nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2008
Hierbij beantwoord ik, mede namens de minister-president en de minister
van Justitie, de vragen van enkele leden tijdens de regeling van werkzaamheden
op 24 september aangaande mijn interview in Vrij Nederland.
Ik betreur mijn uitspraken en de ophef die zij hebben veroorzaakt.
Ik heb destijds conform de geldende wet- en regelgeving de keuringen en
selectieprocessen voor de dienstplicht met succes doorlopen. Indien mij geen
vrijstelling was verleend had ik uiteraard gehoor gegeven aan de oproep voor
werkelijke dienst. Daarover kan geen misverstand bestaan.
Mijn persoonlijke gevoelens van destijds over het vervullen van mijn dienstplicht
en over het accepteren van gezag heb ik reeds lang achter mij gelaten en staan
daarmee los van de huidige uitoefening van mijn ambt als minister van Defensie.
In mijn jaren als lid van zowel de Tweede als de Eerste Kamer heb ik voortdurend
intensieve betrokkenheid getoond bij vraagstukken over Defensie. Ik vervul
mijn functie met toewijding, met respect voor de militairen die hun taken
op voortreffelijke wijze uitvoeren en met erkenning van de betekenis van de
gezagsverhoudingen zoals deze binnen de krijgsmacht gelden en die voor het
functioneren van de krijgsmacht onmisbaar zijn.
In het artikel heb ik voorts verwezen naar het standpunt dat de ChristenUnie
destijds in de discussie over de invoering van de wetgeving over het huwelijk
voor personen van hetzelfde geslacht in december 2000 innam. In het coalitieakkoord
van 2007, waaraan ik mij als minister uiteraard volledig heb gecommitteerd,
wordt de vigerende wetgeving over het huwelijk voor personen van hetzelfde
geslacht intact gelaten. Het kabinet geeft vanzelfsprekend ten volle uitvoering
aan de geldende Nederlandse wetgeving.
Over mijn uitspraken in de aanloop naar de besluitvorming over een missie
in Uruzgan na 1 augustus 2008 heb ik mij tijdens het algemeen overleg
op 3 juli 2007 (23 432/29 521, nr. 238) verantwoord. Zoals
ik toen heb gesteld betrof mijn uitspraak een verspreking. Dat heb ik in het
interview nogmaals willen benadrukken. Het is niet mijn bedoeling
geweest de indruk te laten ontstaan dat hierover binnen het kabinet verschillende
beoordelingen bestonden, noch om een waardeoordeel uit te spreken over de
woordvoering terzake door de minister-president.
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop