31 700 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

nr. 200
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2009

Een grotere maatschappelijke betrokkenheid bij onderwijs. Dat is het belangrijkste advies van de Onderwijsraad uit de «Stand van educatief Nederland 2009», dat wij uw Kamer op 10 februari 2009 toestuurden (kamerstuk 31 700 VIII, nr. 142). Dit advies onderschrijven we van harte.

Deze brief bevat onze reactie op het advies, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. We maken een paar opmerkingen vooraf over de betekenis van het advies voor de maatschappelijke waardering voor onderwijs. Vervolgens gaan we in op het analyserende en beschrijvende deel van dit document. Centraal in de brief staat onze reactie op de vijf aanbevelingen die de raad in dit advies doet. Tenslotte staan we kort stil bij het 90-jarig jubileum van de Onderwijsraad.

1. Onderwijs waarderen

Onderwijs moet beter, onderwijs kan ook beter, zo hebben we in onze Beleidsagenda 20091 opgemerkt, en er wordt op dit moment in het onderwijs hard gewerkt aan die verbetering. Dat zien we onder meer tijdens onze werkbezoeken, waarbij we worden getroffen door de inzet, de vindingrijkheid en het elan die de mensen in het onderwijs aan de dag leggen. Dat verdient brede waardering. De waardering van ónze kant blijkt uit onze inzet om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, en uit het feit dat we ook in deze slechte financieel-economische tijden blijven investeren in onderwijs. Het stimuleringspakket in het «aanvullend beleidsakkoord»2 van het kabinet laat dit zien.

Waardering voor onderwijs betekent vooral het centraal stellen van het onderwijzen en leren zelf, van het concrete proces dat zich dagelijks in het onderwijs voltrekt. Daarom gaan we uit van de verantwoordelijkheid van de leraar voor een hoogwaardige en op kennis en ervaring gebaseerde onderwijspraktijk. Het verbeteren van de positie en de kwaliteit van de leraar is dan ook een speerpunt van het kabinetsbeleid. Steeds meer leraren nemen daarbij ook zelf de verantwoordelijkheid voor hun professionele ontwikkeling, zo blijkt uit de recente voortgangsrapportage over Leerkracht van Nederland1

Overigens zijn niet alleen leraren verantwoordelijk. Ook anderen zetten zich in voor onderwijzen en leren. Binnen de school zijn dat het ondersteunend personeel en de schoolleiding, maar ook velen buiten de school hebben hier hun inbreng. Eerst en vooral zijn dat ouders en verzorgers, maar van belang zijn ook de leermeesters in de bedrijven, werkers in de jeugdzorg, leerplichtambtenaren, sporttrainers, wetenschappers, jongerencoaches, mensen uit cultuur en media, buurtwerkers, politieagenten en tal van anderen die zich beroepsmatig of vanuit persoonlijke betrokkenheid voor onderwijzen en leren inzetten. Willen we dat alle kinderen, jongeren en volwassenen het beste uit zichzelf halen, dan vergt dat de inzet van velen, zowel binnen als buiten de school. Zo verstaan wij de boodschap van de Onderwijsraad in de Stand van educatief Nederland 2009.

2. De Stand van educatief Nederland 2009: de inhoud

De Stand van educatief Nederland 2009 bevat een beschrijving en analyse van vier jaar onderwijs en onderwijsbeleid. Bij de publicatie hebben we al gemeld dat dit beschrijvende en analyserende deel een aanrader is voor iedereen die betrokken is bij het publieke debat over onderwijs2.

Wat schrijft de Onderwijsraad over de staat van het Nederlandse onderwijs? Slecht gaat het zeker niet, maar het lijkt erop dat onze comfortabele positie in de top afkalft, zo merkt de raad op3. De raad uit zijn zorgen over de kwaliteit van het onderwijs, constateert dat allochtonen nog steeds een behoorlijke achterstand hebben, attendeert op vermindering van keuzevrijheid door schaalvergroting, en wijst op het belang om in onderwijs ook aandacht te besteden aan burgerschap en sociale cohesie4.

Wij herkennen deze observaties. Ze vormen de basis voor ons beleid om het onderwijs beter te maken. We verwijzen daarvoor naar het Actieplan Leerkracht, de strategische en kwaliteitsagenda’s voor de verschillende sectoren en de lerarenopleidingen, en onze midterm review van 4 december 20085.

3. Vijf aanbevelingen

De aanbevelingen lenen zich in eerste instantie vooral voor reflectie op thema’s als maatschappelijke betrokkenheid bij onderwijs, de wijze waarop kinderen en jongeren leren en zich ontwikkelen, en evenwicht in publieke en private investeringen. We willen ons in onze reactie hoeden voor een korte termijn benadering die het risico van «beleidsstapeling» met zich meebrengt. Immers, scholen, leraren, sectororganisaties, organisaties van leraren en andere betrokken partijen hebben op dit moment hun handen vol aan actueel beleid, zoals het Actieplan Leerkracht en de verschillende kwaliteitsagenda’s. Daarom is het niet wenselijk om te snel met nieuw beleid te komen. We zullen het advies in deze fase vooral benutten voor onderzoek en debat.

De Onderwijsraad richt zijn aanbevelingen niet alleen tot OCW. De raad spreekt ook scholen, intermediaire organisaties, medeoverheden, private partijen en maatschappelijk betrokkenen aan. Deze partijen hebben hun eigen inbreng en verantwoordelijkheid. We zullen met al deze partijen in gesprek blijven over de vraag hoe die inbreng kan worden geoptimaliseerd.

De aanbevelingen van de Onderwijsraad worden in deze brief in de onderstaande volgorde behandeld:

1. Meer maatschappelijke identificatie met onderwijs;

2. Uitgebreid onderwijs;

3. Meer publiek en privaat geld;

4. Naar een debat met vakgenoten en publiek over de inhoud;

5. Landelijke expertise voor bekostiging en huisvesting.

3.1. Meer maatschappelijke identificatie met onderwijs

Wij beschouwen deze aanbeveling als de kern van het advies van de Onderwijsraad. Investeren in mensen is een verantwoordelijkheid van velen, zowel van publieke als van private partijen. De raad pleit voor een duurzame inzet van maatschappelijke voorhoedes en hoogopgeleiden voor onderwijs. Een voorbeeld daarvan is dat kringen van hoog aangeschreven personen rond onderwijsinstellingen zich inzetten voor onderwijzen en leren. Dit veronderstelt volgens de raad ook een «ontvangststructuur» bij scholen, die hen in staat stelt die inzet vanuit de omgeving te organiseren. De Onderwijsraad merkt verder op dat het engagement van toekomstige generaties met onderwijs ook bevorderd wordt door in het hoger onderwijs aandacht te besteden aan maatschappelijke oriëntatie en burgerschap. De raad organiseert nog voor de zomer van 2009 twee regionale bijeenkomsten tussen onderwijsinstellingen en representanten van lokale en regionale voorhoedes om te verkennen hoe die maatschappelijke betrokkenheid verder vorm kan krijgen.

Met deze aanbeveling sluit de Onderwijsraad aan bij een lange traditie. De ontwikkeling van het Nederlandse onderwijs is immers voor een belangrijk deel te danken aan initiatief van maatschappelijke voorhoedes. Die betrokkenheid komt van oudsher vooral in bestuurlijke zin tot uitdrukking, door stichtingen en verenigingen die bestuurlijke verantwoordelijkheid nemen voor onderwijs. De maatschappelijke betrokkenheid die de Onderwijsraad bepleit heeft daar zeker betrekking op, maar komt ook naar voren in meer spontane en tijdelijke blijken van engagement met onderwijs. Voorbeelden zijn wetenschappers die gastlessen geven op scholen, mensen die in hun vrije tijd leerlingen coachen of werkgevers die scholen ondersteunen bij het opzetten van projecten.

Het advies beschrijft verder hoe in het hoger onderwijs een pedagogische oriëntatie van toekomstige maatschappelijke voorhoedes bevorderd wordt, bijvoorbeeld door de inzet van studenten op projecten in scholen of vormen van maatschappelijke oriëntatie. Daarnaast worden voorbeelden geschetst van manieren waarop bekende Nederlanders zich inzetten voor onderwijs. Daarbij wordt ook helder dat die betrokkenheid wederkerig is. We noemen hier zelf een actueel voorbeeld van die maatschappelijke inzet: de roadshow van de internationaal bekende tassenontwerper Omar Munie om het middelbaar beroepsonderwijs te promoten.1 Dit initiatief van deze voormalige mbo-leerling en «uitblinker van het jaar 2007» illustreert hoe onderwijs profijt kan hebben van zijn alumni.

Er zit nog een diepere laag in deze aanbeveling. De raad laat zien dat deze samenhangt met een maatschappijvisie die veel nadruk legt op waarden als saamhorigheid, burgerschap, een lokale én kosmopolitische oriëntatie, zingeving, solidariteit, en cohesie tussen hoger en lager opgeleiden.2 Deze kwaliteiten en waarden zijn essentieel voor een samenleving die niet alleen wordt gekenmerkt door een hoog niveau van kennis en talent, maar ook door sociale cohesie en actief burgerschap.

Wat gaan we doen met deze aanbeveling van de Onderwijsraad? Ons uitgangspunt is dat het organiseren van dergelijke maatschappelijke betrokkenheid sterk wordt bepaald door de context waarin onderwijsinstellingen functioneren. Daarnaast kan de overheid maatschappelijke betrokkenheid niet verordonneren. Daarom gaan we in eerste instantie te rade bij de betrokken partijen zelf. We bepalen met deze partijen hoe meer maatschappelijke betrokkenheid bij onderwijs kan worden gerealiseerd. We doen dat als volgt.

Acties

1. We vragen de sectororganisaties en de organisaties van leraren hoe zij deze aanbeveling waarderen en oppakken. Daarbij gaat het ons vooral om de manier waarop scholen de inbreng van maatschappelijke partners effectief en efficiënt kunnen benutten. We nodigen de sectororganisaties daarbij uit om gezamenlijk een «agenda voor maatschappelijke betrokkenheid» op te stellen.

2. Komend najaar hebben we – op basis van deze reacties en van de uitkomsten uit de twee regiobijeenkomsten van de Onderwijsraad- een gesprek over maatschappelijke betrokkenheid met de Onderwijsraad, de bovengenoemde organisaties en mensen uit maatschappelijke voorhoedes. Op basis daarvan bepalen we onze verdere acties.

3.2. Uitgebreid onderwijs

De Onderwijsraad stelt voor het concept van «uitgebreid onderwijs» (UO) meer tot onderwerp van onderwijsbeleid te maken. Uitgebreid onderwijs omvat een breed spectrum aan initiatieven die van betekenis zijn voor onderwijzen en leren:

• initiatieven van onderwijsinstellingen zelf, zoals voorschool, leeropvang, verlengde schooldag, plusklas, studium generale;

• initiatieven van andere onderwijsinstellingen, zoals pre-university en junior college;

• initiatieven van andere organisaties, zoals huiswerkinstituten, weekendscholen, sport, cultuur, zomeronderwijskampen;

• activiteiten die betrekking hebben op ict-gebruik, zoals games of open leermiddelen.

De diversiteit van uitgebreid onderwijs blijkt ook uit de financiering van deze initiatieven en voorzieningen. Er is vaak sprake van private inzet. Ook kan het gaan om (tijdelijke) publieke inzet van OCW of van andere departementen, provincies of gemeenten. En er zijn initiatieven die uit reguliere bekostiging worden betaald.

Omdat deze initiatieven en activiteiten van betekenis zijn voor het leerproces van kinderen en jongeren adviseert de Onderwijsraad ze onder één noemer te brengen en systematisch in de beleidsvorming op te nemen. De Onderwijsraad bepleit een concept van uitgebreid onderwijs, waarin plaats is voor verschillende voorzieningen, die gezamenlijk een optimaal leerklimaat van jongeren creëren. De raad refereert in dat verband aan een eerder pleidooi1 om meer open, interactieve leerarrangementen binnen en buiten de school te realiseren.

Onze reactie is in de eerste plaats dat uitgebreid onderwijs niet los kan worden gezien van het regulier bekostigde onderwijs. Het zou niet goed zijn als uitgebreid onderwijs ontstaat als compensatie voor het mogelijk tekortschieten van het reguliere onderwijs: dan ligt voor ons de prioriteit toch nadrukkelijk bij de kwaliteitsverbetering van het onderwijs die we met ons huidige beleid bevorderen. Het bestaande onderwijs kan immers beter, zo hebben we eerder in deze brief gemeld.

In de tweede plaats is onze rol en verantwoordelijk jegens uitgebreid onderwijs niet op voorhand bepaald. De invulling daarvan is eveneens divers. Er is een breed handelingsrepertoire mogelijk tussen enerzijds zelf verantwoordelijkheid nemen voor vormen van uitgebreid onderwijs, en anderzijds dat we het initiatief nadrukkelijk bij anderen laten. De onderstaande voorbeelden geven een indruk van hoe divers onze benadering van uitgebreid onderwijs kan zijn:

a. We nemen directe verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van voor- en vroegschoolse educatie (vve), omdat dit – volgens veel onderzoek – de beste manier is om achterstanden te bestrijden. We streven er daarom naar alle doelgroepkinderen met vroeg- en voorschoolse educatie te bereiken en combineren dit met longitudinaal onderzoek naar effectieve programma’s1.

b. Een meer tentatieve benadering hebben we gekozen voor leertijd in het primair onderwijs2. Het gaat hier om experimenten met de uitbreiding van leertijd voor kinderen met onderwijsachterstanden. Het geld kan door scholen ingezet worden voor onder meer bijspijkeruren, verlengde schooldagen, weekendscholen en de zomerschool. Dit initiatief dient ook om wetenschappelijk te kunnen vaststellen wat een langere leertijd bijdraagt aan de leerprestaties van deze kinderen. Het staat op voorhand niet vast of we op basis van deze experimenten onze rol en verantwoordelijkheid in meer structurele zin nemen.

c. Uit het onderzoek naar uitwijkonderwijs3, dat aan deze Stand van educatief Nederland 2009 ten grondslag ligt, blijkt dat er onvoldoende betrouwbare gegevens bestaan over de deelname aan huiswerkvoorzieningen. De motieven die genoemd worden, komen erop neer dat ouders vinden dat het onderwijs tekortschiet en dat de naschoolse begeleiding aandacht en structuur biedt. Dit geeft ons in eerste instantie vooral aanleiding om werk te maken van een betere kwaliteit van onderwijs en een grotere opbrengstgerichtheid van scholen4. Door middel van onderzoek willen we meer zicht krijgen op de omvang en aard van het gebruik van huiswerkvoorzieningen en andere private initiatieven zoals particulier onderwijs5.

In de derde plaats willen we uitgebreid onderwijs bezien in relatie tot de vele vormen van leren die op andere plaatsen en op andere manieren dan via onderwijs plaatsvinden. Leren in een kennissamenleving, zo stelde de Onderwijsraad in 2003 in een verkenning6, is niet de exclusieve aangelegenheid van de school. Leren vindt immers ook plaats in bedrijven, culturele voorzieningen, jeugdzorg, vrijwilligersorganisaties, sport, thuis en in de wijk, via internet en media en in allerlei andere verbanden waar kinderen, jongeren en volwassenen zich bewegen. Ook die brede context is van belang om«uitgebreid onderwijs» goed te plaatsen, omdat die laat zien dat niet alleen scholen, maar ook tal van andere partijen in de praktijk verantwoordelijkheid nemen voor leren. We zien daarbij dat scholen en deze partijen in toenemende mate met elkaar samenwerken. Samen met andere bewindslieden uit het kabinet stimuleren we zulke partnerschappen ook. We doen dat al langer met de bewindslieden van EZ en SZW, met het oog op een nauwe aansluiting tussen beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt, en met de minister voor Jeugd & Gezin als het gaat om arrangementen tussen onderwijs en zorg. Met de minister voor WWI werken we samen om brede scholen en wijkscholen te realiseren. Voorbeelden van deze interdepartementale samenwerking zijn ook het convenant met de staatssecretaris van VWS, de VNG en andere landelijke partners over maatschappelijke stages7 en de intentieverklaring met het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs8. Recent hebben we over de maatschappelijke stage een akkoord met de minister van LNV gesloten9. We zien deze samenwerking ook in de aanpak van de schooluitval, vooral bij de«overbelasten»; we pakken dit kabinetsbreed aan.10 Tot slot bevorderen we interdepartementaal de samenwerking tussen school en partners bij de aanpak van jeugdwerkloosheid en scholing. Daarbij zetten we ook in op het erkennen en waarderen van kwaliteiten en competenties die elders verworven zijn, bijvoorbeeld door werkend leren of via vrijwilligerswerk. Deze benadering krijgt ook internationaal steeds meer aandacht.1

Actie

Willen we goed en zorgvuldig onze positie jegens uitgebreid onderwijs bepalen, dan is het eerst en vooral van belang dat we weten waarover we het hebben. Gezien de grote variëteit van dit geheel aan activiteiten en initiatieven is dat een noodzakelijke voorwaarde. We hebben hierboven al gemeld dat we onderzoek doen naar uitgebreid onderwijs dat uit private bronnen gefinancierd wordt. De resultaten daarvan komen voor het eind van dit jaar beschikbaar. De Onderwijsraad zal in 2010 een nader advies uitbrengen over uitgebreid onderwijs. Met de aldus verkregen kennis kunnen we zorgvuldiger vaststellen wat hier onze rol en verantwoordelijkheid is.

3.3. Meer publiek en privaat geld

De Onderwijsraad beveelt aan om – op basis van een meerjarenschema – het volume aan investeringen in onderwijs te verhogen door publieke en private inzet. De reden hiervoor is dat onderwijs zowel een algemeen als een particulier belang is. Publieke investeringen zouden volgens de raad moeten plaatsvinden over de gehele linie van het onderwijs, private investeringen vooral bij het hoger onderwijs.

Actie

In de eerder genoemde midterm review2 staat dat het nu in gang gezette beleid beslist meer dan één kabinetsperiode moet worden doorgezet om resultaat op te leveren. In het aanvullend beleidsakkoord bij «samen werken, samen leven» heeft het kabinet aangegeven ernaar te streven om de ontwikkeling van onderwijs, innovatie en kennis in een nader af te spreken termijn op tenminste het niveau van het OESOgemiddelde te brengen. De ministers van OCW en EZ zullen uw Kamer daarover nader informeren op Prinsjesdag.

3.4 Naar een debat met vakgenoten én publiek over de inhoud

De maatschappelijke betrokkenheid die de Onderwijsraad bepleit, komt ook tot uitdrukking in het debat over de onderwijsinhoud. De raad schetst hoe dat debat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Op grond daarvan komt de raad tot de aanbeveling om het debat over de onderwijsinhoud niet tot vakgenoten te beperken, maar meer ook een publiek debat te laten zijn.

Eerst iets over de gebruikelijke wijze waarop het «wat» van onderwijzen en leren tot stand komt. Het debat hierover vindt van oudsher plaats in een relatief kleine kring van vakgenoten, wetenschappers, en sociale partners als het om het beroepsonderwijs gaat. De Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) heeft hier een belangrijke centrale rol voor het primair en voortgezet onderwijs, de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KeBB) hebben dat voor het middelbaar beroepsonderwijs. Deze centrale voorzieningen hebben tot taak ervoor te zorgen dat dit debat uitmondt in aanwijzingen voor de scholen over het «wat», in de vorm van kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s. Die worden vervolgens door de minister van OCW vastgesteld.

De ontwikkeling die de Onderwijsraad schetst, komt neer op verbreding van het debat. In de eerste plaats is er verbreding, doordat meer docenten zich in de discussie mengen. Daardoor wordt ook de rol van de vakverenigingen van docenten prominenter.

Daarnaast vindt verbreding plaats naar het publieke domein. Zo is sprake van spontaan publiek debat over controversiële onderwerpen als rekenen en wiskunde of over de evolutieleer in de biologie. Publiek debat over het «wat» vindt ook plaats in het kader van ons eigen beleid, bijvoorbeeld in de veldraadplegingen die we op verschillende manieren organiseren. Verder is ook het scholenveld actief. Een voorbeeld is de Maatschappelijke Raad voor het Voortgezet Onderwijs, die met enige regelmaat door de VO Raad wordt ingeschakeld voor advies over actuele vraagstukken, waaronder de onderwijsinhoud. We zien verder dat de deelnemers aan het debat ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit ervan; we waarderen het daarom dat de KNAW door een metastudie meer ordening wil aanbrengen in het actuele debat over rekenen en wiskunde. Als laatste opmerking over deze ontwikkeling: bij dit publieke debat bepaalt de inhoud de vorm, en niet andersom. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de totstandkoming van de canon van de Nederlandse geschiedenis: die is anders dan volgens de hierboven geschetste procedure tot stand gekomen.

Wij juichen deze ontwikkelingen toe. Het «wat» is immers niet voor eens en voor altijd vastgesteld, maar onderhevig aan verandering als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en opvattingen. Daar mag iedereen zijn inbreng in hebben. Het lijkt er echter op dat de bestaande routines daarin onvoldoende voorzien. Naar ons idee is het probleem dan ook niet zozeer dat het ontbreekt aan publiek debat over de onderwijsinhoud. Het gaat meer om de vraag hoe de discussie zo kan worden gevoerd én beslecht dat scholen uit de voeten kunnen met de uitkomsten ervan.

Actie

Hier liggen in eerste instantie vragen voor de SLO en voor de KeBB, verenigd in het COLO. Is de wijze waarop ze nu hun rol vervullen in het voorbereiden van de besluitvorming over onderwijsinhoud nog adequaat? Houdt men in voldoende mate rekening met de ontwikkeling waarin een toenemend aantal mensen, binnen en buiten het onderwijscircuit, van hun betrokkenheid bij onderwijsinhoud blijk geven? We nodigen deze organisaties daarom uit hun zienswijze op deze aanbeveling te geven, en met voorstellen te komen over hoe het publieke debat over onderwijsinhoud ook in de besluitvorming goed tot zijn recht kan komen.

3.5. Landelijke voorzieningen voor beleid rond bekostiging en huisvesting

De Onderwijsraad stelt vast dat het onderwijsbeleid de afgelopen jaren sterk gedecentraliseerd is en pleit ervoor om in elk geval op de terreinen bekostiging en huisvesting meer centrale voorzieningen te treffen. De raad adviseert de oprichting van een «Landelijk Forum Onderwijshuisvesting» en een «Landelijke Expertisegroep Bekostiging», waarbij de raad van OCW een actieve en faciliterende rol verwacht. Deze voorzieningen hebben volgens de raad tot taak kennis en expertise te bundelen, ervaringen uit te wisselen over de sectoren heen, en de beschikbare expertise optimaal te benutten voor actuele vraagstukken op deze terreinen.

We reageren hierop als volgt.

1. Landelijk forum onderwijshuisvesting

Hoogwaardige scholenhuisvesting is van groot belang voor onderwijzen en leren en staat daarnaast steeds meer in het teken van menselijke maat, innovatie, veiligheid, duurzaam bouwen, binnenklimaat, krachtwijken, ruimtelijk beleid en architecturale waarde. Versterking, bundeling en spreiding van kennis en expertise op dit terrein is dan ook belangrijk. Er bestaat daarom een Servicecentrum Scholenbouw1 en een Landelijk Steunpunt Brede School2, die beide met onze steun in stand worden gehouden. We beschouwen dit als een adequate invulling van de aanbeveling van de Onderwijsraad.

2. Landelijke expertisegroep bekostiging

Elke onderwijssector heeft een krachtige sectororganisatie. Deze organisaties hebben de nodige expertise opgebouwd met veranderingen in de bekostiging, zoals de introductie van de lumpsum en de herziening van de materiële bekostiging. Ze zijn ook goed in staat tot onderlinge uitwisseling op het terrein van bekostiging. Is er behoefte aan verdere versterking en bundeling van expertise, dan zouden de betrokken partijen daar zelf initiatief moeten nemen.

4. 90 jaar Onderwijsraad

De Onderwijsraad had bij zijn oprichting in 1919 een heldere en ambitieuze rolopvatting. De eerste voorzitter, prof. dr. Bavinck, betoogde dat de Onderwijsraad er is om «voorlichting te geven omtrent datgene wat «eisch des tijd» is te achten, voorts de grote lijnen weet te trekken en de wegen weet aan te wijzen waarlangs de onderwijswetgeving zich moet bewegen»3. De Onderwijsraad werd in een bijzondere periode opgericht. Nederland had een slepende schoolstrijd achter de rug. De Eerste Wereldoorlog had een flinke impact op ons land en vergde een herpositionering in internationaal verband. Belangrijke opgave was hoe het land zich maatschappelijk en economisch zou kunnen hernemen. Daarvoor was goed onderwijs onontbeerlijk, en daarom werd stevig ingezet op beleid om onderwijs bij de tijd en op een hoger kwaliteitsniveau te krijgen.

Ook nu is het van belang goed zicht te hebben op actuele vraagstukken en op een wenkend toekomstperspectief voor onderwijzen en leren. Meer dan eens heeft de Onderwijsraad in de afgelopen jaren deze rol vervuld. Ook met deze Stand van educatief Nederland 2009 levert de raad een belangrijke bijdrage aan de gedachtevorming en het debat over de toekomst van het onderwijs.

Op de website van de Onderwijsraad4 is te lezen hoe de Onderwijsraad zijn 90-jarig jubileum gaat invullen. In dat verband verwijzen we uw Kamer naar de website «Geheugen van het onderwijs»5, die de opmaat kan zijn tot een «canon van de Nederlandse onderwijsgeschiedenis». Die geschiedenis laat zien dat onderwijs zeer zeker een voorwerp van aanhoudende zorg voor de regering is, maar altijd ook de resultante geweest is van een brede maatschappelijke inzet. Een blik op het verleden kan ons helpen om deze traditie in de huidige tijd opnieuw vorm te geven.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XNoot
1

Memorie van Toelichting Begroting OCW 2009. TK 31 700 VIII, nr. 2.

XNoot
2

Aanvullend beleidsakkoord bij «Samenwerken, samen leven». TK 31 070, nr. 24 (herdruk).

XNoot
1

Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voortgangsrapportage Leerkracht van Nederland, 29 april 2009, kamerstuk 27 923, nr. 79.

XNoot
2

http://www.minocw.nl/actueel/nieuws/35773/Rapport-Onderwijsraad-Stand-van-Educatief-Nederland.html

XNoot
3

Stand van educatief Nederland 2009, hoofdstuk 6.

XNoot
4

De Onderwijsinspectie maakt in het Onderwijsverslag over 2008 over de ontwikkelingen op het terrein van burgerschap vergelijkbare opmerkingen.

XNoot
5

Midterm review: het beste onderwijs. Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. TK 31 700 VIII, nr. 82.

XNoot
1

http://cultuur.residentie.net/index.php?s=26&c=2583

XNoot
2

Mark Bovens en Anchrit Wille. Diploma Democracy. NWO. Utrecht/Leiden 2009.

XNoot
1

Onderwijsraad. Verkenning Leren in samenspel. Den Haag 2003.

XNoot
1

Het Pre-Cool onderzoek. http://www.pre-cool.nl/pdf-bestanden/ Pre-Cool%20voorkant.pdf

XNoot
2

Brief van staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Sharon Dijksma. 19 februari 2009. 31 700 VIII, nr. 143.

XNoot
3

Onderwijsraad. Uitwijken of invoegen. Onderzoek van IVA beleidsonderzoek. Den Haag 2008.

XNoot
4

Brief van staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Sharon Dijksma, over het advies van de Onderwijsraad Partners in onderwijsopbrengst. 21 april 2009 PO/KU/2009/116 770.

XNoot
5

We hebben dit aangekondigd in de eerder genoemde midterm review.

XNoot
6

Onderwijsraad. Verkenning Leren in een Kennissamenleving. Den Haag 2003.

XNoot
7

www.samenlevenkunjeleren.nl/ stagebieders/actueel/con venant.pdf

XNoot
8

hwww.minocw.nl/actueel/nieuws/ 35 809/krajicek-verster kt-platform-sport-bewegen-en-onderwijs.html

XNoot
9

www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640333&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_news_item_id=24322

XNoot
10

Marja van Bijsterveldt. Schooluitval neemt eindelijk af. Volkskrant 24 april 2009.

XNoot
1

OESO Recognition of non-formal and informal learning. Country note for the Netherlands. Parijs 2008.

XNoot
2

Midterm review: het beste onderwijs. Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. TK 31 700 VIII, nr. 82.

XNoot
1

www.scsb.nl

XNoot
2

http://www.bredeschool.nl/fileadmin/PDF/2009-04-21_Flyer_Steunpunt_BS.pdf

XNoot
3

Onder wijzen. Vijfenzeventig jaar «Onderwijsraad (1919–1974). Den Haag 1994.

XNoot
4

www.onderwijsraad.nl

XNoot
5

www.onderwijserfgoed.nl/site/erfgoed

Naar boven