nr. 90
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2009
In uw brief van 12 juni 2009 vraagt u mij een nadere toelichting
te geven op het standpunt van het kabinet over de toewijzing van de extra
Nederlandse zetel in het Europees parlement na inwerkingtreding van het verdrag
van Lissabon. Ook vraagt u mij wanneer het wetsvoorstel dat de toewijzing
van de extra zetel mogelijk moet maken kan worden verwacht en waarom dit wetsvoorstel
niet al nu kan worden ingediend.
Mijn brief van 6 april 2009 (Kamerstuk 31 700 VII, nr. 76)
bevat het standpunt van het kabinet ten aanzien van de wijze waarop de extra
zetel die aan Nederland toekomt zal worden toegewezen, namelijk als restzetel
op basis van de verkiezingsuitslag van 4 juni 2009 op basis van een kiesdeler
van 25 zetels. Het kabinet heeft zijn keuze ruim voor de verkiezing van de
leden van Europees Parlement aan uw Kamer gezonden. Daarmee heeft het kabinet
het voor uw Kamer mogelijk willen maken om nog voordat deze verkiezing was
gehouden over de gemaakte keuze te overleggen. Een dergelijk overleg zou dan
een objectief karakter kunnen hebben en niet beïnvloed zijn door de concrete
uitslag van de verkiezing.
De Kiesraad is advies gevraagd over de keuze voor de verdeling van de
extra zetel. De Kiesraad concludeert in zijn advies dat de door het kabinet
voorgestane oplossing gelet op de omstandigheden de beste oplossing is. De
Kiesraad geeft in overweging om binnen de gemaakte keuze een verfijning aan
te brengen die met zich mee zou kunnen brengen dat partijen die bij de verkiezing
van de leden van het Europees Parlement 75% van de kiesdeler hebben
gehaald ook in aanmerking komen voor de restzetel. Dit wordt in overweging
gegeven, omdat naar de mening van de Kiesraad de door het kabinet voorgestelde «methode
tot een – overigens vrij beperkte – verstoring van de evenredigheid»
zou kunnen leiden, met name indien een partij bij de eerste toedeling van
zetels net geen volle zetel bemachtigt terwijl diezelfde politieke groepering
wel een zetel zou hebben bemachtigd indien er van meet af aan 26 zetels te
vergeven waren.
Hoewel ik in mijn brief van 6 april 2009 niet expliciet ben ingegaan
op de gesuggereerde verfijning van de Kiesraad, is wel beschreven waarom deze
overweging niet is gevolgd. De reden hiervoor is dat het kabinet het wenselijk
vindt dat de extra zetel alleen kan toevallen aan de partijen die bij de verkiezing
van de leden van het Europees Parlement minimaal een zetel hebben gehaald.
Ik benadruk dat ik vasthoud aan de eerder door mij voorgestelde regeling.
Het hiervoor vereiste wetsvoorstel kan pas worden ingediend, als daarvoor
op Europees niveau een grondslag is gecreëerd. Dat is op dit moment nog
niet het geval; er moet immers nog besluitvorming plaatsvinden over de wijze
waarop de toewijzing van de extra zetels in het Europees Parlement zal worden
vormgegeven. Een besluit van deze strekking zal op de gebruikelijke wijze
door de lidstaten dienen te worden goedgekeurd. In het kader van deze goedkeuringsprocedure
zullen ook de noodzakelijke wettelijke maatregelen worden getroffen.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten