nr. 31
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2008
Hierbij zend ik u, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
het antwoord op de schriftelijke vraag van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap naar het kabinetsstandpunt inzake godsdienst- en levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs op openbare scholen. De reactie is in lijn met de recente
reactie naar aanleiding van vragen van uw Kamer1.
Onderstaand wordt de algemene lijn uiteengezet en wordt tevens ingegaan op
de situatie in het stadsdeel Amsterdam-Slotervaart.
Het openbaar onderwijs staat door zijn algemene toegankelijkheid voor
pluriformiteit en voor respect voor uiteenlopende maatschappelijke en godsdienstige
waarden. Kinderen leren er van, met en over elkaar. Op openbare scholen zijn
kinderen dagelijks bezig met actief burgerschap en de voorbereiding op het
functioneren in onze samenleving. De openbare school is in die zin neutraal
omdat ze niet kiest voor bepaalde opvattingen, dus ook niet voor een bepaalde
levensbeschouwelijke stroming of religie. Het is ten principale niet verenigbaar
met de identiteit van het openbaar onderwijs dat één godsdienst
of levensbeschouwelijke richting een bijzondere positie krijgt. Het pluriforme
karakter en de scheiding van kerk en staat dient te allen tijde overeind te
blijven. Om kinderen kennis te laten maken met de pluriformiteit in Nederland
is verplicht gesteld dat zowel openbare als bijzondere basisscholen het vak
geestelijke stromingen aan moeten bieden. Tijdens deze lessen wordt op respectvolle
wijze aandacht besteed aan de voornaamste godsdienstige en levensbeschouwelijke
stromingen binnen de Nederlandse samenleving, waaronder de islam.
In de artikelen in het Parool waar u naar verwijst is sprake van de mogelijkheid
van het aanbieden van lessen in islam op openbare scholen. De Wet op het primair
onderwijs heeft in de artikelen 50 en 51 voorzien in de mogelijkheid om godsdienst-
en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan te bieden op openbare basisscholen.
Indien ouders daarom vragen, moet het bevoegd gezag van de openbare
school de gelegenheid bieden om onder schooltijd godsdienst- of levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs te volgen. Dit betekent dat de school de verplichting heeft
om een (verlicht en verwarmd) klaslokaal aan te bieden. Van de uren besteed
aan het godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs mag maximaal 120
uur per jaar worden meegeteld voor het verplicht aantal onderwijsuren dat
iedere leerling moet ontvangen. Aan dit laatste dient geen verdergaande bedoeling
te worden toegekend dan te voorkomen dat bedoeld onderwijs uitsluitend na
schooltijd zou moeten worden gegeven, waardoor de leerlingen te lange schooldagen
zouden maken en het onderwijs zelf voor de leerlingen onaantrekkelijker zou
worden. Voor de leerlingen die geen godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs
ontvangen moet de school uiteraard andere onderwijsactiviteiten organiseren.
De school is dus alleen verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen
van lesruimte en lesuren. Een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie
is verantwoordelijk voor de (kwaliteit van de) lessen. Zij stelt de docenten
aan en treedt op als werkgever. Het gaat dus nadrukkelijk niet om onderwijs
dat in het verplichte curriculum van de openbare basisschool is opgenomen,
maar om onderwijs dat op verzoek van de ouders gegeven wordt door leraren
van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties. Deze scheiding van verantwoordelijkheden
borgt de neutraliteit van het openbaar basisonderwijs. De school bemoeit zich
immers niet met de inhoud van het vrijwillige godsdienst- of levensbeschouwelijke
onderwijs. Evenmin kunnen deze leraren godsdienst- of levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs zich bemoeien met de inhoud van het openbaar onderwijs.
Het pluriforme karakter van het openbaar onderwijs blijft dan ook gewaarborgd
en de toegankelijkheid voor ieder kind gegarandeerd.
Naar aanleiding van de berichtgeving in het Parool heb ik de Inspectie
van het Onderwijs verzocht om mij te informeren over de voornemens van de
twee openbare basisscholen in Amsterdam-Slotervaart. De inspectie heeft daarop
bevestigd dat het bestuur op verzoek van de ouders onderzoek doet naar de
mogelijkheden om binnen de kaders van de Wet op het primair onderwijs ruimte
te bieden voor islamitische godsdienstlessen. Het bevoegd gezag heeft benadrukt
dat de voorwaarden die voortvloeien uit de Wet op het primair onderwijs het
kader vormen voor eventuele lessen. De inspectie heeft aangegeven de ontwikkelingen
te blijven volgen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma