen dat bij de ontwikkeling van diervriendelijke stallen de waarde dierenwelzijn ingeleverd wordt tegen andere zaken, zoals tegen milieu, bijvoorbeeld omdat milieumaatregelen zijn concreter, makkelijker te meten, wettelijk verplicht zijn?
Zie de antwoorden 67, 74 en 214.
Op welke wijze geeft u samen met de minister van VROM invulling aan de integratie van milieu en dierenwelzijn, zodat er daadwerkelijk een geïntegreerd overheidsbeleid komt, en wat zijn de resultaten en opdat dierenwelzijn niet het onderspit delft?
Zie antwoord 135.
Kunt u aangeven waarom u de milieuproblemen niet eerst en vooral oplost door de veestapel te verminderen? Bent u bereid deze maatregel verder uit te werken in uw beleid?
Het beleid is gericht op het stellen van randvoorwaarden met betrekking tot het verder verduurzamen van de veehouderij. De omvang van de veestapel is daarbij geen doel maar mogelijk een gevolg. Bovendien is tot 2015 het aantal varkens en kippen in Nederland gemaximeerd via het stelsel van dierrechten. Het stelsel van melkquota werkt tot die tijd beperkend op het aantal melkkoeien in Nederland. Vooruitlopend op de situatie na 2015 heb ik opdracht gegeven tot het onderzoek «milieusturing na 2015». In dit onderzoek zal worden nagegaan of het vervallen van het melkquotum en het van rechtswege vervallen van het stelsel van dierrechten op termijn nog extra overheidssturing zal vergen en hoe deze eruit kan zien om de duurzaamheidsdoelen van de veehouderij te halen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het dierenwelzijn van het project Kracht van Koeien beter wordt geborgd en onder andere weidegang vast onderdeel zal zijn van diervriendelijker veehouderijsystemen voor melkvee?
Het aspect dierenwelzijn is in het onderzoekproject Kracht van Koeien geheel geborgd omdat voor alle innovatieve ontwerpen de randvoorwaarde geldt dat ze tot een wezenlijke verbetering van dierenwelzijn moeten leiden.
Bij het onderzoek naar dierenwelzijneisen zijn de behoeften van de koe, bijvoorbeeld voldoende ruimte, het uitgangspunt. Weidegang is een goede oplossing dat het dier voldoende ruimte krijgt. In vrijwel alle ontwerpen in het onderzoeksproject is weidegang mogelijk.
Het project Koe en Wij, waarin 60 veehouders rond de meest voorkomende belemmeringen voor weidegang, trachtten de weidegang erin te houden is afgerond. Hoe staat het met het vervolg hierop? Wat doet u verder om weidegang van melkkoeien te bevorderen? Kunt u aangeven welke stappen u neemt om na dagverse zuivel met gegarandeerde weidegang van de twee grootste zuivelfabrikanten ook zoveel mogelijk kaas met gegarandeerde weidegang op de markt te krijgen?
Ik wil het project Koe en Wij een vervolg geven en voer daarover overleg met het veehouderij- en zuivelbedrijfsleven. Naast Koe en Wij is ook de Stichting Weidegang actief, met medeondersteuning van LNV. Zoals ik reeds in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen TK, nr. 3203) heb aangegeven zal ook voor verdere uitbreiding van initiatieven na dagverse zuivel het voortouw bij marktpartijen moeten liggen.
Over welk budget gaat het bij het financieel steunen door LNV van het opzetten van een certificeringssysteem?
Ik heb u in de nota Dierenwelzijn aangegeven dat ik de ontwikkeling van een privaat certificatieschema voor de Honden en Kattenbranche faciliteer en ondersteun. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van een privaat certificatieschema voor dierenspeciaalzaken en de import- en groothandel (uitvoering motie Snijder-Hazelhoff, 28 286, nr. 115). In lijn daarmee betaal ik nu de kosten van de onafhankelijk voorzitter van de certificeringwerkgroepen, de kosten van het NEN welke de certificatieschema’s opstelt en de kosten van ondersteunend onderzoek. De kosten hiervoor zijn circa € 400 000.
Kan meer informatie worden gegeven over het 3-jarige meetprogramma naar de milieuemissies uit nieuw ontwikkelde integrale duurzame stallen? Op welke wijze wordt de vergunningverlening en de toepassing van deze nieuwe stallen gefaciliteerd?
Ik wil initiatiefnemers de gelegenheid bieden om een aanvraag in te dienen voor het meten van een nieuw integraal duurzaam stalsysteem. Ik ben bezig met het opstellen van een procedure hiervoor. Deze procedure is begin volgend jaar gereed.
Ik ben in overleg met mijn collega van VROM over de mogelijkheden om de vergunningverlening voor integraal duurzame stallen te faciliteren. Ik denk hierbij onder andere aan een aanpassing en het flexibeler toepassen van de proefstalstatus in het kader van de Regeling ammoniak en veehouderij. Verder worden investeringen in dergelijke stallen gefaciliteerd. Zie daarvoor het antwoord op vraag 75.
Waarom staan voor «onderzoek en monitoring derogatie» alleen in 2010 uitgaven gepland en niet in 2009, terwijl de onderbouwing van het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn op korte termijn om onderzoek en monitoring vraagt?
De monitoring van de derogatie betreft een verplichting die volgt uit de op 8 december 2005 door de Europese Commissie aan de Nederlandse Staat afgeven derogatiebeschikking. De aan Nederland toegekende derogatie, en daarmee de monitoringsverplichting, heeft betrekking op de periode 2006–2009. De monitoring van de derogatie, alsmede het benodigde onderzoek voor de onderbouwing van een derogatie voor de periode van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2010–2013), zijn in 2006 voor de looptijd van de derogatie verplicht. Het benodigde budget is daarbij overgeheveld naar beleidsartikel 26, Kennis en Innovatie.
Waarom wordt het budget fytosanitair (2e tabel) afgebouwd?
Voor het vijfjarig FES programma «Versterking infrastructuur plantgezondheid» is voor de jaren 2006 tot 2010 budget toegevoegd aan de LNV-begroting. Dit programma wordt per december 2010 afgesloten. Hierdoor zijn er op dit moment vanaf 2011 geen uitgaven meer opgenomen in de LNV-begroting. Op dit moment wordt bekeken welke programma’s voor verlenging in het kader van het FES in aanmerking komen. Bij deze besprekingsronde wordt ook het FES programma «versterking infrastructuur plantgezondheid» betrokken.
Wat was het budget voor demonstratieprojecten in respectievelijk de glastuinbouw, de biologische landbouw, de intensieve veehouderij en de melkveehouderij in 2007 en 2008? Welk deel hiervan is benut?
In onderstaande tabel zijn voor 2007 en 2008 weergegeven de bedragen die beschikbaar gesteld zijn bij de desbetreffende openstellingen van de demonstratieregeling en de benutting ervan (aangegane verplichtingen).
Demonstratieregeling (incl. EU-cofin.)Bedragen x € 1 000 | Openstelling 2007 | Real. 2007 | Openstelling 2008 | Real. 2008 (progn.) |
---|---|---|---|---|
– glastuinbouw/energie | 1 453 | 340 | 1 453 | 400 |
– biologische landbouw | 560 | 153 | 495 | 495 |
– intensieve veehouderij | 1 100 | 380 | 600 | 500 |
– melkveehouderij | 0 | 0 | 550 | 400 |
Bent u voornemens concrete acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat meer ondernemers voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan deelname aan de regeling demonstratieprojecten? Zo ja, welke?
Ja, er zal meer aandacht gegeven worden aan de communicatie over de demonstratieregeling en over het voldoen aan de voorwaarden. Vrij veel aanvragen werden afgewezen omdat ze te zeer gericht waren op onderzoek. Dit terwijl de demonstratieregeling juist bedoeld is voor aanvragen die het onderzoekstadium voorbij zijn en waarbij de vernieuwingen in de praktijk kunnen worden toegepast.
Op welke wijze zet LNV zich in voor een goede plaats van de biologische landbouw in het Gemeenschappelijk Landbouw beleid?
Mijn inzet voor het toekomstige Gemeenschappelijke Landbouwbeleid is om de marktoriëntatie, innovatiekracht en duurzaamheid te versterken door inkomenstoeslagen meer te koppelen aan maatschappelijke waarden en bijvoorbeeld groene en blauwe diensten te ondersteunen. Dit heb ik uiteengezet in de Houtskoolschets die ik u afgelopen september heb toegezonden (Kamerstuknummer 28 625, nr. 60).
Zoals ik in de beleidsnota Biologische landbouwketen 2008–2011 «Biologisch in verbinding, perspectief op groei» heb aangegeven (Kamerstuknummer 28 942, nr. 15), ligt het voor de hand dat de biologische landbouw hiervan kan profiteren, omdat ze met haar productiewijze bijdraagt aan maatschappelijke waarden. De suggesties die door de biologische sector zelf in dit kader worden aangedragen, betrek ik bij mijn overwegingen.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitbreiding van de Maatlat Duurzame Veehouderij?
Investeringen in duurzame varkens-, pluimvee- en melkveestallen komen in aanmerking voor fiscale ondersteuning via de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (Vamil) door te voldoen aan de criteria die in de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) genoemd zijn. De Maatlat is in 2008 uitgebreid met de genoemde melkveestallen.
In 2007 is er op grond van de MIA/Vamil aftrek aangevraagd voor investeringsbedragen van circa € 240 mln voor varkensstallen en circa € 71 mln voor pluimveestallen. Voor 2008 zijn er nog geen gegevens beschikbaar.
Er is geen overzicht aanwezig van alle aanvragen waarin het aantal punten voor welzijn en ammoniak is weergegeven. In een kleine, niet-representatieve steekproef scoorden de aanvragen in 2007 gemiddeld als volgt op de MDV: (tussen haakjes de minimumeis uit de MDV).
Welzijn | ammoniak | |
---|---|---|
Vleesvarkens | 21 (16) | 42 (7) |
Legkippen | 31 (23) | 52 (12) |
Hierbij is één punt op de ammoniakmaatlat niet vergelijkbaar met één punt op de welzijnsmaatlat, aangezien het om verschillende schalen gaat. De hoge scores op de ammoniakmaatlat zijn een gevolg van investeringen in luchtwassers, die veel punten opleveren. De MDV voor melkvee is pas in het voorjaar van 2008 gepubliceerd, er zijn nog geen gegevens beschikbaar over het aantal aanvragen.
De overheid heeft de intentie om de maatlat uit te bouwen met nieuwe sectoren en nieuwe duurzaamheidsthema’s. In 2009 start onderzoek ten behoeve van criteria voor de vleeskalverhouderij. Of en per wanneer de kalversector via de MDV een beroep op de MIA/Vamil regeling kan doen hangt onder meer af van de mogelijkheden tot het stellen van eisen op de verschillende duurzaamheidsthema’s, de verwachte te behalen duurzaamheidswinst en het beslag op het beschikbare budget. Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats naar de mogelijkheden tot uitbreiding met de duurzaamheidthema’s energie en diergezondheid. Naar verwachting kunnen deze duurzaamheidthema’s in het voorjaar van 2009 in de maatlat opgenomen worden. Bij deze herziening zal tevens aanpassing plaatsvinden van de eisen van de reeds bestaande maatlatten voor dierenwelzijn en ammoniak. De Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de aanpassingen.
Wat is de stand van zaken van het programma luchtwassers, en daarbinnen de ontwikkelingen van de gecombineerde luchtwassers?
U ontvangt hierover binnenkort een brief van de minister van VROM mede namens mij.
Hoe wordt voorkomen dat het project KODA na 2009, zonder LNV-bijdrage, doodbloed?
De LNV-bijdrage is bedoeld om een impuls te geven aan gewenste omtwikkelingen en is als zodanig voor 4 jaar toegekend. Het project Kennis op de Akker (KODA) heeft in de huidige vorm een looptijd van 1 januari 2006 tot 31 december 2009. Gedurende deze looptijd investeert het bedrijfsleven 4 mln euro en LNV 4 mln euro. Het project is gericht op vergroting van het gebruik van kennis en op verbetering van ketenwerking in de akkerbouw. De inhoudelijke sturing van dit project is bij het bedrijfsleven gelegd en er is gewerkt met een nieuw financieringsmodel («Koda-miles») In 2009 zal uitgebreid geëvalueerd worden wat het KODA-project heeft opgeleverd voor bedrijfsleven en voor de overheid. Nu is reeds duidelijk, dat die onderdelen van KODA die te maken hebben met ICT (standaardisatie en integratie van systemen), voor een belangrijk deel zullen worden overgenomen in een nieuw project, dat zich richt op Precisielandbouw. Een aanzienlijk deel van de «KODA-agenda» krijgt daarmee een vervolg.
Het is aan de huidige KODA-partners zelf om te beslissen, of en zo ja, hoe het KODA-project wordt voortgezet. De nieuwe manier van samenwerken tussen ketens en het ontwikkelde financieringsmodel kunnen ook zonder LNV-bijdrage prima functioneren. Als de partners voldoende meerwaarde in de KODA-aanpak zien, dan verwacht ik ook dat KODA, zij het wellicht op wat kleinere financiele schaal, voortgezet wordt.
Wat zijn de aanbevelingen van de beleidsdoorlichting van het huidige subsidie-instrumentarium van artikel 21? Waarom is er een taakstelling?
Zoals vermeld in de ontwerpbegroting 2009 van mijn departement zal de Beleidsdoorlichting van artikel 21 in 2009 plaatsvinden. De uitkomsten van deze beleidsdoorlichting zal ik aanbieden bij de Verantwoording over de Begroting 2009 in het voorjaar van 2010.
Er is een (beperkte) taakstelling met ingang van 2009 op huidige subsidieregelingen om beleidsprioriteiten en knelpunten van LNV te kunnen financieren. De verdere invulling van deze taakstelling vanaf 2011 zal mede gebaseerd zijn op de uitkomsten van de beleidsdoorlichting.
Hoeveel geld voor de bevordering van de verduurzaming van Noordzeevisserij staat gereserveerd voor de MSC-certificering?
Beleidsartikel 21.14 geeft het totaalbedrag dat voor Verduurzaming van de vangst en kweek van vis en schelpdieren in 2009 beschikbaar is.
Het in gang zetten van certificeringtrajecten, waaronder Marine Stewardship Council-(MSC)-certificering, is een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Om die reden zijn er geen middelen specifiek voor certificeringtrajecten gereserveerd. Gelet op de wenselijkheid van certificering van vis en visproducten acht ik het van belang dat in de door LNV ondersteunde innovatieprojecten en kenniskringen certificering veel aandacht krijgt.
Ook via de verdere uitwerking van het maatschappelijk convenant Noordzeevisserij wordt hieraan bijgedragen.
Kunt u aangeven hoe het staat met het vervolg op het rapport «Kamervraag discards in de Nederlandse visserij», opgesteld door Wageningen Imares? Kunt u aangeven welke maatregelen u precies heeft getroffen en welke maatregelen u in 2009 gaat treffen om de bijvangsten te verminderen, en welke resultaten u daarvan verwacht?
Het rapport van Wageningen IMARES is gebruikt als input bij gesprekken in Europees kader over dit belangrijke thema. De resultaten van deze gesprekken zullen worden meegenomen in voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot het probleem van de bijvangsten. Ik verwacht deze voorstellen nog dit jaar. Vervolgens zal ik de Kamer informeren over deze voorstellen en mijn inzet op het terrein van het verminderen van ongewenste bijvangsten. Mijn inzet is erop gericht om de streefwaarden die in de begroting staan genoemd te realiseren.
Verder zijn de innovatie en investeringsregelingen onder het Europees Visserij Fonds gericht op het verduurzamen van de visserij en het stimuleren van selectievere vangstmethoden. Voor 2009 is voor het aanpassen van vissersvaartuigen en bevorderen van selectiviteit een bedrag van € 2 mln. gereserveerd.
Hoe wordt de verduurzaming van de garnalenvisserij bevorderd gezien de gemaakte afspraken in deze sector in het kader van het Maatschappelijk Convenant Noordzeevisserij?
De bestaande innovatie en investeringsregelingen staan open voor duurzame garnalenvisserij. Ook zijn er kenniskringen ingesteld. Het maatschappelijk convenant tenslotte, fungeert als kader waarbinnen sector, maatschappelijke organisaties en overheid afspraken hebben gemaakt over een verdere verduurzaming van de visserij. Ook over de rolverdeling. De overheid faciliteert, de sector zelf neemt het initiatief. LNV heeft verder financieel bijgedragen aan proefprojecten in de garnalensector om zich voor te bereiden op het MSC-keurmerk.
Hoeveel geld wordt er in de komende jaren uitgetrokken voor de sanering van de visserijvloot?
Ik heb op dit moment geen plannen om geld uit te trekken voor sanering van de visserijvloot.
Wanneer en op welke wijze is het thema vissenwelzijn aan de orde geweest in de Europese Visserijraad? Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen?
In mijn Nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven dat mijn inzet de komende periode gericht zal zijn op aspecten van meer ecologische aard, zoals het verminderen van de bijvangsten en het gebruik van selectievere vangstmethoden. De innovatie en investeringsregelingen onder het EVF zijn gericht op het verduurzamen van de visserij en het stimuleren van selectievere vangstmethoden.
Discards staat prominent op de Europese agenda. Binnenkort zullen de discussies over dit onderwerp gevoerd worden en zal uiteindelijk leiden tot besprekingen in de Visserijraad. Dit zal naar verwachting volgend jaar starten.
Wat is uw inzet bij de herziening van de EU-richtlijn voor het doden en slachten van dieren? Bent u bereid zich er hard voor te maken dat dodingsmethoden voor vissen in de herziene richtlijn worden opgenomen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zal binnenkort het BNC-fiche over de herziening van de EU-richtlijn voor het doden en slachten van dieren aan de Tweede Kamer sturen. In dit BNC-fiche zal de inzet van het kabinet bij de herziening van de Europese regelgeving voor het doden en slachten van dieren worden verwoord. Ik vind het belangrijk dat op termijn ook bedwelmingstechnieken voor vis in de Europese regelgeving worden opgenomen. Hiertoe moeten wel voldoende wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn en moeten de te ontwikkelen bedwelmingstechnieken voldoende zijn beproefd in de praktijk.
Hoeveel geld is er voor het komend jaar beschikbaar voor het Europees onderzoek naar bruinvisstrandingen, het onderzoek naar discards en bijvangst van bruinvissen en de toegezegde «state of the art» rapportage over deze problematiek?
Ten behoeve van het onderzoek naar de doodsoorzaak van aangespoelde Bruinvissen, (in het kader van het ASCOBANS verdrag en de Habitatrichtlijn) stel ik de komende vijf jaar € 500 000,– ter beschikking. Ook heb ik een protocol ontwikkeld over de te volgen procedure vanaf stranding tot onderzoekstafel. Het is de bedoeling dat dit vanaf 1 januari 2009 in werking treedt. Voor populatieonderzoek en voedselecologie trek ik volgend jaar € 180 000,– uit.
Wat betreft de door mij toegezegde «state of the art» rapportage kan ik u meedelen dat deze in de loop van volgend jaar zal worden toegezonden. De reden hiervoor is dat de Europese datacollectieverordening die met mijn toezegging in verband stond, begin dit jaar ingrijpend is gewijzigd. Over de precieze Nederlandse invulling hiervan zal de Commissie begin 2009 reageren. Dit wil ik meenemen in de rapportage.
Wat is de meetbare doelstelling bij het doorontwikkelen van nieuwe vormen van aquacultuur? Waarop stuurt u die ontwikkelingen?
De meetbare doelstelling bij het doorontwikkelen van nieuwe vormen van aquacultuur is vastgelegd in het Operationele Programma bij het Europese Visserijfonds en luidt:
Assen | 2006 | 2010 | 2015 |
---|---|---|---|
Doelstelling As 2: | |||
Versterking en verduurzaming van de aquacultuur | |||
Resultaat-indicatoren | |||
Verhoogde omzet uit de viskweek | 39 mln (2005) | + 40% | + 100% |
Productie van schelpdierzaad uit alternatieve productiemethoden | 2 Mkg | 8 Mkg | 12 Mkg |
Ik faciliteer deze ontwikkeling door het beschikbaar stellen van subsidies uit het Europese Visserij Fonds (circa € 12 mln. voor de periode tot 2013). Waar nodig worden specifiek beleid en regelgeving ontwikkeld.
Wat is de stand van zaken met betrekking to het bedwelmen en doden van vissen in de aquacultuur in Nederland?
Momenteel werkt Wageningen IMARES aan het praktijkrijp maken van het diervriendelijker doden van kweekvis. Dat gebeurt in mijn opdracht en in samenwerking met afdelingen van Wageningen Universiteit en met het bedrijfsleven. Het project is per 1 januari 2008 gestart en heeft een looptijd van twee jaar. Er worden goede vorderingen gemaakt bij het ontwikkelen van de gewenste bedwelmingsmethoden, maar er zijn op dit moment nog geen resultaten bekend.
Wanneer verwacht u dat de in het EU Craft-project «Stun Fish First» ontwikkelde methode voor het bedwelmen van tilapia, meerval, tarbot en zeebaars in Nederland getest en in de praktijk kan worden toegepast? Bent u bereid een financiële bijdrage te leveren zodat deze methode zo snel mogelijk toegepast wordt in Nederland? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Deze vraag is letterlijk dezelfde vraag als bij de schriftelijke vragenronde voor de Nota Dierenwelzijn. Voor de antwoorden verwijs ik dan ook naar mijn brief van 21 januari 2008 (Kamerstuknummer 28 286, nr. 96).
Welke methoden worden er in Nederland toegepast voor bedwelmen en doden van paling in enerzijds de aquacultuur en anderzijds in het wild gevangen? Voldoen deze aan de eisen die de wetgeving aan dodingsmethoden stelt (als die van toepassing zouden zijn op vissen)?
Zie antwoord 240.
Bent u bereid zodra er bedrijfsklare methoden zijn voor bedwelmen en doden van paling, tilapia, meerval, zeebaars en tarbot, deze zo snel mogelijk verplicht te stellen voor de Nederlandse aquacultuur en andere dieronvriendelijke bedwelmings- en dodingsmethoden te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 240.
Deelt u de visie dat het zoutbad voor paling een dodingsmethode is die het dier veel pijn, angst en stress en een lange doodsstrijd bezorgd en daarom onwenselijk is? Bent u bereid deze methode te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 240.
Wat is de stand van zaken met het bedwelmen en doden van vissen in de kustvisserij in Nederland? Voldoen de hier toegepaste methoden aan de eisen die de wetgeving stelt aan dodingmethoden bij andere dieren? Bent u bereid de ontwikkeling van diervriendelijke dodingmethoden in de kust- en zeevisserij te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 240.
Welk deel van het onderzoeksbudget voor visserij gaat naar onderzoek voor betere vangst-, bedwelmings- en dodingsmethoden? Gebeurt er daarnaast nog ander onderzoek dat voor het welzijn van belang is? Zo ja, welk?
Voor het praktijkrijp maken van het diervriendelijker doden van paling, tilapia en meerval is voor 2008 en 2009 een bedrag van € 165 000 begroot. Om dit onderzoek te verbreden naar andere soorten staat een nieuw project op stapel. Voor het onderzoek naar transport en waterkwaliteit is € 300 000 begroot voor deze kabinetsperiode. Andere onderzoeken die lopen zijn een maatlat voor duurzame kweek van vis en onderzoek naar natuurlijk gedrag en fysiologie in relatie tot houderij-omstandigheden. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 156.
Deelt u de visie dat het kunnen ontplooien van natuurlijk gedrag een belangrijk criterium is voor dierenwelzijn? Wat is er (wetenschappelijk) bekend over de mogelijkheid van vissen in de aquacultuur om natuurlijk gedrag te kunnen vertonen? Bent u bereid om te zorgen dat er onderzoek komt naar belangrijke kennisleemtes op dit gebied? Wat is verder nodig om te komen tot een goede beoordeling van het welzijn van vissen die gehouden worden in de aquacultuur in Nederland?
Zie antwoord 240.
Wat is de kans dat vissen die door de zee- of kustvisserij in netten worden gevangen dit overleven? Deelt u het standpunt dat, behalve de bedwelmings- en dodingsmethoden van de zee- en kustvisserij, ook de vangstmethoden veel verbetering behoeven i.v.m. vissenwelzijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 240.
Hoe verhoudt de insteek, dat innovatie de motor is achter transities en het instrument van sanering slechts bij uitzondering wordt ingezet, zich tot uw medewerking aan het behalen van de Europese doelstelling om de omvang van de visbestanden boven het voorzorgsniveau te brengen en/of te houden?
De Europese doelstelling om de bestanden boven het voorzorgniveau te brengen en te houden kan worden bereikt met de inzet van verschillende instrumenten. Sanering is daar slechts één van. Het belangrijkste instrument voor dit doel in Europees verband, zijn de vast te stellen toegestane vangsthoeveelheden en quota. De vlootcapaciteit is de afgelopen jaren met het saneringsinstrument aanzienlijk gereduceerd. Ook de inzet van beperking van de visserij inspanning, de bevordering van selectiviteit in de visserij met behulp van technische maatregelen, de beperking van de teruggooi van ongewenste bijvangst (zogenaamde discards) en het bevorderen van duurzame visserijtechnieken zijn instrumenten die aan deze doelstelling moeten bijdragen.
Het stimuleren van innovatie gericht op meer duurzame visserijtechnieken leidt tot een vloot met minder impact op het ecosysteem en levert daarmee een bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen in het visstandbeheer. Naast verduurzaming van de visserij is een van de speerpunten in mijn innovatiebeleid verbetering van opbrengsten, bijvoorbeeld door middel van brandstofbesparing, om de economische gevolgen van quotumdalingen, die het gevolg zijn van gestelde Europese beleidsdoelstellingen, op te kunnen vangen.
Kunt u aangeven of er op de begroting budget gereserveerd is voor de beheerskant van duurzame visserij?
In het antwoord op vraag 5 is een uitsplitsing gemaakt naar de uitgavencategorieën voor visserij. Het betreft de programma-uitgaven en de uitgaven voor LNV baten-lasten diensten (in totaal € 6,2 mln. voor uitvoerings- en handhavingskosten door (DR, AID en VWA). Daarnaast zijn er nog de posten voor de beheerskant van het beleid. Dat betreft de apparaatskosten van de directie Visserij, inclusief de rederij. Deze bedragen voor 2009 ongeveer € 10,6 mln., waarvan € 7,6 mln. voor de rederij.
Het is volgens deskundigen niet meer mogelijk om voor 2010 het verlies van biodiversiteit te keren. Gaat de minister met dit voortschrijdend inzicht inzetten op extra maatregelen en zo ja, welke extra maatregelen neemt de minister?
Het is waarschijnlijk dat partijen de mondiale 2010-doelstelling over biodiversiteit (substantiële vermindering van de mondiale achteruitgang van biodiversiteit per 2010) niet zullen halen en dat voor EU-lidstaten de EU-2010-doelstelling over biodiversiteit (stopzetting achteruitgang biodiversiteit in de EU per 2010) niet zullen halen. Met de uitvoering van het beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd» (2008–2011), waaronder het instellen van een taskforce «Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen» die met aanvullende voorstellen kan komen met het oog op de langere termijn, wil het kabinet vasthouden aan het verbeteren van de staat van instandhouding van biodiversiteit in de periode na 2010.
Wat wordt precies bedoeld met «aandacht geven aan de negatieve invloed». Op welke manier gaat de minister concreet zorg dragen voor het verkleinen van de ecologische voetafdruk en de negatieve invloed die Nederland daarmee heeft op de biodiversiteit?
Met «ecologische voetafdruk» wordt doorgaans bedoeld dat Nederlands handelen invloed heeft op ecosystemen «elders en later». Met name voor sectoren die een grote negatieve invloed hebben op biodiversiteit zal moeten worden nagegaan hoe hun directe «ecologische voetafdruk» in de meest waardevolle gebieden ter wereld kan worden verminderd. Nederland werkt internationaal al actief samen op dit gebied (bijvoorbeeld in het Biodiversiteitsverdrag). Er zijn echter extra inspanningen nodig om de «ecologische voetafdruk» en negatieve invloed van op de biodiversiteit elders te verminderen. Dit vereist bijvoorbeeld ook dat productieprocessen in Nederland anders worden ingericht, of dat andere grondstoffen worden ingekocht (meer duurzame grondstoffen). Daartoe wordt het beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd» uitgevoerd, waarin bijvoorbeeld acties staan voor verduurzaming van handel in hout, soja, en palmolie. Deze moeten ertoe bijdragen dat ons beslag niet meer op onduurzame wijze op de biodiversiteit elders wordt afgewenteld. Daarnaast wordt de taskforce «Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen» ingesteld. Deze kan de Nederlandse overheid aanvullend concrete voorstellen doen voor de ontwikkeling van de beleidsagenda ten aanzien van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, onder meer wat betreft biodiversiteit buiten Nederland. Daarnaast is er strikt genomen ook sprake van een «ecologische voetafdruk» in Nederland zelf. Deze wordt aangepakt met het reguliere beleid en beleidsvoornemens in het genoemde beleidsprogramma. Dit betreft onder meer realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en beleid op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, landbouw en visserij.
Kunt u aangeven of in het bedrag van € 37 miljoen euro die beschikbaar is voor Natura 2000 (o.a. aanwijzing, inspraak en beheerplannen) geld gereserveerd is voor nader ecologisch onderzoek naar (een netwerk van) zeegebieden die zich mogelijk kwalificeren om als beschermd gebied te worden aangemeld?
Zie antwoord 178.
Kunt u aangeven of ook voor EHS op de Noordzee budget gereserveerd is voor het tot stand komen van beheerplannen voor beschermde gebieden op zee en het ondersteunende project (naar voorbeeld van het Duitse EMPAS-project) dat hiervoor nodig is? Kunt u aangeven of er op de begroting budget gereserveerd is voor voorlichting over de natuur in de Noordzee?
Zie antwoord 178.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking van de motie Polderman (26 407, nr. 34) over een uitvoeringsprogramma voor het beleidsprogramma biodiversiteit, met concreet afrekenbare doelen? Kunt u aangeven waar in de begroting hiervoor geld is gereserveerd?
Tijdens het vragenuur van 7 oktober 2008 heb ik aangegeven voor 1 maart 2009 met een uitwerking van de motie te zullen komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de begrenzing van de EHS door provincies? Welke provincies hebben hier wel en welke nog niet aan voldaan?
Alle provincies hebben de EHS in hun streekplan opgenomen. Ik verwijs daarbij naar hetgeen ik gemeld heb in de eerste voortgangsrapportage van het groot project Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuknummer 30 825, nr. 14, pp. 24–25). Alle provincies hebben de EHS in hun streekplan grotendeels begrensd. In uitzonderingsgevallen is door provincies nog een zoekgebied aangewezen in een klein deel van de provincie (bijvoorbeeld in het Gaasterland in de provincie Fryslân).
De begrenzing van de robuuste verbindingen is nog niet afgerond. Voor de stand van zaken daarin per eind 2007 verwijs ik naar de eerste voortgangsrapportage van het groot project Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuknummer 30 825, nr. 14, p. 19).
Wat zijn de meetbare taakstellingen, concrete doelen en streefgetallen voor het jaar 2008 en de periode daarna? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de verwerving, inrichting en het beheer van de EHS?
Meetbare taakstellingen, concrete doelen en streefgetallen voor het natuurbeleid in het jaar 2008 zijn opgenomen in de LNV-begroting 2008 (artikel 23). Voor het overgrote deel van de EHS zijn over de te realiseren hectares verwerving, inrichting en beheer via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) voor de periode 2007–2013 concrete prestatieafspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincies. Gezien de systematiek van het ILG, waarbij provincies de vrijheid hebben om de overeengekomen afspraken binnen de zevenjarige ILG-periode te realiseren, zijn in deze afspraken geen jaarlijkse streefcijfers opgenomen. In de eerste voortgangsrapportage van het groot project Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuknummer 30 825, nr. 14), zijn de ILG-afspraken voor de periode 2007–2013 met betrekking tot verwerving, inrichting en beheer weergegeven, afgezet tegen de gerealiseerde prestatie in 2007.
Een beperkt deel van de EHS wordt niet via het ILG gerealiseerd. Met betrekking tot deze onderdelen worden, via de LNV-begroting, wel jaarlijks meetbare doelstellingen gepresenteerd. De LNV-begroting 2009 (artikel 23) maakt daarom steeds onderscheid tussen «ILG» en «niet-ILG».
Wat is het totale bedrag dat voor de opeenvolgende jaren gereserveerd is voor de verwerving van de Ecologische Hoofdstructuur in totaal, dus inclusief de grondaankopen gesubsidieerd door provincies en de bijdragen van de EU?
Voor de jaren 2009 t/m 2018 is in totaal € 888 mln beschikbaar voor grondverwerving EHS. Hierbij is € 73 mln meegerekend als bijdragen van de provincies. De EU betaalt niet mee in de kosten van grondverwerving.
Hoe wordt de kwaliteit, effectiviteit en continuïteit van agrarisch en particulier natuurbeheer gewaarborgd?
Het huidige subsidiestelsel is vastgelegd in provinciale regelingen voor (agrarisch) natuurbeheer. Dit stelsel bevat zowel ontwikkeldoelstellingen van verbetering van natuurwaarden, als instandhoudingverplichtingen. De controle op resultaten van subsidies wordt verricht zoals omschreven is in deze regelingen en conform de uitvoeringsverordening (EG) 1974/2006 en controleverordening (EG) 1975/2006 voor steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling. Deze controlemaatregelen waarborgen de kwaliteit en effectiviteit van de subsidiemaatregel.
Binnen het bestaande systeem waarborgen de provincies de continuïteit door voorrang te geven aan aflopende contracten die in het kader van continuïteit hernieuwd worden aangevraagd.
Welk deel van de verhoging van de bijdrage aan de VWa is bedoeld voor de dekking van maatregelen die voortvloeien uit de Kabinetsreactie op de aanbevelingen van het rapport Hoekstra en het rapport Vanthemsche? Hoeveel wordt extra gereserveerd voor het uitbreiden van de handhavingscapaciteit van VWa en AID en op welke wijze wordt deze uitbreiding vorm gegeven? Vallen de middelen voor extra controles door de Douane en AID ter voorkoming van de verspreiding van dierziekten hier ook onder, of zijn dit additionele middelen?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief d.d. 20 juni 2008 (Kamerstuknummer 26 991, nr. 205) «het functioneren van de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) in de controle op slachthuizen en export verzamelplaatsen» is vanuit het Kabinet bij Voorjaarsnota in totaal € 20 mln additioneel beschikbaar gesteld aan de VWA voor het jaar 2008 en 2009. Naast de kabinetsbijdrage heb ik structureel € 4 mln toegevoegd vanuit mijn eigen begroting. Hiermee kan ik invulling geven aan de maatregelen die voortvloeien uit de aanbevelingen van de heer Hoekstra, alsmede ter dekking van de bestaande knelpunten op de VWA begroting.
Van de additionele middelen is € 1,5 mln structureel toegevoegd aan de begroting van de AID ten behoeve van extra handhavingcapaciteit als gevolg van de maatregelen die zijn genomen naar aan aanleiding van het rapport Hoekstra en het rapport Vanthemsche. De overige additionele middelen zijn toegevoegd aan de begroting van de VWA.
Tevens is in bovengenoemde brief aangegeven dat ik in aanvulling op de bijdrage van de overheid, ook een bijdrage van het bedrijfsleven zal vragen voor onder andere de extra inzet van dierenartsen. De wijze waarop dit wordt ingevuld zal dit najaar aan de orde komen tijdens de evaluatie van de huidige tarievenregeling. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
De middelen voor de extra controles door de Douane vallen hier niet onder. Het betreft hier additionele middelen.
Voor een uitgebreide toelichting hoe ik de uitbreiding van de handhavingcapaciteit vorm heb gegeven verwijs ik u naar mijn brief d.d. 10 oktober 2008 (Kamerstuknummer 26 991, nr. 229) betreffende de voortgangsrapportage over de verbetering van toezicht op diertransporten en slachterijen
Welke concrete instrumenten zet de minister in om de handelsketens voor soja en palmolie te verduurzamen anders dan het financieel ondersteunen van de ronde tafels voor soja en palmolie?
Naast de directe financiële steun aan de «multistakeholder» processen RSPO en RTRS, zet de regering diverse instrumenten in om de internationale ketens voor soja en palmolie te verduurzamen. Het gaat daarbij om toegepast onderzoek (tracking & tracing en sanctiebeleid) en kennisoverdracht (gericht op positie kleine producenten) bij de implementatie van het certificeringsysteem. Ook wordt de opzet van voorbeeldprojecten ondersteund vanuit het Beleidsprogramma Biodiversiteit (waaronder de ontwikkeling van de zogenaamde High Conservation Value Areas). In kader van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), voortvloeiend uit de Akkoorden van Schokland, is dit najaar een zogenaamd «outreach» programma voor soja van start gegaan dat is gericht op de betrokkenheid van India en China bij de verduurzaming van deze handelsketens en de professionalisering van de productie in de teeltgebieden (landbouwvoorlichting).
Welke rol zal het ministerie van LNV spelen in de realisatie van aansprekende en duurzame woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden en hoe zal de stimuleringsrol bij de balans tussen rood en groen ingevuld gaan worden?
Op de begroting van LNV is voor de periode 2008–2011 € 7,8 mln opgenomen voor het groen in de stad. Dit budget wordt ingezet in de zgn krachtwijken. Van de 18 steden met krachtwijken hebben 13 steden (29 wijken) groen in hun charter (afspraken tussen rijk en steden) opgenomen. Het budget van € 7,8 mln is specifiek bedoeld voor groene voorbeeldprojecten of voor kleinere fysieke projecten in de krachtwijken. Per stad wordt hiervoor een convenant opgesteld. De convenanten concretiseren de afspraken in de charters en geven de randvoorwaarden voor de projecten aan. Naast het budget van € 7,8 mln geeft LNV ook de mogelijkheid om DLG-uren in te zetten bij de projecten en om kennisvragen te laten onderzoeken. Ook bemiddelt zij bij de inzet van maatschappelijke stages.
Kunt u aangeven of u bij het bevorderen van het kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon ook de meest dieronvriendelijke producten zal aanpakken en of u bereid bent bijvoorbeeld een dierenwelzijnsbodem in de markt te leggen en deze geleidelijk verder op te trekken?
Alle dierlijke producten die worden verhandeld en op de markt worden gebracht dienen te voldoen aan de wettelijke minimumeisen voor dierenwelzijn, deze zijn overwegend gebaseerd op Europese regelgeving. De welzijnsregelgeving legt derhalve een bodem in de markt. Mijn beleid is er op gericht om zoveel mogelijk in Europees verband te komen tot het geleidelijk verhogen van de wettelijke normen voor dierenwelzijn.
Wat is de stand van zaken van de toegezegde instelling van drie multidisciplinaire kenniskamers? Wanneer zullen deze kenniskamers worden gelanceerd?
Zie antwoord 112.
Welk deel van de onderzoeksprogramma’s van DLO komen tot stand door opdrachtgeverschap van respectievelijk LNV zelf, de grote agro-food bedrijven en de primaire agrarische sector? Welke budgetten zijn hiermee gemoeid?
Voor het gehele begrotingsonderdeel «DLO-onderzoeksprogramma’s» ligt het opdrachtgeverschap bij LNV. Bij invulling van de onderzoeksprogramma’s zijn het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties op diverse manieren betrokken. Er zijn onderzoeksprogramma’s (FES-projecten) waar het belang en het initiatief dicht bij het bedrijfsleven ligt. In dit geval is sprake van medefinanciering op basis van in het kabinetsbeleid vastgelegde overwegingen/criteria.
DLO voert ook onderzoek uit voor andere financiers dan LNV. In 2007 was de bijdrage van LNV als opdrachtgever aan de totale onderzoeksomzet van DLO ca. 62,5%. De totale overheidsbijdrage (rijksoverheid, lagere overheden en EU (Kaderprogramma-middelen)) bedroeg 77,4%.
De bijdrage van de Bedrijfs- en productschappen aan de totale onderzoeksomzet van DLO was 4,5% en die van Nederlands en Internationaal bedrijfsleven 12,5%.
De gerealiseerde bijdragen aan de onderzoeksomzet van DLO in 2008 en de prognoses voor 2009 zijn nog niet bekend.
Kan de voorziene halvering van het budget voor kenniskringen en lerende netwerken medio 2011 negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan en functioneren van deze kenniskringen en netwerken? Hoe kan voorkomen worden dat het bereik van deze kenniskringen en netwerken door het dalende budget afneemt?
Een van de motiverende factoren voor deelnemers in kenniskringen is de uitvoering van kennisprojecten (onderzoek en communicatie) zodat er inhoudelijke vooruitgang geboekt wordt ten aanzien van de vraagstukken waarmee de netwerken belast zijn. Halvering van het budget zou hierop negatief van invloed kunnen zijn. De netwerken die vallen onder dit begrotingsartikel zijn echter divers van aard en maken voor de programmering van kennisprojecten gebruik van diverse instrumenten binnen begrotingsartikel 26.15 (o.a. Niet-DLO onderzoeksprogrammering en kennisverspreidingsprojecten). In de beantwoording van de motie van der Vlies (Kamerstuknummer 31 200 XIV, nr. 134) is door de minister reeds ingegaan op de samenhang tussen de netwerken en deze instrumenten.
Een tweede belangrijke motiverende factor voor deelnemers in de bestaande kenniskringen en lerende netwerken, is het gegeven dat de ontwikkelde kennis doorstroomt naar praktijk en beleid. Het beleid van de minister is erop gericht deze kennisbenutting verder te stimuleren. Hiermee wordt het bereik van kenniskringen vergroot in plaats van verkleind.
Hoe denkt het u het naleven van regels op voedselveiligheid en labelling van genetisch gemodificeerde organismen in voedingsmiddelen en diervoeder te kunnen garanderen met tweedelijns toezicht van productcontrole en controle diervoeders en te vertrouwen op de zelfcontrole van bedrijven die juist in veel gevallen voorstander zijn van de versoepeling van de regels m.b.t. GGOs?
Genetisch gemodificeerde organismen (ggo) kunnen pas tot de EU markt worden toegelaten nadat op grond van een zorgvuldige wetenschappelijke beoordeling het ggo veilig is bevonden voor mens en milieu. Derhalve is voedselveiligheid van in de EU toegelaten ggo’s geen punt van aandacht in het toezicht. De VWA controleert steekproefsgewijs de etikettering en traceerbaarheid van levensmiddelen en diervoeders en of aan de vereisten uit de Europese ggo verordeningen is voldaan. Het onderscheid tussen eerste en tweedelijns toezicht is hierbij niet relevant.
Neemt u bij klimaat- en nutrientneutrale veehouderijketens een totale life cycle analysis mee, dus inclusief teelt van veevoer, productie van kunstmest en bestrijdingsmiddelen hiervoor, gebruik van machines en electrische appratuur tijdens productie, verwerking en transport van grondstoffen en voedselproducten tot aan de consument? Zo nee, waarom niet?
In welk jaar wilt u dat welk percentage van de veehouderij hieraan voldoet?
Is het bijbehorende budget niet wat laag om dergelijke (grote) ambities waar te maken?
In het recent afgesloten convenant schone en zuinige agrosectoren belooft de veehouderij samen met de akkerbouw forse inspanningen passend binnen de klimaatdoelstellingen van dit kabinet. Zo bevat het ambities voor de besparing van energiegebruik, duurzame energieproductie en het terugdringen van broeikasgassen. Hierbij is breder gekeken dan de primaire veehouderij, ook de veevoersector heeft hier een actieve plaats in.
Met mijn toekomstvisie op de veehouderij geef ik aan dat ik streef naar systeeminnovaties. Ik beschouw het sluiten van de voer-mest kringloop als een dergelijke systeeminnovatie. Ik wil nagaan of ik hier in samenspraak met de sector en maatschappelijke organisaties vorm aan kan geven. Tevens zal worden nagegaan hoe er kan worden gekomen tot een definitie en afrekenbare doelstellingen. Of dit zal worden gebaseerd op een total life cycle analysis hangt onder meer af van de resultaten van lopend en toekomstig onderzoek en is in dit stadium nog niet vast te stellen. Doel is dat de uiteindelijke resultaten inzicht zullen geven in de effecten van de totale keten, dus van de totale levenscyclus.
Het betreft hier een lange termijn ambitie, met als horizon 2023. Het gestelde budget heeft tot doel de eerste stappen te faciliteren.
Kunt u voor de komende drie jaren aangeven welk percentage van de grondstoffen uit de Nederlandse biobased economy (dus van non-foodproducten) afkomstig zullen zijn uit Nederland, de rest van Europa en van buiten Europa?
Zou een duurzame biobased economy gebaseerd moeten zijn op Europese grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn dit jaar twee studies uitgezet om de omvang en herkomst van biomassastromen te monitoren en om de efficiëntie van het gebruik van biomassa te kunnen bepalen. De resultaten daarvan worden volgend voorjaar verwacht, waarna meer inzicht kan worden gegeven over het gebruik van biomassa voor non-food toepassingen.
Uit berekeningen van Plant Research International van Wageningen UR blijkt dat er alleen al met de normale productieverhoging op het hele akkerbouwareaal in Europa, de ingebruikname van set aside (braak) en de verbeterde verwerkingstechniek bij de productie van biobrandstof er voldoende biomassa wordt geproduceerd voor 10% bijmenging in Europa. Bio-based economy omvat echter meer toepassingen dan biobrandstoffen alleen; het gaat ook om materialen, chemicaliën en elektriciteit.
De grondstoffenmarkt is een wereldmarkt; dat geldt evenzeer voor fossiele als voor groene grondstoffen. De mogelijkheid om een substantieel deel van de groene grondstoffen uit Europa te betrekken draagt zeker bij aan een andere doelstelling: de voorzieningszekerheid en de verminderde afhankelijkheid van minder stabiele regio’s. Groene grondstoffen bieden nieuwe kansen voor economische activiteiten, zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden en een nieuwe bron van inkomsten voor boeren over de hele wereld. Het is noodzakelijk de efficiëncy in alle ketens (voedsel, veevoer, energie) verder te verhogen door gebruik van het hele gewas en door integratie van ketens.
Welke criteria zijn van belang om te spreken van een succesvolle biobased economy? Houdt u rekening met de volgende factoren: behoud van de kringlopen van nutrienten, mineralen en zoet water, concurrentie met voedselproductie, voedselzekerheid in ontwikkelingslanden, levensvatbaarheid van boeren in ontwikkelingslanden, energie-efficiëntie, bijdrage aan klimaatverandering?
Zo nee, waarom niet? Hoe kunt u de Kamer garanderen dat we na het geloof in de mythe van biomassa, niet in een nieuwe mythe stappen?
Criteria voor een succesvolle biobased economy zijn:
– verminderde milieudruk door toepassing groene grondstoffen: reductie CO2-emissies, minder afvalstromen, minder verspreiding milieugevaarlijke stoffen
– verminderde afhankelijkheid van fossiele grondstoffen
– verhoging energie-efficientie: met name bij toepassing van biomassa als grondstof in de chemie kan de efficiency soms met factoren tegelijk omhoog, aangezien biomassa bepaalde structuren bevat die via de petrochemische route alleen via energie- en kapitaalintensieve ingrepen geproduceerd kunnen worden
– inzet van bioraffinage waardoor dual purpose gebruik van biomassa mogelijk is: zowel voedsel/veevoer als energie uit de restfracties
– versterking van de economische concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven
– bijdrage aan de verhoging van de landbouwproductiviteit wereldwijd, zeker ook in de ontwikkelingslanden
Het gebruik van biomassa is zeker geen nieuwe mythe, maar zo oud als de wereld zelf. De bio-based economy is noch mythe, noch hype – maar een optie waar we in de toekomst niet zonder kunnen.
Bent u bereid er voor zorgen dat in 2009 (en 2008) 100% van de regelgeving op gebied van dierenwelzijn wordt nageleefd, in plaats van 80% in 2011? Zo nee, naar hoeveel procent naleving streeft u dan wel in 2009? Bent u het met ons eens dat u dus dierenmishandeling gedoogt de komende jaren? Zo nee, waarom niet?
Wat voor signaal geeft dit richting de Nederlandse samenleving op het gebied van andere wetsovertredingen?
Het behalen van 100% naleving is een utopie. Mijn ambitie is een toename in de naleving van de dierenwelzijnsregels. Hiervoor zijn de houders van dieren als eerste verantwoordelijk. Ik streef door middel van toezicht en voorlichting naar een optimale naleving en ben realistisch over de ontwikkeling die hierin mogelijk is. Voor 2009 streef ik zoals in de begroting aangegeven naar 72% naleving.
Hoe kunnen vergroting van concurrentiekracht o.a. door kavelruil samengaan met verbetering van het milieu en het platteland, terwijl kavelruil vaak gepaard gaat met het rooien van heggen en verleggen van traditionele beken? Op welke wijze gaat u daarbij de vernietiging van genoemde natuur en landschapselementen voorkomen? Kunt u uitleggen dat het hier niet om kapitaalvernietiging gaat? Welke doelstelling krijgt prioriteit in voorkomende gevallen?
In antwoord op vraag 82 heb ik al aangegeven dat ik het van belang vind dat meerdere doelen op elke vierkante meter gerealiseerd zouden moeten worden. Nederland is te klein en de druk van de verschillende functies (natuur, landschap, recreatie, landbouw, wonen, werken en infrastructuur etc.) is te groot om dat allemaal te scheiden. Het gaat niet om prioriteren maar om combineren.
Vergroting van concurrentiekracht o.a. door kavelruil kan samengaan met behoud van natuur en landschappelijke waarden als die kavelruil plaatsvindt in een gebiedsproces met aandacht voor biodiversiteit en landschappelijke kwaliteit en bijvoorbeeld herstel of aanleg van nieuwe landschappelijke elementen. Het gaat erom landschappelijke veranderingen goed te begeleiden en bestaande kwaliteit te behouden of nieuwe kwaliteit te realiseren. In de Agenda Landschap ga ik verder in op het realiseren van landschappelijke kwaliteit.
Hoe ziet u uw opmerking «voor het eerst kreeg duurzame productie als maatschappelijke randvoorwaarde een expliciete plek in het GLB», in relatie tot niet aangescherpte overheidsnormen, de voortschrijdende schaalvergroting vanwege de keuze voor «marktwerking», de massaal stoppende boeren door heel Europa en dus de verminderde leefbaarheid van het platteland, de ernstige situatie voor de Nederlandse en Europese biodiversiteit? Op basis van welke criteria en feiten berust uw constatering dat het GLB daadwerkelijk leidt tot meer duurzaamheid?
De maatschappelijke randvoorwaarden, ofwel cross-compliance, zijn bij de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2003 door de Europese Commissie geïntroduceerd om op Europees niveau een duurzame landbouw te stimuleren en tegelijkertijd bij te dragen aan het maatschappelijk draagvlak voor het GLB.
De geldende randvoorwaarden zijn op Europees niveau vastgelegd om zodoende een gelijk speelveld voor alle Europese landbouwers te garanderen. Bij de uitbetaling van de (ontkoppelde) inkomenstoeslagen werd hiermee voor het eerst een verbinding gelegd tussen het ontvangen van inkomenstoeslagen en het door de ontvanger voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden. Als zodanig is het randvoorwaardensysteem een extra financiële prikkel voor een ondernemer om normconform te produceren.
In de Houtskoolschets voor het Europees Landbouwbeleid 2020 (Kamerstuknummer 28 625, nr. 60) heb ik aangegeven een verdere stap te willen zetten met het verbinden van Europese steunbetalingen aan de instandhouding en/of realisatie van maatschappelijke waarden. Daarbij wordt een belangrijk accent gelegd op kennisontwikkeling, kennisontsluiting en innovatie. Dit is belangrijk om ook in de toekomst marktgericht produceren te blijven combineren met duurzame productie en via een beloningssysteem ook de bescherming van milieu, natuur/biodiversiteit en landschap te stimuleren.
Waarom spreekt u over uitfaseren van exportrestituties als u zojuist exportsubsidies hebt ingezet om af te komen van overschotten varkensvlees?
Gaat dit vaker gebeuren bij toekomstige overschotten?
Waarom spreekt u over het profiteren van een structureel stijgende vraag naar zuivelproducten, terwijl boeren op dit moment geconfronteerd worden dramatisch gedaalde melkprijzen vanwege overschotten, en een toenemende zelfvoorziening van zuivel in Azie? Bent u bereid in Brussel te pleiten voor een effectiever beleid wanneer blijkt dat u en uw collega’s verkeerde keuzes hebben gemaakt gezien een nieuwe marktsituatie?
De exportrestituties voor varkensvlees zijn op voorstel van de Europese Commissie vanwege de ongunstige situatie op de varkensvleesmarkt eind november 2007 geherintroduceerd en begin augustus 2008 weer ingetrokken. Deze besluiten zijn conform de besluitvormingsregels van de comitologie tot stand gekomen. Omdat ik de marktvooruitzichten voor varkensvlees destijds minder ongunstig inschatte dan de Europese Commissie, heb ik zoals bekend niet voor het voorstel tot herintroductie van deze exportrestituties gestemd. Nederland blijft onverkort voorstander van het uitfaseren van alle exportrestituties, met volledige afschaffing in 2013 als eindresultaat.
De verwachting voor de middellange termijn is dat de vraag naar zuivelproducten flink blijft stijgen. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), neemt de komende tien jaar de vraag met 20% toe. Deze middellange termijnverwachting betekent echter niet dat zich geen prijsfluctuaties zullen voordoen. Zo is er momenteel een dalende prijstendens, zonder dat er overigens weer interventievoorraden van boter en magere melkpoeder in de EU zijn ontstaan. Ik ben echter van oordeel dat het EU-zuivelbeleid gebaseerd moet zijn op de (middel)lange termijnverwachtingen en niet op de prijsschommelingen van nu.
Waaraan wordt de 1,6 miljard Euro die Nederland ontvangt uit de Europese Structuurfondsen tussen 2007–2013, besteed? Hoeveel procent hiervan gaat naar de lokale en regionale productie van duurzame energie en duurzaam voedsel?
Voor de periode 2007–2013 is mijn collega van Economische Zaken nationaal verantwoordelijk voor de uitvoering en besteding van de structuurfondsen. Ik draag geen verantwoordelijkheid meer voor dit programma. Uiteraard benut het ministerie van LNV deze fondsen wel. Van de 1,6 mld. wordt 80% aan projecten in het kader van de Lissabon- en Goteborg-doelstelling gericht op innovatie en duurzaamheid besteed. Ongeveer 2,9% van de 1,6 mld. gaat naar de lokale en regionale productie van duurzame energie. Er is geen geld gealloceerd voor de productie van duurzaam voedsel.
Waarom vindt u het behalen van de Lissabondoelstellingen – dus het aangaan van de concurrentie met machtsblokken als China, de VS, India en Brazilië – belangrijker dan de Europese zelfvoorziening van voedsel, water en energie met het oog op de naderende energie- en klimaatcrisis?
Kunt u uitleggen wat de voordelen van de Global Europe strategie zijn, voor de energie- en voedselzekerheid van Europese consumenten en mensen in ontwikkelingslanden, voor de levensvatbaarheid van Europese boerenbedrijven en hun collega’s in ontwikkelingslanden, voor de bescherming van biodiversiteit en het voorkomen van klimaatverandering? Kunt u per genoemd item beantwoorden?
Zo nee, waarom ondersteunt u deze Global Europe-strategie dan? Hoe kijkt u het met oog op de huidige kredietcrisis, en een Eurosceptische bevolking, aan tegen een EU-agenda die naadloos de belangen van het multinationale bedrijfsleven volgt?
De veronderstelling dat ik, in relatie tot een Global Europe strategie, het behalen van de Lissabondoelstellingen belangrijker zou vinden dan de Europese voedsel-, water- en energievoorziening, onderschrijf ik niet.
De Global Europe strategie houdt in dat we in Europees verband streven naar verdere opening van markten, om zo de Europese economie verder te versterken. Groei en werkgelegenheid realiseren we niet door onze markten af te schermen, maar door competitief te blijven ten opzichte van andere economieën. De (interne) EU Lissabonagenda en de (externe) Global Europe strategie zijn daarmee complementair. Daarnaast is dit beleid coherent met andere beleidsdoelen van de EU, zoals een eerlijke welvaartsverdeling, armoedebestrijding en ontwikkeling van arme landen en duurzame ontwikkeling, waaronder het streven naar energie- en voedselzekerheid, ontwikkeling van de landbouwsector, bescherming van biodiversiteit en tegengaan van klimaatverandering.
Het realiseren van een zekere voorzieningsgraad op het gebied van voedsel, energie en water zie ik niet als strijdig met het realiseren van de Lissabonstrategie. Zoals verwoord in het NHP 2008 dat u onlangs hebt ontvangen (bijlage bij Tweede Kamer 21 501-20, nr. 398), plaatst het kabinet de Lissabonstrategie immers in het kader van de brede opgave «onze welvaart vast te houden in het licht van uitdagingen als globalisering, technologische ontwikkelingen, klimaatverandering en uitputting van grondstoffen». Niet zozeer «het aangaan van concurrentie met machtsblokken» is voor de Lissabonstrategie wezenlijk, zoals de vraag suggereert, maar het nastreven van een competitieve, innovatieve en duurzame economie. De Lissabonstrategie is met andere woorden niet «een EU-agenda die naadloos de belangen van het multinationale bedrijfsleven volgt», maar een beleidsagenda die vooral gericht is op het vergroten van de arbeidsparticipatie, het versterken van kennis en innovatie, het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en het aanpakken van de uitdagingen waar de EU en haar lidstaten voor staan op het gebied van energie en klimaatverandering. De land- en tuinbouw en de agroketens dragen in belangrijke mate aan deze doelen bij en ik moedig hen aan hun voorlopersposities verder uit te bouwen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XIV-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.