Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-VII nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-VII nr. 8 |
Vastgesteld 3 november 2008
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Voldoet het ministerie van BZK volledig aan de doelstelling cq. taakstelling, zoals vastgelegd in het programma Vernieuwing Rijksdienst? Zowel kwantitatief als kwalitatief?
Ja. De reorganisatie van BZK is september jl. ingevoerd. BZK toont zich hierin rijksbreed gezien een koploper.
Wat betreft de kwantitatieve taakstelling vult BZK de komende jaren de taakstelling in: in totaal ± 550 fte, waarvan bij kerndepartement ± 350 fte. De nieuwe organisatiestructuur borgt de afslanking conform het in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst afgesproken ritme (1/8 in 2008, 1/8 voor 2009, 1/4 voor 2010 en 1/2 in 2011). De formatieve omvang van de nieuwe onderdelen is daarbij vastgesteld op het in 2011 te bereiken bezettingsplafond. Een deel van de taakstelling is reeds begin september jl. bij de vormgeving van het vernieuwde BZK na een zorgvuldig plaatsingsproces gerealiseerd.
Ten aanzien van de invulling van de kwalitatieve taakstelling is per september jl. ook een kwalitatief verbetertraject ingevoerd. BZK wil hierin een voorbeeldfunctie vervullen. «Implementatiekracht» en «flexibilisering» door meer projectmatig en programmatisch werken zijn hierbij de belangrijkste verbeterambities. Medewerkers en leidinggevenden moeten hiernaar gaan handelen onder de noemer van «Werken aan BZK».
Hoe waarborgt u dat de beleidsprestaties effect hebben zonder indicatie hiervan?
Het is niet duidelijk op welke beleidprestaties en effecten deze vraag specifiek betrekking heeft. Dit maakt het lastig om deze vraag concreet te beantwoorden. In algemene zin proberen we overal waar dat zinvol, relevant en mogelijk is ofwel outcome of outputindicatoren te benoemen. Deze indicatoren worden periodiek gemeten. Daarnaast wordt uw Kamer met kwalitatieve rapportages, zoals beleidsevaluaties, geïnformeerd over de effecten van beleid.
Hoe waarborgt u een goede verantwoording als de prestaties niet SMART (Specifiek, Meetbaar, Afgestemd/Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden) zijn geformuleerd? Bent u bereid de afrekenbaarheid van de begroting vergroten door de beleidsprestaties meer SMART te formuleren?
Het is altijd ons streven om doelen en prestaties in begrotingsstukken SMART te formuleren. De laatste jaren is door BZK op dit terrein veel vooruitgang geboekt.
Wij willen hierbij aantekenen dat de Algemene Rekenkamer een positieve beoordeling geeft van de begroting van BZK. Uit de VBTB-toets komen de volgende scores op de W vragen: wat willen we bereiken: 97%, wat gaan we daarvoor doen: 100%, wat mag het kosten: 100%.
Ten opzichte van de begroting 2008, hebben we aan de begroting 2009 een aantal prestatiegegevens toegevoegd. Veelal hebben deze toegevoegde indicatoren betrekking op de kabinetsdoelstellingen. Dit vergroot het inzicht van Uw Kamer in de effecten van beleid.
Bent u bereid de nummering van de artikelen en subartikelen aan te passen, ter vergroting van de leesbaarheid van de begroting?
We zijn graag bereid om de nummering van de artikelen en subartikelen aan te passen, om te komen tot een logische volgordelijke begroting. We zullen de nummering herzien in het kader van een aangepaste artikelstructuur voor de ontwerpbegroting 2010.
Wordt deze begroting beïnvloed en/of aangepast doordat sommige decentrale overheden gelden zijn kwijtgeraakt als gevolg van deposito’s op IJslandse banken?
Nee. Dit geldt ook voor de begrotingen van Gemeentefonds en Provinciefonds. Voor de beantwoording van die zelfde vraag bij die begrotingen verwijzen we kortheidshalve naar het antwoord bij die vragen.
Hoeveel wordt er extern ingehuurd bij de politie en kunt u dat uitsplitsen in een overzicht per politieregio?
Totaal is in 2007 € 114 mln. uitgegeven aan personeel van derden (onder andere uitzendkrachten, WSW-ers en beveiligingsbedrijven):
Personeel van derden | x € 1 000 | % van totale lasten | % van tot. pers. lasten |
---|---|---|---|
Groningen | 6 559 | 5% | 7% |
Friesland | 6 710 | 5% | 8% |
Drenthe | 4 417 | 5% | 8% |
IJsselland | 906 | 1% | 1% |
Twente | 1 256 | 1% | 2% |
Noord- en Oost-Gelderland | 624 | 0% | 1% |
Gelderland-Midden | 2 816 | 2% | 3% |
Gelderland-Zuid | 3 972 | 4% | 6% |
Utrecht | 12 374 | 5% | 6% |
Noord-Holland Noord | 1 847 | 2% | 2% |
Zaanstreek-Waterland | 979 | 2% | 2% |
Kennemerland | 1 152 | 1% | 1% |
Amsterdam-Amstelland | 39 182 | 8% | 11% |
Gooi- en Vechtstreek | 337 | 1% | 1% |
Haaglanden | 1 612 | 0% | 1% |
Hollands Midden | – | 0% | 0% |
Rotterdam-Rijnmond | 13 215 | 3% | 4% |
Zuid-Holland-Zuid | 678 | 1% | 1% |
Zeeland | 1 250 | 2% | 2% |
Midden- en West-Brabant | 5 376 | 3% | 4% |
Brabant-Noord | 1 428 | 1% | 2% |
Brabant-Zuid-Oost | 2 344 | 2% | 2% |
Limburg-Noord | 1 844 | 2% | 3% |
Limburg-Zuid | 1 115 | 1% | 1% |
Flevoland | 2 085 | 2% | 3% |
Totaal 25 korpsen | 114 078 | 3% | 4% |
De hoge percentages van Groningen, Friesland en Drenthe zijn mede het gevolg van het opzetten van de gezamenlijke samenwerking op recherchegebied.
Dit is feitelijk geen externe inhuur, maar een wijze van onderlinge verrekening. Als gevolg van het moeilijk vervullen van vacatures in verband met de krapte op de arbeidsmarkt, heeft Utrecht meer ingehuurd. Bovendien zijn externen ingehuurd voor een aantal projecten.
Het hoge percentage bij Amsterdam wordt voornamelijk veroorzaakt door inhuur derden automatisering en voor andere diensten.
Waarom is in de begroting 2009 alleen het juridisch verplichte deel van de uitgaven aangegeven en wordt er verder geen onderscheid gemaakt in bestuurlijk en beleidsmatig gebonden bedragen? Bent u bereid om in de begroting 2010 per artikel een onderscheid te maken tussen juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en beleidsmatig gebonden? Zo nee, waarom niet?
Conform de Rijksbegrotingvoorschriften 2008 geven we in onze begroting per operationele doelstelling weer wat de omvang van de juridisch verplichte uitgaven is. Het opnemen van de bestuurlijk gebonden en beleidsmatig gebonden, als verbijzondering van de niet-verplichte uitgaven, is sinds de begroting 2006 niet meer verplicht en niet meer gebruikelijk. De exacte omvang van de bestuurlijk gebonden en met name de beleidsmatig gebonden uitgaven is bovendien lastig vooraf vast te stellen.
Wat betekent «... een herbezinning op de rolverdeling tussen rijksoverheid, provincies en gemeenten»?
Met een «herbezinning» wordt hier bedoeld dat het van belang is dat, gelet op de ontwikkelingen van decentralisatie en het toenemende belang van de Europese schaal, overheden gezamenlijk het gesprek voeren over de vraag welke inhoudelijke opgaven die zich voordoen op een bepaald beleidsterrein het meest effectief en efficiënt door welke overheidslagen kunnen worden opgepakt. De conclusie hiervan kan zijn dat een andere rolverdeling tussen de bestuurslagen bij de uitoefening van overheidstaken zal helpen bij het vergroten van het realiserende vermogen van de overheid als geheel.
Kan «een herbezinning op de rolverdeling tussen rijksoverheid, provincies en gemeenten» ook gevolgen hebben voor de bestuurlijke indeling van Nederland?
Dit kabinet hanteert als uitgangspunt dat de bestuurlijke indeling van Nederland niet ter discussie staat, omdat het binnen de huidige indeling goed mogelijk is op elk van de beleidsterreinen tot een goede aanpak van de maatschappelijke opgaven te komen. Het gaat wat het kabinet betreft dan ook telkens om de vraag hoe binnen de bestaande indeling tot een optimale verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden kan worden gekomen.
Hoe zal de rolverdeling tussen rijksoverheid, provincies en gemeenten er in de toekomst uitzien? Op welke terreinen zal de ingeslagen weg van decentralisatie worden doorgezet?
In de bestuursakkoorden van het kabinet met gemeenten en provincies zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen rijksoverheid, gemeenten en provincies. De rol en positie van gemeenten als meest nabije overheidslaag voor burgers wordt versterkt, o.a. door een flinke decentralisatie. De rol en positie van provincies wordt versterkt en aangescherpt waar de kerntaken de kaderstelling in het ruimtelijk-economisch domein betreffen. Op dat terrein zijn ook afspraken over decentralisatie van rijkstaken gemaakt.
De gemaakte decentralisatieafspraken zijn en worden geïmplementeerd. Deze betreffen vele terreinen. In de kabinetsreactie op het rapport van de Taakgroep gemeenten onder voorzitterschap van de heer D’Hondt die we u binnenkort doen toekomen, worden op enkele terreinen verdere stappen naar decentralisatie beschreven.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van de aanpak uit 1993 om de regierol van de gemeenten op het gebied van veiligheid in de Gemeentewet vastleggen?1 Kunt u aangeven wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de aanpak uit 1993 en die van nu en hoe het Integrale Veiligheidsbeleid uit die van 1993 zich verhoudt tot de gemeentelijke regierol bij veiligheid uit 2009? Welke meerwaarde ziet u met het opnemen van de regierol van gemeente bij de veiligheid in de gemeentewet? Hoeveel gemeenten hebben op basis van eerdere afspraken een integraal veiligheidsplan opgesteld? Welke maatregelen en instrumenten kunt u nemen dan wel inzetten indien gemeenten geen integraal veiligheidsplan opstellen? Is vooraf bekend aan welke vereisten integraal veiligheidplannen moeten voldoen? Hoe en wanneer meet u de veiligheidsplannen op hun effectiviteit? Hoe worden de te verwachten resultaten gemonitord en geëvalueerd?
De Integrale Veiligheidsrapportage 1993 (IVR 1993) maakte al helder dat gemeenten structureel aandacht zouden moeten geven aan integrale veiligheid. De samenhang van preventie, repressie en sociale en fysieke veiligheid stond centraal, maar de regierol van gemeenten ten aanzien van andere organisaties (politie, OM, scholen, jeugdzorg, woningbouwcorporaties e.d.) kwam onvoldoende uit de verf. Inmiddels is dat anders. Zesenzeventig procent van de gemeenten zegt bijvoorbeeld te beschikken over een integraal veiligheidsprogramma.2
Gemeenten constateren echter ook dat er nog teveel sprake is van vrijblijvendheid. Het is anno 2008 meer dan ooit noodzakelijk dat de lokale veiligheidsproblematiek in en door de hele keten wordt aangepakt en daarvoor is stevige gemeentelijke regie nodig. Een wettelijke verankering van die regierol van gemeenten, zoals aangekondigd in het Beleidsprogramma, maakt dit mogelijk. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Bestuursakkoord met de VNG.
Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten die regierol op een goede wijze gestalte zullen geven. Gemeenteraden hebben een controlerende functie en kunnen colleges daarop aanspreken, ook op het maken van een integraal veiligheidsplan. Dat geldt ook voor andere (lokale) partijen.
Het maken van een integraal veiligheidsplan is een lokale verantwoordelijkheid en kan ook alleen daar goed gestalte krijgen. In het wetsvoorstel worden daar dan ook geen inhoudelijke eisen aan gesteld. Gemeenten worden echter wel ondersteund, bijvoorbeeld door de Handreiking Kernbeleid Veiligheid (een stappenplan voor gemeenten om een integraal veiligheidsplan te ontwikkelen).
Via www.waarstaatjegemeente.nl zal worden gemonitord hoeveel gemeenten een plan hebben en of er vooruitgang in de resultaten zijn behaald.
Hoe staat het met de ontwikkeling van de visie op de openbare ordeportefeuille van de burgemeester door de VNG en het Rijk? Wanneer wordt die naar de Kamer gestuurd?
We zullen de visie op de rol van de burgemeester in het lokale veiligheidsdomein, inclusief de openbare-ordeportefeuille van de burgemeester, dit jaar aan de Tweede Kamer zenden.
Welke taken vervult u op het terrein van organisatie en bedrijfsvoering (al) voor meerdere en zelfs alle ministeries? Welke zitten nog in de pen?
De volgende diensten worden reeds door meerdere ministeries afgenomen:
• Facilitaire samenwerking tussen BZK en Justitie (FASAM)
• Categoriemanagement
• Elektronisch bestellen en factureren (EBF)
• Digitale Werkomgeving Rijk (DWR)
• Personeel- en Salarisadministratie door P-Direkt
• Arbeidsmarktcommunicatie door het EC-AMC
• Arbeidsbemiddeling tussen rijksorganisaties door de rijksmobiliteitsorganisatie (RMO)
• Arbeidsjuridische ondersteuning EC-AJ
• EC-Rijksadvies (RA)
• EC-Formatieadvies (FA)
• Arbeid&Gezondheid
• Bedrijfsmaatschappelijk Werk (BMW)
• Buitenhuis
• Intercoach (IC)
• Interdepartementale pakket- en koeriersdienst (IPKD)
• We print together (WPT)
• Bureau huisvesting rijksoverheid (Bhuro)
• Flexchange (FC)
Nog in de pen:
• Samenwerking op het terrein van Facilitaire management (4FM) tussen Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
• Shared Service organisatie Verkeer en Waterstaat voor Verkeer en Waterstaat, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Welke informatie gaan de zes regionale informatie- en expertisecentra precies delen en met wie?
In het kader van het «actieprogramma bestuurlijke aanpak georganiseerde misdaad» is inmiddels besloten een landelijk dekkend netwerk van tien Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) in te richten (zie ook de voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen van 24 oktober 2008 aan Tweede Kamer).
De centra hebben tot taak om gemeenten te ondersteunen in hun aanpak van de georganiseerde criminaliteit en om de informatiepositie van het bestuur daarbij te versterken. De betrokken bestuurders kunnen aangeven welke accenten daarbij gelegd moeten worden, naargelang de lokale/regionale situatie. Concreet zullen de centra actieve bijdragen gaan leveren aan de bestrijding van aan vastgoed gerelateerde criminaliteit, mensenhandel, georganiseerde hennepteelt, verwevenheid boven- en onderwereld, witwassen en andere financieel-economische criminaliteit. Alle centra staan onder leiding van een burgemeester.
De informatie-uitwisseling zal worden gebaseerd op het Bestuurlijk akkoord over informatie-uitwisseling dat we recent samen met de ministers van Justitie en van Defensie, en de staatssecretarissen van Financiën en van SZW, alsmede de voorzitter van het college van procureurs-generaal en de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heb ondertekend. Het akkoord maakt het mogelijk dat gemeenten, politie, OM, belastingdienst, SIOD, KMAR en de FIOD/ECD informatie uitwisselen.
Welke initiatieven zullen er worden genomen om tot een beter binnenlands bestuur te komen?
De zorg voor een democratisch, doeltreffend en doelmatig binnenlands bestuur is een structurele, wettelijk vastgelegde taak van de bewindslieden van BZK In de begroting vindt u de activiteiten en initiatieven die daarvoor in 2009 worden voorzien. Hieruit blijkt dat het kabinet werkt met een pakket van maatregelen. De basis hiervoor is gelegd in de bestuursakkoorden die het kabinet met gemeenten en provincies heeft afgesloten. Het gaat hierbij om concrete zaken, zoals decentralisatie op verschillende beleidsterreinen, werken aan de Staat van de dualisering, vermindering van interbestuurlijk toezicht, terugdringen van interbestuurlijke administratieve lasten en het ondersteunen van decentrale overheden bij vragen rondom bestuurskracht (Programma Krachtig Bestuur) wordt door de overheden gezamenlijk gewerkt aan een beter binnenlands bestuur.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het oplossen van knelpunten bij grensoverschrijdende samenwerking?
In een bestuurlijk overleg met de grensregio’s op 24 juni is een lijst van knelpunten besproken die door de regio’s zijn aangedragen. Over de voortgang van één en ander zal ik u begin 2009, na het bestuurlijk vervolgoverleg met de regio’s, informeren.
Op welk(e) onderzoek(en) baseert u zich als u stelt dat een vijfde van de burgers zich wel eens onveilig voelt en een kwart van de burgers in aanraking komt met criminaliteit?
De genoemde percentages zijn ontleend aan de Veiligheidsmonitor Rijk 2008, waarmee slachtofferschap van criminaliteit, onveiligheidsgevoelens, buurtproblemen en meningen over het functioneren van de politie worden gemeten door middel van een enquête onder burgers. Deze monitor is u met de brief van 29 april 2008 (TK 2007–2008, 28 684, nr. 134) aangeboden.
Hoeveel extra forensisch medewerkers moeten er in 2009 worden aangetrokken?
Er worden in totaal 500 forensisch medewerkers aangetrokken verdeeld over de jaren 2008 tot en met 2011. Dit betekent dat er ieder jaar 125 forensisch medewerkers bij komen, tot het eindtotaal in 2011 is bereikt.
Hoeveel van het voor de periode 2008–2009 beoogde forensisch assistenten zijn er in 2008 aangenomen?
In het kader van het programma versterking opsporing en vervolging van de politie is afgesproken dat één maal per jaar de korpsen bevraagd worden over het aantal forensisch assistenten. Begin dit jaar was de tranche voor dit jaar (125) al vrijwel ingevuld. We gaan er dan ook vanuit dat de beoogde 125 forensische assistenten dit jaar in dienst bij de korpsen zijn gekomen.
Waarom was er begin 2008 nog niets (0%) gedaan aan Overlast en Verloedering, zoals blijkt uit de brief Veiligheidsmonitor (28 684, nr. 135)?
In de jaren 2002 tot en met 2006 is de door burgers ervaren overlast en verloedering reeds teruggebracht met 9 respectievelijk 8%. Uit de Veiligheidsmonitor 2008 blijkt dat deze daling zich in 2007 niet heeft voortgezet, maar is stabiel gebleven. Dat betekent echter niet dat er niets is gedaan om de overlast en verloedering verder terug te dringen. In het actieplan Overlast en Verloedering, dat bij brief van 10 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden (TK 28 684, nr. 130), benoemen we maatregelen om de overlast en verloedering verder terug te dringen, waardoor ook de eerder ingezette dalende trend zich verder kan voortzetten. Deze instrumenten worden momenteel ontwikkeld en uitgevoerd.
Heeft het behalen van het doel van 25% reductie op vermogensdelicten nog enig effect op de doelstelling van het kabinet om 25% minder criminaliteit en overlast in 2010 te hebben?
Vermogensdelicten vallen onder de definitie van criminaliteit, zoals die wordt gehanteerd voor de doelstelling van dit kabinet om 25% minder criminaliteit en overlast in 2010 te hebben. De reductie van de criminaliteit op vermogensdelicten draagt dan ook in positieve zin bij aan het bereiken van die doelstelling.
Kunt u aangeven wat de bezoekerscijfers van de website www.fietsdiefstal.nl zijn en op welke wijze heeft u ruchtbaarheid gegeven aan het bestaan van deze website?
De website www.fietsdiefstal.nl bestaat vanaf juni 2008 (vanaf de start van de publiekscampagne Fietsdiefstal). De statistieken over bezoekerscijfers van deze site zijn vanaf augustus 2008 beschikbaar. In de periode augustus 2008 tot en met oktober 2008 is de website 25 245 keer bezocht (20 800 unieke bezoekers).
De website www.fietsdiefstal.nl is in de publiekscampagne neergezet als het hart van de campagne, het centrum voor alle informatie over het onderwerp fietsdiefstal. Er zijn verschillende middelen ingezet om ruchtbaarheid te geven aan het bestaan van de site. Zoals advertenties in landelijke dagbladen, advertorials in huis aan huis-bladen, abri-posters op NS stations en hogescholen/universiteiten, webvertising en search engine marketing, 18 evenementen in grote en middelgrote gemeenten in samenwerking met de deelnemende gemeenten en de lokale politiekorpsen en aandacht van landelijke en lokale pers tijdens de publiekscampagne.
Hoe zijn/worden de gelden over 2007 en 2008 van twee keer € 3,1 miljoen precies uitgegeven en wat is de balans tussen werving en opleiding?
De in 2007 uitgekeerde gelden (3.1 mln) waren bedoeld om ervoor te zorgen dat de werving van de forensische assistenten een vliegende start kreeg. Aangezien uit de peiling van maart 2008 naar voren kwam dat het aantal van 125 al vrijwel bereikt was, is dit succesvol gebleken. De forensische assistenten worden kort (in circa drie maanden) opgeleid en kunnen dus snel instromen in de korpsen.
De opleidingskosten bedragen circa 6000 euro, de wervingskosten kunnen per regio variëren.
Kunt u de cijfers geven waarop u zich baseert als u stelt dat er aantoonbaar minder criminaliteit is in de 163 bedrijventerreinen en winkelcentra met een keurmerk?
Winkelgebieden waar wordt gewerkt met het Keurmerk Veilig Ondernemen hebben minder last van criminaliteit, waardoor ondernemers, medewerkers en klanten zich (veel) veiliger voelen. De cijfers die hieraan ten grondslag liggen, zijn gebaseerd op recente zgn. 1-metingen van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel.
Uit deze 1-metingen blijkt dat ondernemers in winkelgebieden met een Keurmerk Veilig Ondernemen zich veiliger voelen dan in de periode voor het Keurmerk. Bijna 80% van de ondernemers geeft aan dat zich het afgelopen jaar (vrijwel) geen situaties in hun bedrijf hebben voorgedaan waarin zij zich onveilig voelden. Tijdens de nulmeting lag dit percentage nog op 53%. Het percentage ondernemers dat aangeeft (wel eens) bang te zijn als gevolg van bedreigingen (geestelijk of lichamelijk) is gehalveerd (van 11 naar 5%). Het veiligheidsgevoel in de directe omgeving is gestegen van 60% naar 80%.
Tijdens de nulmetingen gaf de helft van de ondervraagde ondernemers nog aan één of meerdere dieven op heterdaad betrapt te hebben. Twee jaar later is dit nog maar een derde van de ondernemers. Ook het aantal geslaagde inbraken is gedaald. Nu meldt 8% van de ondernemers een inbraak, dit was twee jaar geleden nog 24%. Verder blijkt uit de 1-metingen dat ondernemers minder last ondervinden van agressieve of baldadige (groepen) personen in de winkel en de omgeving (13% tegenover 24% tijdens de nulmeting). Ook de overlast door vernieling en vervuiling is gedaald met respectievelijk 4% en 5%.
Is er bij de handhaving van het alcoholbeleid intussen sprake van een gezamenlijke richtlijn van de Voedsel- en Warenautoriteit, de VROM-inspectie, en de ministeries van VWS en BZK? Hoe wordt omgegaan met de aanpak van hokken en keten? Ziet u op dit terrein een landelijke verantwoordelijkheid?
Het kabinet is, zoals in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid (TK 27 565, nr. 35) staat, tegen het gedogen van hokken en keten die in strijd zijn met de Drank- en Horecawet en bouwregelgeving. Ik heb mede namens mijn collega’s van VWS, Jeugd en Gezin, VROM en WWI gemeenten per brief opgeroepen hokken en keten aan te pakken met als richtlijn de aanpak van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA). Ik hecht aan een lokale aanpak waarbij ook de VWA een belangrijke rol speelt. Het doel is dat de VWA en de gemeente gezamenlijk de bestaande situatie in de gemeente inventariseren, de bestaande hokken en keten beoordelen, een strategie en beleid ontwikkelen en die uitvoeren. Mocht blijken dat deze aanpak onvoldoende van de grond komt, dan zal de VWA de hokken en keten eigenstandig gaan aanpakken. Het instrumentarium daartoe is toereikend. Het kabinet ondersteunt gemeenten in de aanpak door middel van verspreiding van goede voorbeelden, het maken van regionale afspraken en de ontwikkeling van een handreiking voor ouders ten aanzien van hokken en keten. De Tweede Kamer ontvangt, zoals aangekondigd tijdens het Algemeen Overleg over Vroeg op Stap van 9 oktober jl., dit najaar een brief met daarin de laatste stand van zaken ten aanzien van het hokken- en ketenbeleid.
Hoeveel wijkagenten moeten er in 2009 worden opgeleid?
De opleiding van een wijkagent is maatwerk. Een wijkagent wordt voornamelijk aangenomen op basis van zijn of haar ervaring en competenties. Hierna bekijkt een korps of en in hoeverre aanvullende opleiding noodzakelijk is. Op dit moment is geen cijfer te noemen voor het aantal wijkagenten dat in 2009 opgeleid moet worden. Dit laat onverlet dat er jaarlijks (tot 2011) 125 extra wijkagenten bij komen.
Hoeveel van de beoogde 500 extra wijkagenten zijn er tot nu toe aangesteld?
BZK monitort de voortgang van de uitbreiding van wijkagenten. De eerste officiële cijfers betreffen het jaar 2008 en zijn uiterlijk in mei 2009 bekend. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd middels het jaarverslag Nederlandse Politie over 2008. In het jaarverslag zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van wijkagenten in de krachtwijken.
We hebben de korpsen gevraagd om dit najaar in de begroting ook het groeipad van het aantal wijkagenten t/m 2011 aan te leveren.
(Dit antwoord heeft ook betrekking op vraag 28 en 98.)
Worden de 500 extra wijkagenten ook buiten de probleemwijken van minister Vogelaar ingezet? Hoeveel?
De verdeling van de wijkagenten over de wijken is lokaal maatwerk. Op grond van de lokale veiligheidssituatie bepaalt het regionale college waar de inzet van extra wijkagenten wenselijk is. De wijkagenten zullen ingezet worden in de wijken met een veiligheidsprobleem. Bij de lokale verdeling is specifiek aandacht voor de krachtwijken. De uitbreiding van wijkagenten zal het eerst plaatsvinden in de wijken met de grootste problemen.
Zie verder het antwoord op vraag 27.
(Dit antwoord heeft ook betrekking op vraag 98.)
Welke concrete activiteiten worden er momenteel met Burgernet uitgevoerd? Hoe actief zijn de vijf pilots en de website? Wat kost Burgernet in deze fase?
Op 18 juni 2008 informeerden wij uw Kamer over de aanpassing van het tijdschema voor de landelijke uitrol van Burgernet (TK 28 684, nr. 159). Kort samengevat was een aanpassing in het tijdschema noodzakelijk omdat het nieuwe Burgernetsysteem nog niet voldeed aan de gestelde kwaliteits- en stabiliteitseisen.
Inmiddels is het nieuwe Burgernetsysteem gereed en beproefd. Nu een goed werkend systeem beschikbaar is, kan worden gestart met pilots in negen gemeenten in vijf politieregio’s. Dat zal op 7 november gebeuren.
Voorafgaand aan de pilots is gestart met een wervingscampagne. Deze campagne verloopt voorspoedig: er hebben zich via de website al meer dan 12 500 personen aangemeld als Burgernetter! De totale landelijke investeringskosten die tbv de pilots in 2009 door BZK maximaal zullen worden gemaakt, zijn 2,3 mln euro.
Welke 10 gemeenten hebben ondersteuning aangevraagd in het kader van de aanpak van polarisatie en radicalisering en om welke bedragen gaat het?
In 2008 zijn inmiddels in het kader van de aanpak van polarisatie en radicalisering 16 aanvragen voor ondersteuning gehonoreerd; in totaal betreft het 21 gemeenten:
– Amsterdam € 1 114 000
– Bergen op Zoom € 200 000
– Capelle a/d IJssel € 15 000
– De Bilt € 10 000
– Den Haag € 233 280
– Dronten (namens: Dronten, Almere, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde) € 35 184
– Enschede € 24 000
– Gilze en Rijen € 30 000
– Helmond € 569 000
– Rijswijk € 17 100
– Roermond € 17 040
– Rotterdam € 135 750
– Stadskanaal € 100 000
– Weert € 209 000
– Zaanstad € 30 700
– Zoetermeer € 121 000
Totaalbedrag: € 2 861 054,–. De toegekende bedragen worden uitgekeerd in de periode 2008 t/m 2011.
Eerder is in 2007 al ondersteuning toegekend aan Amsterdam, stadsdeel Slotervaart.
Op welke «sommige beleidsterreinen» is concreet «verdere decentralisatie» een «noodzakelijke stap»?
Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de Taakgroep gemeenten onder voorzitterschap van de heer D’Hondt. Daarin vindt u een reactie op de voorstellen voor verdere decentralisatie van de Taakgroep.
Welke specifieke maatregelen worden er in 2009 getroffen ter bemoeilijking van de fabricage en inzet van zelfgemaakte explosieven?
In 2009 zullen een aantal activiteiten worden ondernomen die het fabriceren van zelfgemaakte explosieven zullen bemoeilijken.
De uitgebreide Europese ontwikkelingen rondom dit beleidsveld laten langer op zich wachten dan aanvankelijk door de Europese Comissie was gepland, waardoor ervoor is gekozen om naast actieve participatie in het EU-traject ook voorlopige maatregelen te treffen die in de tussengelegen periode al actief effect krijgen.
In 2009 gaat Nederland door met het proactief bijgedragen aan het ontwerp van Europese regelgevingsvoorstellen op het vlak van explosieven, welke eind 2009 zullen worden behandeld. In EU-verband lopen nu wel al diverse projecten op dit gebied die al in 2009 resultaat zullen opleveren, zoals de opbouw van een vroegwaarschuwingssysteem voor alle lidstaten, een EU-bomdata systeem en netwerken van detectie-experts en explosieven opruimingsdiensten.
Over de voorlopige maatregelen voor Nederland op het gebied van de fabricage van zelfgemaakte explosieven wordt op dit moment overleg gepleegd. Zo zal er een meldingsfaciliteit komen voor verdachte transacties van specifieke chemicalien, dat sterk zal lijken op de systematiek die thans voor drugsprecursoren wordt gebruikt. De verwachting is dat dit meldpunt in de zomer van 2009 operationeel zal zijn. Daarnaast wordt aan de relevante branches in de (detail)handel gevraagd welke maatregelen zij kunnen treffen totdat de Europese regelgeving in werking treedt. Hierbij valt te denken aan het verhogen van het bewustzijn van het personeel, het registreren van specifieke transacties die als verdacht kunnen aangemerkt en het uit de detailhandel nemen van specifieke (hoge) concentraties van stoffen waarvan de beschikbaarheid voor consumenten niet strikt noodzakelijk is.
Naast fabricage is de inzet van zelfgemaakte explosieven relevant. Op het gebied van detectie is er een zeer sterke technologie ontwikkeling gaande die nog niet voltooid is. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen nauw in de gaten en participeert waar dit nodig is.
Hoe wordt er voor gemeenten met gebrek aan schaal herindeling gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 34.
Wat betekent de opmerking dat voor gemeenten met gebrek aan schaal zo nodig een herindeling wordt gestimuleerd? Wat voor normen hanteert het kabinet hiervoor? Wie stelt vast welke schaal voldoende is? Wordt hierbij gedacht aan een minimum aantal inwoners? Welke verwachtingen heeft het kabinet ten aanzien van het aantal herindeling in deze kabinetsperiode?
Er bestaat geen direct causaal verband tussen de bestuurlijke schaal (inwoneraantal) en bestuurskracht van gemeenten. Het kabinet hanteert om die reden geen minimumnorm voor het inwonertal van gemeenten. Veeleer spelen criteria als «draagvlak», «duurzaamheid», «bestuurskracht», «regionale samenhang» en «evenwicht» een belangrijke rol bij de vraag of herindeling wenselijk is. In het coalitieakkoord is als uitgangspunt geformuleerd dat herindeling van gemeenten plaatsvindt indien daarvoor voldoende lokaal draagvlak bestaat. Het kabinet zal zelf geen initiatieven tot gemeentelijke herindeling nemen. Het zijn immers de gemeenten zelf die de verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van hun bestuur en «bestuurskracht». Daarnaast heeft ook de provincie een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de bestuurskracht van gemeenten. Het spreekt voor zich dat het kabinet belang hecht aan een goede taakuitoefening door gemeenten. Daarbij vinden wij het van belang dat gemeenten in staat worden gesteld om, desgewenst, hun bestuurskracht te versterken. Dat kan bijvoorbeeld ook door intergemeentelijke samenwerking, mits democratische legitimiteit en controle zijn verzekerd. Gemeentelijke herindeling is in de ogen van het kabinet een andere mogelijkheid.
Zoals aangegeven gaat het kabinet uit van de benadering dat gemeentelijke herindeling «van onderop» dient plaats te vinden. Dat wil zeggen dat het initiatief tot herindelingsvoorstellen ligt bij de betrokken gemeenten of de betrokken provincie. Het is aan gemeenten zelf om te constateren of zij een eventueel bestuurskrachtprobleem op willen lossen door middel van herindeling. De Taakgroep gemeenten onder voorzitterschap van de heer D’Hondt heeft voorgesteld de financiële tegemoetkoming vanuit het gemeentefonds bij herindeling substantieel op te hogen, tegen de achtergrond dat in de bestuursakkoorden is afgesproken dat gemeenten geen financiële drempels mogen ervaren als zij willen kiezen voor herindeling. De kabinetsreactie op het rapport van de Taakgroep ontvangt u binnenkort. Herindelingsvoorstellen vanuit gemeenten en provincies worden wel getoetst aan het beleidskader herindeling. Het zwaartepunt voor de inhoudelijke toetsing ligt daarbij, in lijn met het coalitieakkoord, bij de provincies.
Tegen de achtergrond dat herindeling alleen plaatsvindt van onderop kunnen wij geen uitspraken doen over het concrete aantal herindelingen in deze kabinetsperiode. In het antwoord op vragen van de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen wij een overzicht geven van bij gemeenten en provincies lopende herindelingsprocessen die zouden kunnen leiden tot herindelingen die per 1 januari 2011 geëffectueerd kunnen worden.
Kan het stimuleren van herindeling ook bijdragen aan draagvlak voor herindeling? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De compensatie van de kosten die gemeenten voor een herindeling maken, loopt via het Gemeentefonds. De Taakgroep gemeenten (commissie D’Hondt) heeft in haar advies voorgesteld om deze financiële compensatie bij herindeling te vergroten. Momenteel wordt het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie D’Hondt voorbereidt, een ophoging van de financiële tegemoetkoming bij herindeling mag in dat kader worden verwacht. Het verwerven van draagvlak heeft geen directe relatie met deze tegemoetkoming. Wel zal in het nieuwe beleidskader dat tegen het einde van dit jaar naar de Kamer wordt gezonden, aandacht worden besteed aan het verwerven van draagvlak door gemeenten.
Wanneer worden de herindelingwetsvoorstellen aan de kamer voorgelegd?
De ministerraad heeft op 24 oktober jl. ingestemd met een vijftal wetsvoorstellen tot gemeentelijke herindeling. Na advisering door de Raad van State zullen deze wetsvoorstellen, naar verwachting, medio december 2008 aan de Kamer worden voorgelegd.
Hoe wordt concreet de bestuurskracht van gemeenten en provincies vergroot teneinde de decentralisatie van taken te vergemakkelijken?
Er bestaan tal van initiatieven bij zowel gemeenten als provincies die erop gericht zijn de eigen bestuurskracht te vergroten. Op verschillende plaatsen in het land wordt op lokaal en regionaal niveau gesproken over de vraag of de bestuurskracht (ook in de toekomst) toereikend is om de opgaven adequaat aan te pakken. Deze discussies worden regelmatig gevoerd op grond van de uitkomsten van bestuurskrachtonderzoek. Ook provincies zijn voornemens dit type onderzoek te gaan uitvoeren. Het zoeken naar manieren om de bestuurskracht te vergroten leidt in de praktijk tot een grote variëteit aan oplossingen. Innovatieve vormen van interbestuurlijke samenwerking zijn daarvan onder andere het resultaat.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het van belang is de verantwoordelijkheid voor bestuurskracht te laten waar die hoort: bij het bestuursorgaan waar het in een concreet geval om gaat. Wel wil het kabinet ondersteunen waar nodig. Allereerst wordt de decentralisatie op verschillende beleidsterreinen daarom zorgvuldig begeleid vanuit de verantwoordelijke vakdepartementen. In aanvulling daarop is bij het ministerie van BZK het programma Krachtig Bestuur van start gegaan (waarover u in een aparte brief zult worden geïnformeerd). Doel van dit programma is om concrete knelpunten rondom bestuurskracht die in de praktijk worden ervaren te (helpen) oplossen.
Wat is het beleid met betrekking tot gemeentelijke herindeling?
Ons uitgangspunt is dat gemeentelijke herindelingen «van onderop» moeten worden geïnitieerd. Gemeentelijke herindeling kan een oplossing zijn voor de wens tot versterking van de (boven)lokale bestuurskracht van gemeenten, maar dat kan in beginsel ook op andere manieren, bijvoorbeeld door intergemeentelijke samenwerking via gemeenschappelijke regelingen of tussen een centrumgemeente en omliggende gemeenten. Ons herindelingbeleid zal op korte termijn in de vorm van een vernieuwd Beleidskader gemeentelijke herindeling aan de Kamer worden aangeboden. Daarmee geven wij invulling aan een eerdere toezegging aan de Kamer. In het vernieuwde Beleidskader zullen onder meer enige inhoudelijke criteria uit het huidige Beleidskader verder worden uitgewerkt en daarnaast worden procesmatige criteria geformuleerd die de provincie en de wetgever handvatten biedt bij de toetsing van herindelingvoorstellen.
Hoeveel specifieke uitkeringen zijn er per oktober 2008? Is het streefcijfer van maximaal 45 in 2011 te halen, gelet op de geringe terugloop in het jaar 2007? Waarom is het streefcijfer hoger dan het verwachte aantal uitkeringen?
Het aantal specifieke uitkeringen is voor het laatst geteld ter gelegenheid van het Overzicht specifieke uitkeringen 2008 van mei 2008. Toen waren er 101. Het eerstvolgende moment van telling is ter gelegenheid van het Overzicht specifieke uitkeringen 2009. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de beoogde terugloop tot 45 niet haalbaar is. Het «verwachte» aantal specifieke uitkeringen is exclusief nieuwe specifieke uitkeringen en ligt daarom lager dan het streefcijfer.
Zijn de provincies, na de problemen rond IJslandse banken nog steeds in staat om € 800 miljoen bij te dragen aan de realisatie van een aantal belangrijke maatschappelijke prioriteiten.
Uit de inventarisatie is gebleken dat de provincies Noord-Holland en Groningen gelden hadden uitstaan bij Lehman Brothers en de IJslandse banken (zie brief aan Tweede Kamer Inventarisatie van de gevolgen van de kredietcrisis voor de medeoverheden d.d. 17 oktober). Het gaat om een totaal van €128,4 miljoen. Er zijn geen signalen van provincies dat zij de afspraken uit het bestuursakkoord niet zullen nakomen. De afspraken tussen rijk en provincies om €800 miljoen bij te dragen aan de realisatie van maatschappelijke prioriteiten staan derhalve niet ter discussie.
Waarom is het een uitgangspunt van het onderzoek naar de mogelijkheid van provinciale belastingen dat provincies een eigen belastinggebied behouden? Waarom kan dit niet een uitkomst van het onderzoek zijn?
In het bestuursakkoord rijk-provincies d.d. 4 juni 2008 is daarnaast afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de provinciale belasting, dat nauw aansluit bij het provinciale takenpakket. Eind 2008 zullen we u nader informeren over de stand van zaken. Het besluit over een nieuwe provinciale belasting zal in het voorjaar van 2009 worden genomen in samenhang met de besluitvorming over de resultaten van het brede onderzoek naar de financiële verhouding Rijk-provincies.
Naast dit onderzoek hebben de fondsbeheerders aan de Raad voor financiële verhoudingen gevraagd om advies uit te brengen over de toekomstbestendigheid wat omvang en verdeling betreft van de financiële verhouding provincies-Rijk in relatie tot het takenpakket van provincies. De raad zal daarbij kijken naar de omvang van het provinciefonds, de belastingcapaciteit en de eigen middelen van provincies. Het advies is uiterlijk 1 maart 2009 afgerond. Een afschrift van de adviesaanvraag zullen we naar de Tweede Kamer sturen.
Het uitgangspunt dat provincies een eigen belastinggebied houden past bij de financiële verhouding tussen rijk en provincies. De voorkeursvolgorde is dat provincies kosten eerst dekken uit leges, vervolgens uit belastingen en daarna uit provinciefonds of specifieke uitkeringen. Het verdeelstelsel voor het provinciefonds is globaal om de bestuurlijke autonomie van provincies te ondersteunen. Weglaten van een eigen belastinggebied (vanuit de bufferfunctie) zorgt dat er meer druk komt op een veel preciezere verdeling van het provinciefonds en tast daarmee de bestuurlijke autonomie aan.
Kan de uitkomst van het onderzoek naar de mogelijkheid van provinciale belastingen ook zijn dat provincies geen eigen belastinggebied meer hoeven te hebben?
Zie antwoord vraag 41.
Wat gaat het opstellen van het handvest voor verantwoordelijk burgerschap kosten? Wie gaat dit opstellen?
De ontwikkeling van het Handvest Verantwoordelijk Burgerschap valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van BZK. Afstemming is er onder andere met VROM/WWI. Gekozen wordt voor een aanpak waarbij een breed draagvlak van de burgers voor wat verantwoordelijk burgerschap inhoudt, voorop staat. Een pure top down benadering wordt niet haalbaar geacht. De keuze voor deze aanpak is besproken met maatschappelijke organisaties en andere departementen.
In november ligt het beleidsverkennende plan van aanpak in de Ministerraad, waarna het naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Hierin zal de concrete aanpak van het Handvest worden opgenomen, alsook een raming van de kosten, inclusief de voorgestelde dekking daarvoor.
Welke plannen zijn er met betrekking tot een provinciale belasting die nauw aansluit bij het provinciale takenpakket? Hoe verhoudt deze provinciale belasting zich tot de vele financiële reserves die provincies hebben?
Zie antwoord vraag 41.
Herinnert u zich uw toezegging in het AO Vernieuwing Rijksdienst op 26 juni 2008 (31 490, 2) om het algemene cijfer voor de dienstverlening van de overheid, doel minimaal een 7, uit te splitsen naar (belangrijke) onderdelen en sectoren?
Ja. Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de klanttevredenheid van overheidsdienstverlening rond levensgebeurtenissen. Hierbij staat de situatie van burger centraal en niet het aanbod van individuele overheidsorganisaties. Het algemene cijfer kan worden uitgesplitst naar 28 levensgebeurtenissen, zoals «verandering gezinssituatie», «beginnen met een opleiding», «het starten van een bedrijf». De toegevoegde waarde van dit onderzoek zit juist in organisatieoverstijgende dienstverlening. Deze resultaten zijn gepubliceerd op de website van het ministerie (www.minbzk.nl). Verder zijn in het onderzoek zeven hoofdthema’s gebruikt (Onderwijs & opleiding; Ondernemen; Gezondheid & zorg; Buitenland; Familie & gezin; Wonen & omgeving; Werk & inkomen) die het dichtst de gevraagde uitsplitsing naar sectoren benaderen.
Op het moment van de toezegging was helaas niet bekend dat met dit onderzoek geen representatieve uitspraken kunnen worden gedaan over de prestaties van individuele organisaties.
De meeste uitvoerende diensten meten de klanttevredenheid van hun eigen organisatie zelf. Hierover rapporteert de verantwoordelijke bewindspersoon aan het parlement. Wel moet daarbij worden aangegeven dat de methodiek waarmee deze cijfers tot stand komen onderling sterk verschillen, zodat vergelijking van deze cijfers niet altijd goed mogelijk is.
Welke organisaties in Nederland doen onderzoek op het gebied van mensenrechten of houden zich bezig met voorlichting, advies of het behandelen van klachten met betrekking tot mensenrechten?
Nederland kent een weids mensenrechtenlandschap. Veel organisaties, zowel publiek, semi-publiek als privaat, houden zich bezig met uiteenlopende taken op het gebied van mensenrechten in Nederland, zoals onderzoek, voorlichting, advisering en/of klachtenbehandeling. Hieronder volgt een lijst met organisaties die actief zijn op dit terrein. Een limitatief overzicht is echter lastig te geven omdat er ook veel organisaties bestaan die als onderdeel van een bredere taakopdracht of doelstelling aandacht geven aan mensenrechten (zoals organisaties als FORUM Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, SLO Nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling of Vluchtelingenwerk Nederland) of die vanuit Nederland helpen met de bevordering van mensenrechten in het buitenland (zoals het Netherlands Helsinki Committee, Unicef Nederland of Aim for Human Rights, maar ook bijvoorbeeld de Adviesraad Internationale Vraagstukken).
– Nationale Ombudsman
– Commissie gelijke behandeling
– College Bescherming Persoonsgegevens
– Anti-discriminatiebureaus
– Onderzoekschool Rechten van de Mens (Universiteiten Rotterdam, Utrecht en Maastricht)
– Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten
– Nederlands Juristen Comité voor de rechten van de Mens
– Art.1 landelijke vereniging ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op alle gronden
– CG-Raad
– LEEFtijd
– Meldpunt Discriminatie Internet
– COC Nederland
Op welke wijze wordt het Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens aan het bureau van de Nationale Ombudsman verbonden?
De interdepartementale stuurgroep NIRM bereidt momenteel, onder leiding van BZK, voorstellen voor t.a.v. de concretisering van het kabinetsstandpunt NIRM. Het kabinetsstandpunt is verwoord in de brief van 18 juli jl., TK 2007–2008, 31 200 VII, nr. 75. Op welke wijze het NIRM wordt verbonden aan het bureau van de Nationale ombudsman is een van de door de stuurgroep uit te werken onderwerpen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het oplossen van de 10 meest gevoelde knelpunten bij de administratieve lasten?
– Op 24 oktober 2008 is de MR akkoord gegaan met de voortgangsbrief. Hierin wordt de stand van zaken toegelicht. De voortgangsbrief wordt u aansluitend toegezonden.
– Uit deze voortgangsbrief blijkt onder andere dat wachttijden bij de gemeentebalie zijn afgenomen, hoeven burgers minder gegevens aan te leveren voor werk en inkomen, zijn vrijwel alle modelverordeningen van de VNG voor vergunningen vereenvoudigd en worden gemeenten geholpen met handboeken en vrijwilligerstoetsen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen.
– Ook heeft het kabinet besloten in het kader van de top 10 aanpak van meest gevoelde knelpunten om de 25 meest gebruikte formulieren voor burgers voor 1 januari a.s. begrijpelijk te maken, waaronder de Toeslagenformulieren. Het verkeerd invullen van formulieren kan met 50 procent worden teruggedrongen, zo is uit onderzoek gebleken. In totaal zullen burgers per 1 januari 2009 te maken hebben met 22 procent minder administratieve lasten en aan het einde van deze kabinetsperiode zo’n 30 procent.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verminderen van de administratieve lasten?
– Op 24 oktober 2008 is de MR akkoord gegaan met de voortgangsbrief. De voortgangsbrief wordt u aansluitend toegezonden.
– De voortgang verloopt voorspoedig, zowel op Rijksniveau als op lokaal niveau
– De werkwijze is dermate succesvol dat deze is uitgebreid naar professionals en medeoverheden.
– De stand van zaken voor burgers is 22% AL vermindering per 1 januari 2009 en 30% einde 2011. De kabinetsdoelstelling wordt hiermee ruimschoots gehaald.
Hoe is de ruime 6 voor publieke dienstverlening gemeten en hoeveel mensen hebben een rapportcijfer gegeven?
Zie ook vraag 45.
Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de klanttevredenheid van overheidsdienstverlening rond levensgebeurtenissen. Deze levensgebeurtenissen hebben een hoge herkenningsfactor voor de respondenten. Voorbeelden zijn het zoals «verandering gezinssituatie», «beginnen met een opleiding», «het starten van een bedrijf».
De respondenten zijn geselecteerd op basis van reële ervaringen met de verschillende levensgebeurtenissen. Na screening van ruim 10 000 mensen, hebben uiteindelijk (netto) 1 400 geselecteerde personen aan het onderzoek deelgenomen.
De respondenten zijn bevraagd op de elementen van de BurgerServiceCode. De BurgerServiceCode is een gedragscode bestaande uit tien kwaliteitsnormen voor de relatie tussen de burger en de overheid in de moderne (digitale) samenleving.
Het onderzoek is door TNS/NIPO uitgevoerd en gepubliceerd op www.minbzk.nl
Kunt u aangeven vanaf wanneer precies burgers kunnen inloggen op www.mijnoverheid.nl en hun gegevens inzien?
Burgers met een DigiD kunnen inloggen op MijnOverheid.nl sinds de livegang op 3 april 2008. Het is de bedoeling dat het aantal gebruikers geleidelijk groeit. Momenteel wordt MijnOverheid niet actief onder de aandacht gebracht van burgers. Dat is voorzien in een latere fase wanneer meer overheidsdiensten worden aangeboden via Mijnoverheid.
Sinds oktober van dit jaar is een uitgebreide set GBA gegevens binnen MijnOverheid zichtbaar. Begin 2009 komen naar verwachting de gegevens over werk en inkomen (CWI/UWV), huis (Kadaster) en auto (RDW) beschikbaar. Begin 2009 wordt bovendien na een inventarisatie verder duidelijk welke dienstaanbieders in welk tempo en met welke diensten zich zullen aansluiten bij MijnOverheid.
Wanneer kan de Kamer het plan van aanpak verwachten om de genoemde punten voor medeoverheden en professionals aan te pakken?
– Op 24 oktober 2008 is de MR akkoord gegaan met de voortgangsbrief. Deze ontvangt u aansluitend.
– Daarin heeft het kabinet ook een kwalitatieve knelpuntenlijst opgesteld voor professionals en medeoverheden. Deze knelpunten zijn onder andere gebruiksonvriendelijke formulieren en automatiseringssystemen in de veiligheidssector; indicatiestelling in de zorg, toezicht in het onderwijs en specifieke uitkeringen tussen rijk en medeoverheden.
– De nulmetingen van professionals en medeoverheden worden dit najaar verwacht waardoor ook kwantitatief kan worden gemonitord op de voortgang.
Betekent de afhankelijkheid van een voldoende aanbod van geschoolde allochtonen op de arbeidsmarkt dat elke goedgeschoolde allochtoon meteen een baan aangeboden krijgt bij de overheid?
Voor iedere vacature bij de overheid geldt dat er een sollicitatieprocedure wordt gevolgd; niemand krijgt zo maar een baan. Dus ondanks dat de doelstelling ten aanzien van het aandeel allochtonen werkzaam bij de overheid ambitieus is, betekent het niet dat elke goedgeschoolde allochtoon direct een baan krijgt aangeboden bij de overheid. De aansluiting van vraag naar (de vacature) en aanbod van (de kwalificaties van de sollicitant) arbeid bepalen of een sollicitant wordt aangenomen. De werkgever kiest de beste kandidaat, waarbij een andere culturele achtergrond als meerwaarde voor de organisatie kan worden gezien.
Geld het inperken van de uitstroom van ouderen ook voor de ZBO’s, zoals bijvoorbeeld de politieacademie? Wat zijn hier de resultaten van?
Bij de doelstellingen van het kabinet op het terrein van de uitstroom voor ouderen zijn alleen de instellingen betrokken die behoren tot de 14 arbeidsvoorwaardelijke sectoren. Daaronder vallen in principe geen ZBO’s. De politieacademie valt echter wel onder de politie CAO. Zoals aangekondigd in mijn brief van januari 2008 (TK 2007–2008, 25 268, nrs. 49) brengen we de politieacademie onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Is er een maximumpercentage voor het aantal vrouwen dat kan instromen bij de overheid en hoeveel is dat?
Nee. Er is geen maximumpercentage voor het aantal vrouwen dat kan instromen bij de overheid vastgesteld.
Wat houdt het multicultureel vakmanschap in?
Zoals ik de Kamer op 5 november 2007 berichtte (briefkenmerk 2007-0000469515) houdt multicultureel vakmanschap in dat alle medewerkers zich bewust zullen moeten zijn van de eisen die het werken in en voor een multiculturele samenleving aan hen stelt.
Welke concrete instrumenten worden weinig tot niet gebruikt?
Veel organisaties maken onvoldoende gebruik van de bestaande instrumenten om schade te verhalen, bijvoorbeeld instrumenten als civiele partijstelling, voeging in strafproces, groepsaansprakelijk en conservatoir beslag.
Dit is het gevolg van het ontbreken bij veel organisaties van een duidelijk beleid en het ontbreken van kennis en expertise. Ook de bronnen die tot schadeverhaal kunnen dienen worden onvoldoende aangesproken. Vaak keert werkgever in kader van goed werkgeverschap zelf het schadebedrag uit aan het slachtoffer.
Het Programma Veilige Publieke Taak ondersteunt en faciliteert de organisaties om aan bovenstaande punten invulling te geven.
Het gebruik van instrumenten om schade en letsel te verhalen verschilt overigens per organisatie, waarbij met name grotere organisaties de zaken redelijk tot goed op orde hebben.
Wanneer stuurt u het actieplan over de klokkenluiderproblematiek naar de Kamer?
Medio november ontvangt de Kamer het toegezegde actieplan over de klokkenluiderproblematiek.
Wanneer komen er voorstellen voor de aanpassing van de regelgeving te verbetering van de positie van klokkenluiders?
De voorstellen voor aanpassing van de regelgeving worden opgenomen in de verbeterde klokkenluiderregeling voor de sectoren Rijk, Politie en Defensie. Deze zal naar verwachting – na advisering door de Raad van State – medio 2009 in werking kunnen treden.
Is er naast de aanpassing van regelgeving en de financiering van juridische kosten nog meer beleid om klokkenluiders te ondersteunen en de organisatiecultuur hiervoor open te stellen?
Er zal bij de implementatie van de nieuwe regeling voor de sectoren Rijk, Politie en Defensie in de richting van medewerkers, leidinggevenden en vertrouwenspersonen aandacht worden besteed aan goede communicatie over de wijzigingen en de consequenties daarvan. Het gaat hier met name om uitvoering van beleid.
Hoeveel geld wilt u in het fonds voor klokkenluiders storten?
Binnen de begroting van BZK is voor klokkenluiders in de sectoren Rijk en Politie voor 2009 € 150 000 respectievelijk € 100 000 vrijgemaakt voor vergoeding van kosten van juridische procedures.
In welke zin zal de positie van klokkenluiders worden verbeterd? Wat wordt de taak van het op te richten extern instituut? Wat wordt de status van dit instituut? Hoe worden de extra middelen voor de vergoeding van juridische procedures gefinancierd? Hoeveel juridische procedures worden per jaar verwacht?
– In de nieuwe regeling wordt de mogelijkheid opgenomen om daadwerkelijk vertrouwelijk te kunnen melden bij de Vertrouwenspersoon Integriteit. Dat betekent dat de identiteit van de melder op diens verzoek zal worden afgeschermd.
– Het algemene verbod om melders vanwege hun melding te benadelen wordt geconcretiseerd door rechtshandelingen te noemen die in elk geval onder het verbod vallen. Het gaat dan onder meer om schorsing en ontslag, ordemaatregelen en het onthouden van salarisverhoging.
– De nieuwe regeling voorziet voorts in het gedeeltelijk of in bepaalde gevallen geheel vergoeden van daadwerkelijke proceskosten/kosten voor rechtsbijstand voor de melder. Binnen de begroting van BZK is hiervoor geld geoormerkt ten behoeve van de sectoren Rijk en Politie. Hoeveel juridische procedures er per jaar zijn te verwachten is van te voren moeilijk in te schatten.
– Over een op te richten extern instituut voor zowel de publieke – als de private sector zoals gevraagd in de motie Heijnen wordt advies ingewonnen bij de Stichting van de Arbeid en bij de sociale partners in de publieke sector verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid. Intussen zal de huidige Commissie Integriteit Overheid (CIO) haar taken als extern instituut voor de sectoren Rijk, Politie en Defensie blijven verrichten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de drie individuele klokkenluiderzaken?
Over de stand van zaken met betrekking tot de drie individuele klokkenluiderszaken ontvangt de Kamer voor het kerstreces een brief.
Kunt u per doelstelling uit het beleidsprogramma aangeven wat de kosten zijn, voor 2009 en in toekomstige begrotingen?
BZK heeft 13 doelstellingen in het beleidsprogramma en draagt aan enkele andere doelstellingen bij. Aan 7 van de 13 doelstellingen uit het beleidsprogramma is een expliciet budget te koppelen, hoewel het budget veelal een breder doel dient ofwel er ook bestaande budgetten worden aangewend voor het bereiken van het doel (zie onderstaand tabel). Het koppelen van een budget aan de overige 6 doelstellingen is lastiger. Onder de tabel wordt uitgelegd waarom.
Uitgaven doelstellingen uit het beleidsprogramma x mln. €
jaar | |||
---|---|---|---|
doelstelling beleidsprogramma | 2009 | 2010 | 2011 |
49: Door gerichte maat regelen bevorderen van een respectvolle omgang van mensen met elkaar en van fatsoen in het maatschappelijke verkeer | 2,3 | 1 | |
53: 500 extra wijkagenten | 16,0 | 24,1 | 32,1 |
59: Het tegengaan van radicalisering | 6,0 | 6,0 | 6,0 |
63: Veiligheids regio’s zijn georganiseerd en de rampen bestrijding voldoet eind 2009 aan de basisvereisten* | 26,7 | 36,9 | 49,5 |
65: De Rijksoverheid heeft in 2011 een divers samen gesteld personeels bestand met een aandeel vrouwen in de Algemene Bestuursdienst van tenminste 25%** | 2,4 | 2.4 | 2.4 |
67: Het versterken van burgerschapsvorming en van de grondwet*** | 1,85 | 2,42 | 2,8 |
69: Het oplossen van de 10 meest gevoelde knelpunten bij administratieve lasten voor burgers | 2,28 | 2,28 | 2,28 |
* De extra budgetten in deze kabinetsperiode m.b.t. de doelstelling «Veiligheids regio’s zijn georganiseerd en de rampen bestrijding voldoet eind 2009 aan de basisvereisten» maken inmiddels deel uit van de BDUR aan de veiligheidsregio’s.
** De doelstelling «De Rijksoverheid heeft in 2011 een divers samen gesteld personeels bestand met een aandeel vrouwen in de Algemene Bestuursdienst van tenminste 25%» in het beleidsprogramma betreft de Rijksoverheid en de ABD. Het opgenomen budget heeft echter ook betrekking op overige overheidssectoren.
*** Voor de doelstelling «Het versterken van burgerschapsvorming en van de grondwet» is geen apart programma en apparaatbudget samengesteld. De activiteiten i.h.k.v. deze doelstelling worden vanuit reguliere budgetten gefinancierd. In de tabel zijn de budgetten voor de subdoelstellingen Huis voor de Democratie en versterking Grondwet opgenomen.
Voor 5 doelstellingen is het lastig om een totaalbudget te presenteren. Voor de doelstellingen «een reductie van de criminaliteit met 25% in 2010 ten opzichte van 2002», «aanpak overmatig alcoholgebruik door jongeren», «een kwart minder fysieke verloedering en ernstige sociale overlast in 2010 ten opzichte van 2002», «100 000 minder gestolen fietsen in 2010 ten opzichte van2006» en «Het realiseren van meer beleidsvrijheid voor medeoverheden» geldt dat ofwel dat ze meerdere doelstellingen omvatten, vanuit verschillende budgetten en bronnen (departementen, veiligheidsketen, gemeenten) worden gefinancierd of worden mede gefinancierd uit al langer bestaande (bredere) budgetten. Deze doelstellingen zijn dan vaak ook (deels) een voortzetting of aanscherping van al langer bestaand beleid. Neem bijvoorbeeld de doelstelling «Het realiseren van meer beleidsvrijheid voor medeoverheden» die deels wordt gerealiseerd via de Bestuursakkoorden. De extra uitgaven o.b.v. de Bestuursakkoorden zijn niet exclusief voor deze doelstelling.
Voor de doelstelling «Het realiseren van een overheid die beter werk levert met minder mensen» geldt dat er een vast bedrag is vastgesteld voor alle departementen voor de periode 2008–2011 (538 mln.) 120 mln. is gereserveerd voor het sociaal flankerend beleid. 418 mln. voor innovatieprojecten die moeten leiden tot verbetering en afslanking van de rijksdienst. De budgetten voor de innovatieprojecten worden bij Najaarsnota 2008 overgeheveld naar de desbetreffende departementale begrotingen, voor zover zij betrekking hebben op het jaar 2008. De meerjarig toegekende budgetten zullen bij Voorjaarsnota 2009 worden overgeheveld.
Kunt u de status van de uitvoering van deze doelstellingen specifieker formuleren, voor 2009 en toekomstige begrotingen?
De status van de uitvoering betreft een standaard voorgeschreven tabel die een korte samenvatting geeft van de tekst van de beleidsagenda die daaraan voorafgaat. In de beleidsagenda van de begroting wordt per kabinetsdoelstelling uitgebreid beschreven wat de voortgang is op de betreffende doelstelling. Op BZK beleidsterreinen zijn relatief veel doelstellingen in het beleidsprogramma. Dit zorgt ervoor dat we, zoals gebruikelijk is in een begroting, op hoofdlijnen rapporteren over de voortgang en de plannen en maatregelen voor het komende jaar. Meer uitgebreide toelichtingen op de voortgang en plannen vindt u in diverse voortgangsrapportages en actieplannen waarmee in Uw Kamer regelmatig informeer.
Waarom heeft doelstelling 55 (aanpak overmatig alcoholgebruik jongeren) geen effectindicator?
In hoofdlijnenbrief alcohol (27 565 nr. 35) van 20 november 2007 is reeds een streefcijfer voor het terugdringen van alcoholgebruik door jongeren opgenomen. Voor 2011 is in deze brief als concreet streefcijfer geformuleerd dat het percentage kinderen van 12 t/m 15 jaar dat alcohol gebruikt in 2011 moet zijn teruggebracht tot 62% (was in 2003: 82%). Voor 2009 is het streefcijfer 68%. Naar aanleiding van de motie Voordewind tijdens het AO van 22 mei 2008 is een apart streefcijfer toegevoegd voor jongeren van 12 jaar. Streefwaarde voor 2011 is dat 50% van de 12-jarigen nog nooit gedronken heeft (in 2007 was dit 44,3%, streefwaarde voor 2009 is 47%). Deze percentages zijn opgenomen in de begrotingen van VWS en Jeugd en Gezin.
Waarom bent u niet verder gevorderd met doelstelling 58 (vergunningenbeleid prostitutie)? Hoe is de planning op dit punt?
Het Wetsvoorstel regulering Prostitutie zal naast een aanscherping van het vergunningenbeleid met betrekking tot prostitutiebedrijven ook voorzien in een bredere aanpak van de problematiek en andere vormen van seksuele dienstverlening vergunningplichtig maken.
Het wetsvoorstel zal binnen enkele weken ter consultatie aan het veld worden verzonden. De Tweede Kamer zal het voorstel van wet in het 2e kwartaal 2009 ontvangen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat volgend jaar alle informatie overzichtelijk in de beleidsagenda is terug te vinden?
De beleidsagenda van de begroting van BZK omvat per beleidsthema de doelstellingen uit het beleidsprogramma. In algemene zin hebben we hierbij de volgorde van het beleidsprogramma gehanteerd. Door de thematische indeling en onderlinge samenhang tussen verschillende doelstellingen zijn we op enkele punten van de volgorde afgeweken. Niettemin geldt dat alle doelstellingen vindbaar en herkenbaar zijn in de beleidsagenda.
Voor de begroting 2010 zullen we de indeling en de presentatie van de informatie in de beleidsagenda, ook in relatie tot de informatie in de beleidsartikelen bezien.
Hoe ziet het plan van aanpak over de inhuur van externen eruit? Wanneer wordt het aan de Kamer aangeboden?
De Tweede Kamer ontvangt in november 2008 een antwoord op de motie Schinkelshoek.
Zijn er wel extra wijkagenten nodig als bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam claimt dat alle vacatures voor wijkagenten al zijn ingevuld?
In het kader van gebiedsgebonden politie wordt de norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gehanteerd. De komende jaren zal dankzij de intensivering van het kabinet het aantal wijkagenten groeien met minstens 500 van 2635 (31 december 2007) naar 3135 (2011). Het gemiddelde van 1 wijkagent op 5000 inwoners is dan bijna bereikt. In stedelijke gebieden met een relatief hoog probleemniveau kunnen meer wijkagenten per 5000 inwoners wenselijk zijn. Gebiedsgebonden politie speelt daar een belangrijke rol in de aanpak van veiligheids- en leefbaarheidproblemen.
Het kabinet wil in iedere regio het aantal wijkagenten vergroten ongeacht of er in de bestaande formatie vacatures zijn.
Hoe wordt de taakstelling Bestuurskosten (art 13.3) concreet ingevuld?
Het kabinet heeft vorig jaar bij augustusbesluitvorming afspraken gemaakt over een verlaging van de lokale bestuurskosten met € 90 miljoen vanaf 2011. Afgelopen voorjaar is gebleken dat deze taakstelling niet in volle omvang haalbaar was en dat de alternatieve maatregelen (waaronder vermindering van het aantal raadsleden en wethouders) minder opleveren. Het kabinet heeft toen een besparingsverlies van € 49,1 miljoen geaccepteerd. Er restte daarmee nog een taakstelling van € 40,9 miljoen met ingang van 2011. Een gedeelte hiervan (€ 11,2 miljoen) is ingevuld door efficiencywinst behaald door SiSa (reeds vanaf 2009) en is in de begroting van het Gemeentefonds verwerkt.
Over het restant van de taakstelling ad 29,7 mln is in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) tussen Rijk en VNG/IPO van 11 september afgesproken dat het kabinet dit restant als besparingsverlies voor zijn rekening neemt.
Hoe wordt de beschikbaarheid van en tevredenheid over de politie nu gemeten? Hoe wordt de indicator geformuleerd, die inzicht kan geven of de samenleving veiliger wordt (ervaren)? Kunt u de indicatoren «tevredenheid over de politie» en «beschikbaarheid van de politie» weer opnemen in de begroting 2010?
1. De beschikbaarheid van en tevredenheid over de politie werd gemeten met behulp van de Veiligheidsmonitor Rijk. In de Veiligheidsmonitor Rijk werden burgers onder meer gevraagd naar de tevredenheid over het laatste politiecontact en naar het oordeel over het functioneren van de politie in de buurt, waarin een oordeel wordt gevraagd over de beschikbaarheid van politie. Hiervoor is de Integrale Veiligheidsmonitor in de plaats gekomen. Naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek, dat in april 2007 is uitgevoerd in opdracht van mijn Ministerie, naar het vertrouwen van burgers in de politie, legt de Integrale Veiligheidsmonitor vanaf het najaar 2008 meer de nadruk op het vertrouwen in de politie. Zo wordt onder meer gevraagd of de politie er echt is als het er om gaat en of zij haar uiterste best zal doen om te helpen. Daarnaast wordt bijvoorbeeld gevraagd naar het gezag en de benaderbaarheid van de politie. De resultaten van de meting worden jaarlijks aan uw Kamer bekendgemaakt.
2. Het meten van de objectieve landelijke veiligheidssituatie gebeurt door het volgen van de ontwikkeling van door burgers ondervonden criminaliteit en buurtproblemen en van de door het bedrijfsleven ondervonden criminaliteit. Daarvoor zijn 6 indicatoren ontwikkeld:
1. aantal vermogensdelicten tegen burgers
2. aantal geweldsdelicten tegen burgers
3. fysieke verloedering
4. ernstige sociale overlast
5. diefstal bij de detailhandel
6. geweldsdelicten tegen het bedrijfsleven.
Doelstelling is een reductie van het aantal vermogens- en geweldsdelicten tegen burgers van 25% in 2010 ten opzichte van 2002, 25% minder fysieke verloedering en ernstige sociale overlast in 2010 ten opzichte van 2002 en 25% minder diefstallen in de detailhandel en geweldsdelicten tegen het bedrijfsleven in 2010 ten opzichte van 2004.
De ontwikkelingen worden gemeten met behulp van de Veiligheidsmonitor Rijk en de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven.
Door middel van de brief van 29 april 2008 over de Veiligheidsmonitor 2008 (TK 2007–2008, 28 684, nr. 134) en de brief van 27 mei 2008 (TK 2007–2008, 28 684, nr. 130) over de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven bent u geïnformeerd over de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de genoemde indicatoren.
3. Aangezien de resultaten van de Veiligheidsmonitor jaarlijks bekendgemaakt worden aan uw Kamer, achten we het niet noodzakelijk deze indicatoren ook op te nemen in de begroting 2010.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de Hoge Raad van januari 2008 (LJN BB4108), dat artikel 2 van de Politiewet onvoldoende basis biedt aan agenten om vorderingen of bevelen zoals verwoord in artikel 184 Strafrecht te geven? Wat vindt u van deze uitspraak? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de politie dergelijke vorderingen en bevelen rechtmatig kan geven? Bent u voornemens met wetswijziging te komen?
Ik ken de uitspraak. Momenteel wordt in kaart gebracht of er onaanvaardbare consequenties verbonden zijn aan dit arrest. Mocht hiervan sprake zijn dan ben ik bereid deze te repareren in de Politiewet 1993. Bij het onderzoek houden wij er rekening mee dat bevelen ter handhaving van de openbare orde op grond van artikel 172 van de Gemeentewet ook gegeven kunnen worden door de burgemeester. De politie ziet toe op de naleving van deze bevelen. Bovendien is van belang dat de Hoge Raad expliciet heeft aangegeven dat artikel 2 van de Politiewet 1993 wel als wettelijk voorschrift kan worden aangemerkt voor handelend optreden van politieambtenaren ter daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het beletten, belemmeren of verijdelen van dergelijke handelingen blijft strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Wanneer ontvangt de Kamer het kabinetstandpunt over het thema life style-neutraal bij de politie, waaronder het dragen van hoofddoekjes door agenten?
Mijn streven is erop gericht om uw Kamer nog dit jaar, zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling, te informeren over dit onderwerp.
Waarom is doelstelling 2a gewijzigd van «Samenwerking en gemeenschappelijk functioneren poltiekorpsen» in «Samenwerking en het als één poltieorganisatie functioneren»? Hoe moet deze wijziging gelezen worden in het kader van de eind 2008 te nemen beslissing over een landelijke beheerde politieorganisatie?
Samenwerking tussen de politiekorpsen is noodzakelijk om te komen tot meer efficiency en effectiviteit in bedrijfsvoering en taakuitvoering van de politie. Er zijn vele onderwerpen waarvoor de politiekorpsen meer als één Nederlandse Politie dienen te functioneren. Met dit doel voor ogen is een aantal jaren de Voorziening tot samenwerking Nederlandse Politie opgericht. De taken die thans al landelijk georganiseerd zijn dienen te worden uitgebreid met ander gemeenschappelijke zaken op het gebied van personeelszorg, materieel en beheer. Hierover hebben de ministers van BZK en van Justitie samenwerkingsafspraken gemaakt met de korpsbeheerders.
Er wordt door de wijziging in doelstelling 2a niet vooruitgelopen op het besluit van het kabinet over de politiewet. Dit besluit staat nog steeds gepland voor december 2008.
In 2013 kan voor € 430 mln. minder beleid aangegaan worden dan in 2009, wat heeft dit voor consequenties en/of welk beleid wordt in de toekomst niet gevoerd?
Hier is sprake van een misvatting. Het gesignaleerde verschil van € 430 miljoen heeft betrekking op de aangegane verplichtingen in 2008 die in latere jaren leiden tot daadwerkelijke kasuitgaven. Als een vergelijking wordt gemaakt tussen de geraamde uitgaven 2008 en 2013 is slechts sprake van een verlaging van € 107 miljoen. Dit verschil heeft voornamelijk te maken met de uitbetaling van de eenmalige uitkering op grond van de afgesloten politie CAO. Deze uitbetaling is verwerkt in de Voorjaarsnota 2008.
Het budgetverschil tussen deze twee jaren heeft geen consequenties voor het toekomstig beleid.
Kunt u een duidelijker overzicht geven van hoe de gelden van beleidsdoelstelling 2.2 besteed zijn door de verschillende korpsen?
Exploitatiekosten in % van de totale kosten | Begroting 2007 | Jaarrekening 2007 | Jaarrekening 2006 |
---|---|---|---|
Personeel | 70,0% | 71,4% | 71,5% |
Rente | 0,1% | – 0,3% | – 0,2% |
Opleiding en vorming | 2,2% | 2,2% | 1,8% |
Huisvesting | 6,8% | 6,5% | 6,9% |
Vervoer | 3,8% | 3,6% | 3,6% |
Verbindingen en automatisering* | 11,9% | 11,3% | 11,1% |
Geweldmiddelen en uitrusting | 1,1% | 1,3% | 1,3% |
Operationeel | 2,0% | 1,7% | 1,5% |
Beheer | 2,2% | 2,7% | 2,5% |
Overige | – 0,1% | – 0,2% | – 0,1% |
Totaal van exploitatiekosten | 100,0% | 100,0% | 100,0% |
In onderstaand overzicht zijn de kosten op hoofdsoorten uitgedrukt in procenten van de baten; hieruit blijkt wel dat er sprake is van een gering tekort (€ 2,2 mln.) en de korpsen redelijk conform begroting hun baten hebben aangewend:
Exploitatiekosten in % van de totale baten | Begroting 2007 | Jaarrekening 2007 | Jaarrekening 2006 |
---|---|---|---|
Personeel [incl. opleiding en vorming] | 72,4% | 73,7% | 73,8% |
Huisvesting [incl. rente] | 6,9% | 6,2% | 6,8% |
Vervoer | 3,8% | 3,6% | 3,6% |
Verbindingen en automatisering* | 11,9% | 11,3% | 11,2% |
Overige [incl. uitrusting, operationeel & beheer] | 5,2% | 5,4% | 5,3% |
Totaal van exploitatiekosten | 100,2% | 100,1% | 100,6% |
* Dit betreft de kosten gerelateerd aan VtsPN (inclusief personeelskosten VtsPN).
Momenteel ben ik in afwachting van de begrotingen 2009–2012. Pas dan kan ik een oordeel geven over de voorgenomen bestedingen 2009 en verder. T.b.v. de beantwoording heb ik daarom gebruik gemaakt van historische gegevens over 2006 en 2007.
Wat is de motivering voor het halveren van het budget voor operationeel doel 2.4 (prestatievermogen) in de toekomst? Wat zijn hiervan de gevolgen voor beleid?
Hierover bent u bericht bij voorjaarsnota 2008 (Kamerstukken 2007–2008, 31 474 VII, nr. 2 paragraaf 2.1). Het betreft een wezenlijke eigen bijdrage van BZK aan de financiële dekking van de CAO Politie 2008–2010, vanuit het budget voor de prestatiebekostiging politie. De middelen voor de CAO worden door middel van intertemporele compensatie beschikbaar gesteld in 2008 en 2009 en zijn niet langer beschikbaar voor prestatiebekostiging. Dit heeft geen gevolgen voor het beleid, alleen dat een minder hoge beloning in het vooruitzicht kan worden gesteld aan korpsen. Voor beleidsdoelstelling 2.5 geldt geen halvering, wel voor beleidsdoelstelling 2.4.
Hoe komt het dat de gelden voor beleidsdoelstelling 2.5 in 2012 zullen halveren?
Zie antwoord vraag 78.
Wat zijn de totale kosten per extra agent?
Met het veld is voor de extra 500 wijkagenten een vergoeding overeengekomen van circa 64 000,– euro per wijkagent per jaar.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de efficiencytaakstelling van € 100 mln. wordt gerealiseerd, zonder dat het ten koste gaat van het doel «meer blauw op straat»? Hoe waarborgt u dat de taakstelling wordt ingevuld door een efficiëntere samenwerking, in plaats van minder agenten?
Het is in eerste instantie aan de korpsbeheerders zelf om ervoor te zorgen dat de taakstelling wordt gerealiseerd zonder dat dat ten koste gaat van blauw op straat. Zij dienen ieder voor zich en gezamenlijk maatregelen te treffen om de effecten van de taakstelling op te vangen. Ik ben van oordeel dat realisatie van de taakstelling mogelijk moet zijn, onder meer door intensiever landelijke en bovenregionale samenwerking. Ik ben bereid te bezien of ik de korpsen daarbij kan ondersteunen , op voorwaarde dat de korpsen hierin zelf ook een uiterste krachtsinspanning leveren. Daarnaast heeft het kabinet 187 mln extra uitgetrokken voor de politie, onder meer specifiek voor extra wijkagenten en forensisch assistenten, om aldus blauw op straat te houden.
Momenteel ben ik in overleg met de korpsbeheerders om te bezien welke maatregelen moeten worden getroffen om de financiële positie van de politie ook op de lange termijn gezond te houden.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met het financieel beheer van de politiekorpsen? Welke korpsen kampen op dit moment met een tekort in de jaarrekening? Staan er korpsen op dit moment onder preventief toezicht? Ziet u aanleiding om op basis van repressief toezicht politiekorpsen nauwlettend in de gaten te houden? Zo ja welke politiekorpsen zijn dat? Kunt u aangeven welke korpsen op basis van financiële tekorten dusdanig bezuinigen dat dit ten koste gaat dan wel dreigt te gaan van de dagelijkse noodzakelijke politiezorg?
Overzicht korpsen met een tekort in de jaarrekening 2007
Resultaat normale bedrijfsvoering x € 1 000 | Resultaat normale bedrijfsvoering, uitgedrukt als % van rijksbijdragen | |
---|---|---|
Groningen | – 953 | – 0,8% |
Fryslân | – 1 571 | – 1,4% |
Drenthe | – 969 | – 1,2% |
IJsselland | – 247 | – 0,3% |
Twente | – 128 | – 0,1% |
Utrecht | – 5 850 | – 2,4% |
Noord-Holland Noord | – 332 | – 0,3% |
Kennemerland | – 2 195 | – 2,1% |
Amsterdam-Amstelland | – 4 980 | – 1,1% |
Gooi- en Vechtstreek | – 22 | 0,0% |
Hollands Midden | – 261 | – 0,2% |
Rotterdam-Rijnmond | – 3 072 | – 0,7% |
Antwoord op vraag B [tevens beantwoording van vraag 85]
Indien een begroting niet in evenwicht is en er evenmin een perspectief op evenwicht in de volgende jaren bestaat is preventief toezicht wettelijk voorgeschreven. Preventief toezicht houdt in dat de begroting de goedkeuring behoeft van de toezichthouder en deze kan er bijzondere voorwaarden aan verbinden. Bovendien is er sprake van periodiek overleg over de uitputting van de begroting.
Op basis van de begrotingen die per 15 november 2007 zijn ingediend, is het toezichtregime voor 2008 bepaald. In totaal staan 8 korpsen in 2008 onder preventief toezicht (Fryslân Drenthe, Gelderland-Zuid, Noord-Holland-Noord, Zeeland, Midden- en West-Brabant, Limburg-Noord en Hollands-Midden).
Op basis van de geactualiseerde begrotingen, die per 1 april 2008 zijn aangeleverd, is bij een aantal korpsen het beeld t.a.v. het resultaat uit normale bedrijfsvoering positiever geworden: Fryslân, Noord-Holland-Noord, Zeeland en Hollands-Midden.
Eveneens zijn er korpsen met inzet eigen vermogen, waardoor tijdelijke tekorten gedekt worden: Midden- en West-Brabant, Gelderland-Zuid en Limburg-Noord. Regiopolitie Drenthe verkeert, ondanks de eerdere financiële impulsen vanuit BZK, nog steeds in een zorgelijke financiële situatie. Zodoende is dit het enige korps waarin ik preventief toezicht uitoefen. Volgens de regelgeving kan namelijk ingesteld preventief toezicht in het lopende jaar niet meer worden ingetrokken.
Repressief toezicht in weerwil van de benaming wordt dit toegepast bij korpsen waarvan de begroting niet de goedkeuring van de Minister behoeft. De Minister beoordeelt jaarlijks de begroting en de jaarrekening en daarmee de financiële gezondheid van het korps maar ziet geen reden om in te grijpen. De Korpsbeheerder doet wat van hem/haar wettelijk verwacht wordt. Repressief toezicht is overigens de normale praktijk, omdat binnen het huidige bestel de korpsbeheerder en het Regionaal College verantwoordelijk voor het gevoerde beheer. Uitsluitend in situaties waarin de begroting in meerjarenperspectief een tekort vertoont ben ik gedwongen om in te grijpen en verandert het repressieve toezicht in preventief toezicht. Dit om de politie-inzet in een regio te garanderen.
Voor de politiekorpsen waarvoor in 2008 op basis van de herziene begroting 2008-II geen invulling [zie antwoord B, vanwege verbeterd resultaat en inzet eigen vermogen] is gegeven aan preventief toezicht is voor actieve benadering gekozen. In het bijzonder valt te denken aan regiokorpsen met een zwakke vermogenspositie en een net sluitende begroting. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het politiekorps Brabant-Noord, doordat de herziene begroting 2008-II van dit korps een verslechterd beeld heeft laten zien.
Indien blijkt dat korpsen die onder het regime van repressief toezicht gerangschikt en dus een sluitende begroting hebben ingediend, toch een relevant tekort in de jaarrekening laten zien, kunnen in de daarop volgende begroting onder preventief toezicht worden geplaatst.
Momenteel ben ik in afwachting van de begrotingen van de regionaal politiekorpsen. Op basis van deze begroting kan ik u mijn oordeel geven over de financiële tekorten en/of de bezuinigingen.
Of meer korpsen onder preventief toezicht komen te staan, kan ik ook dan pas beoordelen. Voor het eind van 2008 zal ik hierover een beslissing nemen.
Zijn er concrete regels of maatstaven over de verdeling van agenten binnen de politieregio’s? Wat zijn de mogelijkheden voor u om daarop invloed uit te oefenen? Bent u bereid hierover met de regiokorpsen in gesprek te gaan?
De korpsbeheerder en het Regionaal College zijn verantwoordelijk om met de beschikbare rijksbijdrage hun verzorgingsgebied te voorzien van politiezorg, De spreiding van politiepersoneel binnen een korps is de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder en het Regionaal College. Zij hebben het beste zicht op de regionale behoeftes en een daarbij passende inzet. De rijksbijdrage wordt beschikbaar gesteld op basis van voorspelling van het relatieve werkaanbod per regio, waarbij ook rekening wordt gehouden met factoren als de mate van verstedelijking versus platteland. Vanuit mijn rol spreek ik de korpsbeheerders aan op het realiseren van een «betaalbare» sterkte vanuit de beschikbaar gestelde rijksbijdrage.
Kan een overzicht gegeven worden van het aantal agenten dat daadwerkelijk op straat aanwezig is nu en 10 en 15 jaar geleden? Hoe is de relatieve ontwikkeling geweest tussen het aantal agenten op straat en het aantal bureaufuncties in die periode?
De verhouding tussen het aantal politiemedewerkers dat werkzaam is in het primaire proces en het aantal medewerkers dat daaraan ondersteunende werkzaamheden verricht is al jaren min of meer stabiel: 80% primair (onder meer: algemene politiezorg, recherche, zware criminaliteit, jeugd- en zedenzaken, bijzondere taken), 20% ondersteunend (onder meer financieel economische, personeels, facilitaire en technische zaken, informatievoorziening, administratieve en documentaire ondersteuning en communicatie) (bron: Kerngegevens Nederlandse Politie).
In hoeverre staan er momenteel politiekorpsen onder preventief toezicht?
Zie antwoordt vraag 82.
Verwacht u vaker preventief toezicht op de korpsen toe te moeten passen? Gebeurt dit al? Hoe vaak en waar?
Zie antwoord vraag 82.
Waarom heeft doelstelling 2.3 geen effectindicator?
Doelstelling 2.3 heeft betrekking op een veelheid van bovenregionale en landelijke activiteiten. De hierbij betrokken organisaties hebben een hoge mate van beleidsvrijheid. Daarom zijn hiervoor geen effectindicatoren afgesproken. Doelstelling 2.3 heeft betrekking op een veelheid van bovenregionale en landelijke activiteiten. De hierbij betrokken organisaties hebben een hoge mate van beleidsvrijheid. Daarom zijn hiervoor geen effectindicatoren afgesproken. Wel worden er diverse instrumenten ingezet zoals de verdere (bestuurlijke) aanpak van de georganiseerde misdaad, de intensivering van de aanpak van cybercrime en de aanpak van financieel economische criminaliteit. Bovendien wordt een nieuw systeem voor vingerafdrukken ontwikkeld dat het ook mogelijk maakt om automatisch op handpalmsporen te zoeken. Op deze wijze levert het KLPD haar bijdrage aan het realiseren van een reductie van – 25% minder criminaliteit.
Zijn er helemaal geen meetbare gegevens mogelijk om resultaten onder beleidsdoelstelling 2.3 duidelijk te maken?
Zie antwoord vraag 87.
Hoe kan het dat de doelstelling voor het aantal fte in 2010 steeds wordt bijgesteld? Hoe rijmt het extra beschikbaar gestelde budget met de doelstelling (die toen al was gehaald) en de ingestelde bandbreedte?
Ik heb met de korpsbeheerders een afspraak gemaakt over de sterktedoelstelling in 2010. Deze doelstelling is niet bijgesteld. Door dit en het vorige kabinet zijn daarnaast extra beleidsintensiveringen afgesproken die in 2011 en (uiterlijk) in 2014 vertaald moeten zijn in extra sterkte, waaronder 500 extra wijkagenten.
Daarnaast heb ik met de korpsbeheerders een bandbreedte van 2,5% op de sterkteafspraken afgesproken: in deze bandbreedte kunnen korpsen, zoals voor iedere organisatie noodzakelijk en onvermijdelijk is, pieken en dalen in de personele ontwikkeling opvangen. De sterkte in 2010 zou met maximale gebruikmaking van bandbreedte lager kunnen zijn dan die in 2007. Echter de uitstroom naar buiten de politie, niet zijnde pensioengerelateerd, is gemiddeld zo’n 1,4%. Ook zitten er op dit moment zo’n 6000 aspiranten op school die binnen nu en 4 jaar instromen in de korpsen en vanaf dat moment meetellen in de sterkte. Ik verwacht dan ook dat de gerealiseerde sterkte in 2010 op of zelfs boven de afgesproken sterktedoelstelling van 52 200 uitkomt.
De meest actuele (werkelijke) bezetting per (regio)korps is te vinden in de Kerngegevens Nederlandse Politie 2007. Hieruit concludeer ik dat de politie op schema ligt met de realisering van de gemaakte sterkteafspraken, zoals ook verwoord in mijn brief d.d. 9 juli 2008 over de ontwikkeling van de politiesterkte.
De ultimo 2010 te realiseren sterktedoelstelling (ca. 52 200 fte’s) was eind 2007 (52 002 fte’s) al bijna gerealiseerd. Daarnaast zijn er zo’n 6000 aspiranten in opleiding die voor ongeveer 40% van hun tijd inzetbaar zijn voor reguliere werkzaamheden binnen de korpsen. De feitelijke bezetting (incl. inzet aspiranten) ultimo 2007 komt daardoor op 54 658 fte’s. De ontwikkeling van de landelijke sterkte is de laatste jaren zoals verwacht.
Kunt u aangeven hoe hoog het ophelderingspercentage de afgelopen vijf jaar is geweest? Wat zijn de prioriteiten van het kabinet ten aanzien van het ophelderingspercentage voor de jaren 2009 tot en met 2014? Op welke wijze zal en moet een hoger ophelderingspercentage worden bereikt? Op welke wijze gaat u met de politie en het openbaar ministerie hierover afspraken maken?
Het ophelderingspercentage bedroeg in 2003 20,4%. In 2007 bedroeg het ophelderingspercentage 22,7%. Het kabinet investeert verder in de versterking van de kwaliteit van de opsporing door het aan u aangeboden programma versterking opsporing en vervolging, versterkingsprogramnma’s voor zware georganiseerde criminaliteit, financieel economische criminaliteit en cybercrime. Daarnaast worden deze periode 500 extra forensisch assistenten aangesteld.
Hoe weet u dat de uitgevoerde beleidsprestaties ook daadwerkelijk het prestatievermogen van de politie verhogen?
Ik wijs u op de beleidsdoorlichting prestatiesturing politie (Kamerstuk 2007–2008, 29 628, nr. 69) en de evaluatie van het programma Politie en Wetenschap (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VII, nr. 3). Een belangrijke conclusie uit deze rapportages is dat het voortzetten van prestatiesturing gewenst is omdat de prestatieafspraken leiden tot goede resultaten, een betere sturing binnen de politieorganisatie, beter inzicht in de politieprocessen en een betere informatiehuishouding.
Wat is het gewenste prestatievermogen van de politie? Wanneer is het doel bereikt?
Het gewenste prestatievermogen is opgenomen in de aan u aangeboden Landelijke vastgestelde prioriteiten 2008–2011. Hiernaast bieden het kwaliteitsstelsel en de «permanente» scholing van de politie goede bouwstenen om het prestatievermogen van de korpsen structureel te verbeteren.
Hoeveel geld trekt het kabinet in 2009 en 2010 uit voor veiligheid op de BES-eilanden?
Via het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen zal voor 2009 een bedrag van € 2 mln euro beschikbaar zijn. Buiten het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen zullen via H IV van de BZK-begroting voor de jaren 2009 en 2010 ook per jaar bedragen van € 2 mln beschikbaar worden gesteld voor de veiligheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
In aanvulling daarop moet worden bezien of via H VII van de BZK-begroting aanvullende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de verbetering van de politie en de brandweerorganisatie op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Tenslotte merk ik op dat op basis van financiële ramingen met betrekking tot het integrale verbetertraject van de politieorganisaties van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Saba en Sint Eustatius en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke politievoorziening, nadere politieke besluitvorming zal plaatsvinden over de daarvoor beschikbaar te stellen middelen.
Hoe wordt de beschikbaarheid van en tevredenheid over de politie nu gemeten?
Zie antwoord vraag 72.
Hoe wordt de indicator geformuleerd, die inzicht kan geven of de samenleving veiliger wordt (ervaren)?
Zie antwoord vraag 72.
Kunt u de indicatoren «tevredenheid over de politie» en «beschikbaarheid van de politie» weer opnemen in de begroting 2010?
Zie antwoord vraag 72.
Hoe worden de prestaties van de politie gemeten?
Jaarlijks worden de afgesproken prestaties volgens de daarbij behorende indicatoren gemonitord. De resultaten van de Landelijke Prioriteiten worden door korpsen opgenomen in het regionale jaarverslag. Met het jaarverslag leggen de korpsen verantwoording af aan de minister van BZK. Hierbij wordt ook informatie betrokken uit systemen van het Openbaar Ministerie en de Landelijke Veiligheidsmonitor.
Kunt u concreet per korps dan wel per gemeente aangeven welk bedrag is verstrekt om extra wijkagenten te betalen? Kunt u ook aangeven hoeveel wijkagenten per korps dan wel per gemeente voor dat bedrag kunnen worden tewerkgesteld? Kunt u ook aangeven per wanneer de extra wijkagenten zichtbaar zullen zijn in de wijken? Kunt u ook aangeven welke wijken dat betreffen?
Het budget voor de extra wijkagenten is in 4 gelijke tranches in de periode 2008–2011 verdeeld over alle regionale korpsen. De helft van het budget voor 2008 is eind 2007 uitbetaald om een vliegende start mogelijk te maken in 2008. Vanaf 2012 is jaarlijks 35,6 miljoen beschikbaar. Dit ziet er per korps als volgt uit:
Verdeling middelen over wijkagenten (bedragen x € 1 mln.)
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Verdeling over korpsen | 50% | 50% | ||||
Groningen | 0,15 | 0,15 | 0,58 | 0,88 | 1,17 | 1,30 |
Fryslân | 0,11 | 0,11 | 0,43 | 0,64 | 0,85 | 0,95 |
Drenthe | 0,07 | 0,07 | 0,29 | 0,43 | 0,57 | 0,64 |
IJsselland | 0,08 | 0,08 | 0,32 | 0,49 | 0,65 | 0,72 |
Twente | 0,11 | 0,11 | 0,45 | 0,68 | 0,90 | 1,00 |
Noord- en Oost-Gelderland | 0,12 | 0,12 | 0,46 | 0,69 | 0,92 | 1,02 |
Gelderland-Midden | 0,13 | 0,13 | 0,54 | 0,81 | 1,08 | 1,20 |
Gelderland-Zuid | 0,10 | 0,10 | 0,38 | 0,58 | 0,77 | 0,85 |
Utrecht | 0,29 | 0,29 | 1,16 | 1,75 | 2,35 | 2,60 |
Noord-Holland-Noord | 0,10 | 0,10 | 0,41 | 0,62 | 0,82 | 0,91 |
Zaanstreek-Waterland | 0,06 | 0,06 | 0,24 | 0,36 | 0,48 | 0,53 |
Kennemerland | 0,12 | 0,12 | 0,50 | 0,75 | 1,00 | 1,11 |
Amsterdam-Amstelland | 0,52 | 0,52 | 2,09 | 3,15 | 4,19 | 4,65 |
Gooi en Vechtstreek | 0,05 | 0,05 | 0,18 | 0,27 | 0,36 | 0,40 |
Haaglanden | 0,38 | 0,38 | 1,54 | 2,31 | 3,09 | 3,42 |
Hollands Midden | 0,15 | 0,15 | 0,60 | 0,90 | 1,20 | 1,33 |
Rotterdam-Rijnmond | 0,47 | 0,47 | 1,89 | 2,83 | 3,76 | 4,17 |
Zuid-Holland-Zuid | 0,10 | 0,10 | 0,39 | 0,59 | 0,78 | 0,87 |
Zeeland | 0,06 | 0,06 | 0,24 | 0,37 | 0,49 | 0,54 |
Midden- en West-Brabant | 0,22 | 0,22 | 0,87 | 1,30 | 1,74 | 1,93 |
Brabant-Noord | 0,11 | 0,11 | 0,45 | 0,68 | 0,90 | 1,00 |
Brabant-Zuid-Oost | 0,15 | 0,15 | 0,62 | 0,93 | 1,24 | 1,38 |
Limburg-Noord | 0,09 | 0,09 | 0,34 | 0,51 | 0,68 | 0,76 |
Limburg-Zuid | 0,17 | 0,17 | 0,66 | 0,99 | 1,31 | 1,45 |
Flevoland | 0,09 | 0,09 | 0,37 | 0,57 | 0,78 | 0,86 |
Totaal | 4,00 | 4,00 | 16,00 | 24,10 | 32,10 | 35,60 |
Het aantal extra wijkagenten per korps ziet er als volgt uit:
Intensivering 2008–2011 | |
---|---|
Groningen | 18 |
Fryslan | 13 |
Drenthe | 9 |
IJsselland | 10 |
Twente | 14 |
Noord en Oost Gelderland | 14 |
Gelderland Midden | 17 |
Gelderland Zuid | 12 |
Utrecht | 37 |
Noord Holland Noord | 13 |
Zaanstreek Waterland | 7 |
Kennemerland | 16 |
Amsterdam Amstelland | 65 |
Gooi- en Vechtstreek | 6 |
Haaglanden | 48 |
Hollands Midden | 19 |
Rotterdam Rijnmond | 59 |
Zuid Holland Zuid | 12 |
Zeeland | 8 |
Midden en West Brabant | 27 |
Brabant Noord | 14 |
Brabant Zuid Oost | 19 |
Limburg Noord | 11 |
Limburg Zuid | 20 |
Flevoland | 12 |
Totaal regiokorpsen | 500 |
De korpsen zijn bezig om in samenspraak met de regionale colleges te bepalen waar de extra wijkagenten ingezet moeten worden. Bij de invulling van de extra plaatsen speelt de stapsgewijze groei van de budgetten een rol.
Zie ook de antwoorden op de vragen 27 en 28.
Hoeveel geld is er vrijgemaakt voor het aantrekken voor de 500 extra forensische assistenten bij de politie? Kunt u concreet per korps dan wel per gemeente aangeven welk bedrag is verstrekt voor het aantrekken van de extra forensische assistenten? Kunt u ook aangeven hoeveel forensische assistenten per korps dan wel per gemeente voor dat bedrag kunnen worden aangetrokken? Kunt u ook aangeven per wanneer de extra forensische assistenten werkzaam zullen zijn in de korpsen?
De korpsen moeten in totaal 500 forensische assistenten aantrekken, dit gebeurt in vier tranches van 125 fte. Er is derhalve een oplopende reeks beschikbaar.
2008 6.2 mln euro
2009 12.5 mln euro
2010 21.2 mln euro
2011 30 mln euro
De capaciteit is als volgt over de korpsen verdeeld:
Verdeling over korpsen | FTE |
---|---|
Groningen | 17,3 |
Fryslân | 13,5 |
Drenthe | 9,4 |
IJsselland | 10,7 |
Twente | 14,5 |
Noord- en Oost-Gelderland | 15,4 |
Gelderland-Midden | 16,7 |
Gelderland-Zuid | 12,3 |
Utrecht | 36,4 |
Noord-Holland-Noord | 13,4 |
Zaanstreek-Waterland | 7,9 |
Kennemerland | 15,9 |
Amsterdam-Amstelland | 63,6 |
Gooi en Vechtstreek | 6,2 |
Haaglanden | 47,3 |
Hollands Midden | 19,5 |
Rotterdam-Rijnmond | 55,2 |
Zuid-Holland-Zuid | 12,3 |
Zeeland | 7,8 |
Midden- en West-Brabant | 28,3 |
Brabant-Noord | 14,4 |
Brabant-Zuid-Oost | 19,5 |
Limburg-Noord | 11,3 |
Limburg-Zuid | 19,5 |
Flevoland | 11,7 |
Totaal regiokorpsen | 500 |
Kunt u concreet aangeven per wanneer welke bestaande wapens zullen worden vervangen, welke kosten hiermee gepaard gaan en hoe het proces voor de aanschaf van de nieuwe wapens is verlopen, dit mede gelet op de Europese aanbesteding?
– Het huidige pistool Walther moet worden vervangen omdat de economische en de technische levensduur is verstreken. Tevens wordt het bij het arrestatieteam in gebruik zijnde pistool Glock 17 vervangen.
– De opdracht voor de vervanging is verstrekt aan de Raad van Hoofdcommissarissen (RHC) en wordt voorbereid in de stuurgroep NPNP (Nieuwe Pistool Nederlandse Politie) met deelname van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (VtSPN), RHC en BZK. Voor het training- en opleidingstraject neemt ook de Politieacademie deel in de stuurgroep. Voor de vervanging wordt een Europese aanbesteding voorbereid die eind 2009/begin 2010 moet leiden tot een voorgestelde keuze voor de vervanging die aan mij zal worden voorgelegd. De Europese aanbesteding vindt plaats op basis van de in 2005 vastgestelde functionele eisen. Na de definitieve keuze voor het nieuwe pistool volgt de Europese aanbesteding voor de holster voor het pistool. De uiteindelijke vervanging van de huidige pistolen zal in 2010, 2011 en 2012 plaatsvinden. Als onderdeel van de vervanging wordt door de vuurwapendragenden een uitgebreide omscholing doorlopen waarmee voldaan wordt aan de eisen van de Regeling Toetsing Geweldsmiddelen Politie (RTGP). De RTGP wordt aangepast op het nieuwe pistool.
De kosten voor de vervanging zijn primair afhankelijk van de uitkomsten van de Europese aanbesteding voor het pistool en de bijbehorende holster(s) waarin het wapen wordt gedragen. De overige kosten richten zich o.a. op de kosten voor de technische- en de operationele (praktijk) test waarin de in het kader van de Europese aanbesteding aangeboden pistolen uitgebreid zullen worden beproefd en het omscholingstraject. De projectkosten, ad 4,5 miljoen euro, voor de Europese aanbesteding zijn door BZK beschikbaar gesteld. De kosten voor de daadwerkelijke vervanging (inclusief omscholing en opleiding) komen ten laste van de korpsen.
Heeft u het advies nu binnen van het korpsbeheerdersberaad over de te nemen maatregelen bij het niet tijdig in beslag nemen van vuurwapens bij niet-gecertificeerde agenten? Is het inmiddels bekend om hoeveel agenten het landelijk gaat? Welke maatregelen zijn er concreet genomen om er voor te zorgen dat de registratie van niet gecertificeerde politiemedewerkers wordt verbeterd en dat het dit binnen de korpsen de juiste prioriteit en stevige aansturing krijgt? Hoe ver staat het met de regelgeving die ervoor moet zorgen dat het vuurwapen onmiddellijk wordt ingenomen bij agenten die niet slagen voor de schiettoets?
Is het inmiddels bekend om hoeveel agenten het landelijk gaat?
Zoals vermeld in de beantwoording van Kamervragen afgelopen juli (2070821630, van het lid Griffith (VVD) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over politiekorpsen die op grote schaal de eigen wapenregels overtreden (ingezonden 30 mei 2008))
heb ik de korpsbeheerders per brief verzocht om mij voortaan jaarlijks schriftelijk te verklaren dat in het voorgaande jaar alle relevante geweldsmiddelen van ongecertificeerde medewerkers zijn ingenomen.
Uit deze verklaringen ontstaat het volgende beeld:
• in 59% van de korpsen zijn de geweldsmiddelen wel (tijdig) ingenomen
• in 41% van de korpsen zijn de geweldsmiddelen niet (tijdig) ingenomen.
Het is niet exact te zeggen om hoeveel agenten het landelijk gaat. Indien korpsen hebben vermeld om hoeveel geweldsmiddelen het gaat, blijkt het per korps om kleine aantallen te gaan (1–15 medewerkers). Echter omdat meer dan de helft van de korpsen melding maakt van administratie- en/of registratieproblemen is het vaak niet duidelijk of het gaat om problemen met daadwerkelijke innames of registratieproblemen.
Welke maatregelen zijn er concreet genomen om er voor te zorgen dat de registratie van niet gecertificeerde politiemedewerkers wordt verbeterd en dat het dit binnen de korpsen de juiste prioriteit en stevige aansturing krijgt?
Uit bovengenoemde verklaring bleek van een aantal korpsen dat een aantal geweldsmiddelen niet (tijdig) was ingenomen. Betreffende Korpsbeheerders zijn door mij verzocht dusdanige maatregelen te treffen dat de (tijdige) inname en registratie van geweldsmiddelen op orde komen en mij daarover schriftelijk te rapporteren. Tevens moeten alle korpsen mij uiterlijk 1 februari 2009 verklaren of alle relevante geweldsmiddelen van niet gecertificeerde medewerkers over 2008 zijn ingenomen. Indien uit de verklaring blijkt dat de inname van geweldsmiddelen over 2008 niet op orde was, ontvang ik daarbij ook een toelichting en een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om herhaling te voorkomen.
In antwoord op bovengenoemde Kamervragen heb ik ook aangegeven dat indien bovengenoemde rapportage van maatregelen niet tot een bevredigend antwoord leidt, ik een aanwijzing zal geven dat de registratie en de inname op orde dienen te worden gebracht.
Hoe ver staat het met de regelgeving die ervoor moet zorgen dat het vuurwapen onmiddellijk wordt ingenomen bij agenten die niet slagen voor de schiettoets?
Heeft u het advies nu binnen van het korpsbeheerdersberaad over de te nemen maatregelen bij het niet tijdig in beslag nemen van vuurwapens bij niet-gecertificeerde agenten?
Momenteel vindt een evaluatie van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie plaats. De problematiek rondom de inname van geweldsmiddelen, alsmede de mogelijkheid om het vuurwapen onmiddellijk in te nemen, maken hier deel van uit. Resultaten van de evaluatie worden eind dit jaar verwacht. Indien gewenst zal aanpassing van de regelgeving hierop volgend plaatsvinden. Alvorens hiertoe over te gaan zal het Korpsbeheerdersberaad hierover om advies gevraagd worden.
Welke maatregelen neemt u om te bewerkstelligen dat de spreiding van agenten binnen de regio’s weer meer ten goede komt aan de plattelandsgebieden? Wilt u hier ook de leiding van de regionale korpsen op aanspreken?
Zie antwoord vraag 83.
Kunt u aangegeven hoe per regio en per korps de werkelijke bezetting bij de politie zich in de praktijk verhoudt tot de bezetting op papier?
Zie antwoord vraag 89.
Hoe kunt u inzicht krijgen in de overige doelen van personeelsbeleid, zoals het functioneren van de politieacademie? Kunt u een effectindicator opnemen over het functioneren van de politieacademie?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid heeft als taak toezicht te houden op het Politie-onderwijs (onderwijs en examinering). Zij doet dit aan de hand van een toezichtkader waarin indicatoren zijn opgenomen. Uitkomsten van onderzoeken dienen om het politieonderwijs en de organisatie daarvan verder te verbeteren.
De Politieacademie is gehouden aan het Besluit Kwaliteitszorg Politie. Deze kwaliteitszorg omvat de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van de organisatie.
Kunt u een overzicht geven van de huidige personele tekorten bij de politie?
Deze vraag is mij ook gesteld tijdens het vragenuur van 21 oktober jl. door de heer Van Raak. Hij heeft mij, en mijn ambtsgenoot de minister van Justitie, gevraagd om een brief met daarin een recent overzicht van de huidige personele tekorten bij de politie. De brief wordt binnenkort verzonden aan de Tweede Kamer.
Wat kost het aanstellen van een extra politieagent (buurtbrigadier/wijkagent) per jaar? Kunt u dit zo nauwkeurig mogelijk inschatten indien dit bedrag niet exact kan worden gegeven, bijvoorbeeld in verband met de opleidingskosten?
Zie antwoord vraag 80.
Betekent het verschil tussen de streefsterkte en de streefsterkte min bandbreedte in de tabel op pagina 34 dat in de praktijk het aantal agenten in 2010 en 2011 juist kan verminderen ten opzichte van 2007?
Zie antwoord vraag 89.
Hoeveel klokkenluiders kent de politie op dit moment jaarlijks?
Uit het rapport «registratie Interne Onderzoeken naar integriteitbreuken bij de Nederlandse Politie 2007», blijkt dat de aanleiding tot een intern onderzoek bij de politie een aangifte of klacht van een burger (548), de melding van een leidinggevende (451) of een collega (271) is.
Meldingen op basis van de klokkenluiderregeling worden landelijk niet geregistreerd.
Hoe bent u van plan om de positie van klokkenluiders bij de politie te verbeteren en wanneer kan de Kamer daar de eerste voorstellen over verwachten?
In mijn brief van 22 mei jl. aan de Tweede Kamer heb ik een concreet actieplan ingezet met als doel de volgende verbeteringen in de huidige klokkenluiderregeling aan te brengen:
– uitbreiding doelgroep melders
– mogelijk maken van vertrouwelijk melden
– definitie misstand vereenvoudigen
– realisering rechtsbescherming melder (verbod benadeling)
– onder voorwaarden vergoeding proceskosten Hiertoe heeft deze zomer een ambtelijke werkgroep van de sectoren Rijk en Politie zich gebogen over een nieuwe klokkenluiderregeling. De regeling ligt thans voor bij de vakorganisaties en zal naar verwachting – na advisering door de Raad van State – medio 2009 in werking kunnen treden.
In welk jaar gaat het onderzoek op het gebied van functiewaardering en beloning van politieambtenaren plaatsvinden?
In het 4e kwartaal 2008 wordt gestart met het onderzoek op het gebied van functiewaardering en beloning van politieambtenaren. Naar verwachting vindt rapportage plaats in het 1e kwartaal 2009.
Kunt u een effectenindicator opnemen over het functioneren van de politieacademie?
Zie antwoord vraag 104.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met de invoering van de fitheidtest voor de politie? Is de definitieve normering voor de toets reeds bepaald? Zal die per 1 januari 2009 worden ingevoerd? Wat hebben de pilots opgeleverd? Wat zijn de rechtspositionele verwachtingen bij invoering van de fitheidtest als het gaat om agenten die de fitheidtest niet halen?
De definitieve vaststelling van de Fysieke Vaardigheids Toets (FVT) is nog onderdeel van het overleg met de politievakorganisaties. De definitieve normering is daarom nog niet bepaald.
De doelstelling is nog steeds dat de FVT per 1 januari 2009, conform CAO-afspraak, verplicht wordt.
De pilots hebben een belangrijke bijdrage aan het standaardiseren van de gebruikte materialen bij de toets en de uitvoering opgeleverd. Daarnaast inzicht in hoe de toets uitpakt voor verschillende doelgroepen (leeftijd, m/v). Verder was het een goede kennismaking voor veel deelnemers met de toets.
De rapportage van de pilots -Klaar voor de start- is te vinden op de website de www.fvtpolitie.nl.
De uitwerking en verdere invulling van rechtspositionele consequenties is onderdeel van het overleg met de politievakorganisaties. In de CAO is hierover afgesproken dat vanaf 2012 er rechtspositionele gevolgen kunnen zijn voor het niet voldoen aan de gestelde norm van de toets; in uiterste geval kan ontslag volgen. De nadruk ligt de aankomende jaren op deelname.
Waarom is de toegezegde voortgangsrapportage op «veiligheid begint bij voorkomen» nog niet ontvangen? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
De voortgangsrapportage «Veiligheid begint bij Voorkomen» (27 565, nr. 35) is op 24 oktober jl. verzonden naar Uw Kamer.
Hoeveel buitenlandse mogendheden spioneren in Nederland en welke landen zijn dit?
Zoals in het Jaarverslag 2007 van de AIVD (Kamerstukken II, 30 997, nr. 9) is gemeld, stuit de AIVD in zijn onderzoek op diensten uit de gehele wereld. Op de vraag hoeveel en welke landen dit zijn kunnen we – in het belang van het onderzoek en de samenwerkingsrelatie met bepaalde landen – in het openbaar niet ingaan.
Hoeveel spioneren wij in het buitenland en in welke landen?
De verantwoording van de werkzaamheden verricht in het buitenland leent zich niet voor openbare verslaglegging, aangezien dit inzicht zou geven in de subjecten van onderzoek en de daaraan verbonden vraagstelling (zoals vastgesteld in het Aanwijzingsbesluit). De Commissie voor de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten van uw Kamer wordt zo nodig nader geïnformeerd.
Wat zijn de historische cijfers van het aantal veiligheidsonderzoeken dat binnen de streeftermijn afgehandeld is?
In tabel 1 treft u zowel de aantallen als de percentages aan van de veiligheidsonderzoeken die binnen de wettelijke termijn van acht weken zijn uitgevoerd.
Soorten | 2006 | 2007 | 2008 (1/2 jaar) |
---|---|---|---|
Totaal A-onderzoeken | 41% (540 van 1 316) | 38% (437 van 1 154) | 67% (425 van 637) |
Waarvan ministeries (A-onderzoeken)* | 13% | 15% | 54% |
Totaal Politie-onderzoeken | 63% (2 608 van 4 121) | 67% (2 708 van 4 017) | 80% (1 445 van 1 816) |
Waarvan politie (A-onderzoeken)* | 18% | 26% | 51% |
Burgerluchtvaartonderzoeken | 93% (32 980 van 35 437) | 95% (41 002 van 43 379) | 92% (21 241 van 23 172) |
Totaal B-onderzoeken | 84% (2 890 van 3 457) | 81% (3 251 van 4 027) | 74% (1 719 van 2 323) |
Totaal C-onderzoeken | 89% (296 van 333) | 88% (385 van 438) | 79% (186 van 234) |
Totaal percentages** | 88% | 90% | 88% |
* Percentages van de A-onderzoeken die voor de departementen en de politie binnen acht weken zijn uitgevoerd.
** Inclusief de onderzoeken die onder mandaat van de AIVD zijn uitgevoerd en excl. de clearences.
Waarom zijn de ontvangsten van de AIVD in 2009 aanzienlijk lager dan in 2008? Waaruit bestaan de ontvangsten van de AIVD?
De ontvangsten van de AIVD bestaan voornamelijk uit middelen vanuit het FES-fonds en uit vergoedingen voor afgestoten goederen richting Domeinen. De lagere ontvangsten in 2009 houden verband met de afloop van FES-projecten. De mutaties zijn toegelicht bij voorjaarsnota 2008 (Kamerstukken II, 31 474 VII, nr. 2)
Wat is de oorzaak van de toenemende vraag naar veiligheidsonderzoeken?
De toename wordt met name veroorzaakt door het aantal uit te voeren veiligheidsonderzoeken voor de sector burgerluchtvaart. Werknemers die werkzaamheden verrichten in zogenaamde beschermde gebieden op de burgerluchthavens dienen zich sinds 2002, conform Europese regelgeving, te onderwerpen aan een «background screening». De toename van het aantal veiligheidsonderzoeken is gerelateerd aan de algemeen toegenomen bedrijvigheid op de luchthavens.
Hoe voorkomt u dat een dwingend diversiteitsbeleid bij de AIVD op grond van afkomst niet tot onaanvaardbare extra risico’s leidt omdat er een gebrek aan loyaliteit speelt?
Ik onderschrijf de vooronderstelling van de vraag niet, dat diversiteitsbeleid op grond van afkomst (onaanvaardbare) risico’s vanwege een vermeend gebrek aan loyaliteit met zich meebrengt.
Bovendien zijn alle functies binnen de AIVD vertrouwensfuncties, waarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar vereist is. Deze wordt alleen verleend wanneer uit een veiligheidsonderzoek is gebleken dat er voldoende waarborgen zijn dat de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Is het mogelijk om bij de AIVD aangenomen te worden als men in het bezit is van een dubbel paspoort of als men criminele familieleden tot de derde graad heeft?
Om bij de AIVD te kunnen worden aangenomen moet men in ieder geval in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Het is mogelijk om aangenomen te worden bij de AIVD wanneer men criminele familieleden tot de derde graad heeft, maar alleen wanneer uit het veiligheidsonderzoek is gebleken dat er voldoende waarborgen zijn dat de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Kunt u meer uitleg geven over de beleidsdoorlichting die in 2009 zal plaatsvinden?
Op basis van de resultaten van de beleidsdoorlichting zal worden getracht meer inzicht te bieden in de te verwachten beleidseffecten op het terrein van antiterrorismebeleid. De exacte inhoud van de doorlichting wordt nog nader uitgewerkt door de NCTb.
Wat zijn de gevolgen voor de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) van de bezuinigingen op de begroting?
De formatie van de Inspectie OOV neemt, als gevolg van de taakstelling, af van 54 fte (2008) naar 48 fte (2012).
De Inspectie OOV verricht haar wettelijke toezichtstaak op basis van risicoanalyse, met in achtneming van de beschikbare capaciteit. Vooralsnog is de Inspectie OOV in staat om haar wettelijke taken met de voorziene capaciteit uit te voeren.
Wat wordt bedoelt met «resterende onderwerpen» uit de Wet veiligheidsregio’s?
In 2008 en 2009 toetst de Inspectie OOV, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet Veiligheidsregio’s en het bijbehorende Besluit veiligheidsregio’s (kwaliteits-amvb), of de veiligheidsregio’s voldoen aan de basisvereisten die in het Besluit zijn opgenomen. Daarover rapporteert de Inspectie OOV eind 2009 aan de minister van BZK. Eind 2010 rapporteert de Inspectie OOV aan de minister van BZK in welke mate de veiligheidregio’s voldoen aan de eisen die in de Wet veiligheidsregio’s staan.
Klopt de waarneming dat onder de posten 15.3 en 15.5 de juridisch verplichte uitgaven de begrote uitgaven te boven gaan?
Ja, de waarneming klopt. Het verschil tussen de juridische verplichte middelen en de begrote uitgaven wordt toegelicht bij de beantwoording van vraag 125.
Hoe verklaart u dat bij operationele doelstellingen 15.3 en 15.4 meer middelen juridisch verplicht zijn dan dat u kan uitgeven in 2009? Hoe, of ten koste van welk beleid, komt u aan extra middelen om de extra aangegane verplichtingen, te weten € 5,2 mln., te dekken?
De oorzaak van de verschillen tussen de juridisch verplichte bedragen en de beschikbare middelen is gelegen in het feit dat bij het opstellen van de begroting 2009 de juridische verplichtingen wel bekend waren, maar dat de formalisering van de budgetten hiervoor nog niet volledig was afgerond.
Er is geen sprake van dat het ten koste gaat van bestaand beleid. Het grootste deel van de middelen hiervoor is begroot op artikel 4, onder operationele doelstelling 4.3. «Versnelling verbetering informatievoorziening crisisbeheersing en rampenbestrijding». De reallocatie van budgetten zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden.
Waarom wordt in de tweejaarlijkse risicosignalering slechts zes maanden vooruit gekeken, waardoor een gat van anderhalf jaar ontstaat?
Conform de Strategie Nationale Veiligheid zal twee maal per jaar een risicosignalering op de korte termijn plaatsvinden. Er ontstaat daarom geen gat van anderhalf jaar.
Hoe kijkt u aan tegen het EU programma Vitale Infrastructuur? Welke invloed heeft u hierop zodra het uitgevoerd gaat worden?
Ik vind het EU programma bescherming vitale infrastructuur (EPCIP) een goed initiatief. Hiermee wordt duidelijk welke vitale infrastructuren in lidstaten bij uitval grote internationale gevolgen hebben – onder ander voor Nederland – en of deze infrastructuren voldoende beschermd zijn. Deze internationale dimensie ontbrak nog aan het Nederlandse programma bescherming vitale infrastructuur en is daarvoor een goede aanvulling.
De richtlijn EPCIP uit dit EU programma regelt het proces om Europese vitale infrastructuren in de sectoren transport en energie vast te stellen.
Als coördinerend minister op dit dossier zal ik, in nauwe samenwerking met de vakdepartementen, zorg dragen dat deze richtlijn EPCIP in 2009 geïmplementeerd en vervolgens uitgevoerd wordt. Ik zal een interdepartementaal contactpunt instellen dat de uitvoering van de richtlijn regisseert.
Wat wordt bedoelt met de zin «Er wordt gestreefd naar verdere integratie van de verschillende onderdelen van de crisisresponsorganisatie?»
Het Nationaal CrisisCentrum, het Expertisecentrum voor Risico- en Crisiscommunicatie en het Shared Services Crisisbeheersing, zijn per september jl. geïntegreerd in het Nationaal CrisisCentrum (NCC). Hierdoor worden de voorbereiding op en de aanpak van een crisis nauwer verweven. Dit leidt tot een verbetering van een geïntegreerd beeld van een crisis.
Zullen de meetbare gegevens van beleidsartikel 15.3 over 2008 gehaald gaan worden?
De Wet Veiligheidsregio vormt de basis van de meetgegevens genoemd onder beleidsartikel 15.3. Ik verwacht een 100% score in het jaar na inwerkingtreding van de Wet Veiligheidsregio’s.
Wanneer is besloten om de streefdatum voor invoering van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s op te schuiven naar 1 juli 2009? Hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?
– In de oorspronkelijke planning was voorzien dat de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel in de TK medio 2008 zou zijn afgerond. Op basis daarvan is de verwachting uitgesproken dat de wet per 1 januari 2009 in werking zal treden. Mede naar aanleiding van het nader verslag, dat 10 juli 2008 is vastgesteld, is de planning bijgesteld.
– De Kamer is door middel van de Begroting 2009 geïnformeerd over de beoogde invoeringsdatum van het wetsvoorstel.
Hoe verhoudt de stimulans tot regionalisering zich tot het standpunt in het regeerakkoord dat er geen wettelijke verplichting komt tot regionalisering bij de brandweer?
– De convenanten zijn op vrijwillige basis afgesloten en bevatten tweezijdige afspraken.
– Ik ben ervan overtuigd dat ook voor het lokale niveau één regionale organisatie efficiënter en effectiever uitpakt dan vele kleinere organisaties. Het uitgangspunt van het Wetsvoorstel veiligheidsregio’s is een brandweer die geheel op regionale schaal georganiseerd is. Dit uitgangspunt wenst de regering te stimuleren met het afsluiten van convenanten.
Er zijn echter ook regio’s die de brandweer niet volledig regionaliseren en waar het bestuur van mening is dat het zijn verantwoordelijkheid op het gebied van de brandweerzorg op een andere manier kan waarmaken. Het wetsvoorstel laat de mogelijkheid open een gemeentelijk brandweerkorps te behouden.
– Met het sluiten van convenanten stimuleer ik de ambitie van dit kabinet, die verwoord is in het Beleidsprogramma 2007–2011: dat de basisvereisten waaraan de veiligheidsregio’s moeten voldoen, wettelijk worden vastgelegd en dat het kabinet daarnaast meerjarige convenanten sluit met de regio’s die door willen groeien naar volledige regionalisering van de brandweer, met invulling van alle basisvereisten.
Hoe verhoudt de doelstelling van het stimuleren van de regionalisering van de brandweer zich tot de verantwoordelijkheid van het plaatselijk bestuur? Komt met deze regionalisering de directe democratische controle niet sterk onder druk te staan?
Ook na regionalisering blijven de gemeentebesturen wettelijk verantwoordelijk voor het niveau van de brandweerzorg per gemeente. Zij maken met de regio’s afspraken over de uitvoering. De regio kan met de beschikbare mensen en middelen, capaciteit en kwaliteit, het vereiste brandweerzorgniveau dan voor alle gemeenten optimaal organiseren.
Aan de gemeenteraden worden verschillende instrumenten aangereikt om invloed uit te oefen op het beleid van het bestuur en de regionale brandweerorganisatie. In de eerste plaats de jaarlijks vast te stellen begroting. Bij het behandelen van de begroting stellen de raden vast hoeveel hun gemeente gaat bijdragen aan de regio en welke prestaties daar tegenover staan. Daarnaast dient het regiobestuur een risicoprofiel op te stellen. Het risicoprofiel is gebaseerd op de gegevens die de gemeenten aanleveren. Mede op basis van het risicoprofiel stelt het regiobestuur een vierjarig beleidsplan op en vervolgens een crisisplan (te vergelijken met het oude rampenplan maar dan op regionaal niveau). De gemeenteraden dienen in kennis te worden gesteld van deze plannen en kunnen zich er desgewenst over uitspreken. Indien zij specifieke zaken in de plannen geregeld willen zien, kunnen zij daar hun burgemeester op aanspreken. De burgemeesters vertegenwoordigen de gemeenten in het regiobestuur.
Klopt het dat bij Defensie op diverse plaatsen de bedrijfsbrandweer wordt opgeheven? Wordt er beleid ontwikkeld om personeel en materieel beschikbaar te houden voor de (gemeentelijke) brandweer?
Bij de Luchtmacht en de Marine is geen sprake van het opheffen van de brandweer. Wel wordt op een vijftal Landmacht complexen de brandweer opgeheven op basis van een risicoanalyse. Het personeel is niet beschikbaar voor de (gemeentelijke) brandweer, aangezien het betrokken defensiepersoneel de brandweertaken in nevenfunctie uitoefende. Het materiaal wordt behouden voor defensietaken, waaronder uitzending, of is dermate verouderd (ouder dan 15 jaar) dat overname door de (gemeentelijke) brandweer onwenselijk is.
Levert het opleggen van een personele taakstelling van 10% voor het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Nifv) geen gevaar op voor diens taken en de uitvoering daarvan?
Het bestuur van het NIFV en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn thans in gesprek om te bezien op welke wijze verantwoord aan de taakstelling kan worden voldaan.
Wordt de Staat van het Bestuur nog tijdig voor het wetgevingsoverleg op 10 november 2008 aan de Kamer uitgebracht? Kan de Staat van het Bestuur de volgende keer gelijktijdig met het indienen van de begroting worden uitgebracht?
Nee, de «Staat van het Bestuur 2008» wordt niet voor het wetgevingsoverleg op 10 november 2008 uitgebracht, maar eind november 2008. De «Staat van het Bestuur 2010» zal de volgende keer gelijktijdig met het indienen van de begroting worden uitgebracht.
Wat zijn de programmauitgaven voor Grondwet en democratie, uitgesplitst naar de verschillende instrumenten?
Op het budget van artikelonderdeel 1.2 (€ 5,9 mln) worden de volgende specifieke programma-uitgaven geraamd:
• 1,3 mln. voor Voorlichtingen Verkiezingen
• 1,8 mln. voor het Project Herinrichting Kiesproces
• 1,2 mln. als subsidie voor het IPP
• 0,8 mln. voor het Huis voor Democratie en Rechtstaat
• 0,45 mln. voor de versterking Grondwet
• 0,112 mln. als subsidie voor het Comité 4/5 mei
• 0,15 mln. als subsidie voor het FDO.
Daarenboven zal in 2009 nog rekening moeten worden gehouden met de gevolgen van de vertraging van de Staatscommissie Grondwet, waarvoor in 2008 budget was geraamd. Ook wordt gekeken naar mogelijke herprioritering. Dit zal dan in de uitvoering ook budgettair worden verwerkt.
Welke accenten zullen worden gelegd op het versterken van de vertegenwoordigende democratie?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de reactie op de voorstellen van de nationale conventie zal nadruk gelegd worden op de zichtbaarheid van de vertegenwoordigende organen en de dialoog tussen politiek en burger. In dit kader is ook burgerparticipatie van groot belang. Primair zijn daartoe de vertegenwoordigende organen natuurlijk zelf aan zet. Het kabinet heeft dan ook met instemming kennis genomen van de door de Kamer naar aanleiding van de motie Schinkelshoek ingestelde commissie voor parlementaire zelfreflectie. Bekeken wordt op welke wijze de toegankelijkheid en de spelregels van de democratie op orde gehouden kunnen worden, zodat ieder die dat wil zich op het speelveld kan bewegen en zich ook daartoe uitgenodigd voelt. Uiteraard spelen de politieke partijen en bewegingen daarbij een belangrijke rol.
Waar worden de € 13 miljoen van doelstelling 1.1 precies aan uitgegeven?
In 2009 wordt op het gehele artikel 1 € 12,3 mln geraamd, dus niet alleen op artikelonderdeel 1.1. De uitgaven van dit artikel bestaan naast de programma-uitgaven (€ 5,9 mln, zie voor een uitsplitsing de beantwoording van vraag 136) uit apparaatskosten voor de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (€ 4,4 mln) en de kosten van het secretariaat van de Kiesraad (€ 2,0 mln).
Wanneer is het wetsvoorstel voor herziening van de grondwet met betrekking tot verankering van de positie van de Nederlandse taal te verwachten? Waarom duurt indiening zo lang? Is het daadwerkelijk het streven om het nog deze kabinetsperiode in eerste lezing aanvaard te krijgen?
Pas nadat het kabinet het advies van de Raad van State over de staatscommissie Grondwet heeft ontvangen, is besloten om een zelfstandig wetsvoorstel over de Nederlandse taal in de Grondwet voor te bereiden (Kamerstukken II 2007/08, 31 570, nr. 3, blz. 32).
Het wetsvoorstel wordt momenteel ambtelijk voorbereid. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de wettelijke positie van andere talen, te weten het Fries, evenals het Engels en Papiaments voor de BES-eilanden die in de toekomst tot Nederland zullen behoren. De positie van deze talen verdient een zorgvuldige afweging, zoals ook uw Kamer heeft opgemerkt tijdens het AO over de staatscommissie Grondwet.
Het streven is erop gericht het wetsvoorstel in de loop van 2009 bij de Tweede Kamer in te dienen en de eerste lezing in deze kabinetsperiode af te ronden.
Wanneer krijgt de Kamer meer zicht op het Handvest voor verantwoordelijk burgerschap? Waarom duurt het zo lang? Zijn er (onvoorziene) problemen of obstakels? Welke «concrete aanpak» heeft u op het oog?
Zie antwoord vraag 43.
Wanneer wordt een besluit over de positie van de Kiesraad genomen?
Het besluit over de positie van de Kiesraad wordt dit jaar genomen. Het blijvend waarborgen van de onafhankelijkheid van de raad is hierbij een voorwaarde.
Hoe staat het met de uitvoering van de bestuursakkoorden met gemeenten en provincies? Wat is sedert ondertekening gerealiseerd? Hoe ziet het tijdpad er uit? Wanneer gebeurt wat?
De uitvoering van de Bestuursakkoorden loopt naar wens. De uitvoering van vele van de talrijke afspraken is in gang gezet. Voortgang op dossiers, handelend volgens de Bestuursakkoorden, vormt dan ook het belangrijkste resultaat sinds de ondertekening van de akkoorden. De afspraken kennen een grote variëteit, naar complexiteit, naar eerstverantwoordelijke overheidslaag, naar beleidsterrein, enzovoorts. De tijdpaden zijn sterk afhankelijk van de uiteenlopende onderwerpen. De uitvoering van de Bestuursakkoorden beslaat de gehele kabinetsperiode.
Bent u bereid een effectindicator op te nemen voor de doelstelling «Een democratisch, doeltreffend en doelmatig openbaar bestuur met optimale interbestuurlijke verhoudingen»? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn oordeel leent het brede en algemene karakter van deze doelstelling zich niet voor het onderbrengen in een effectindicator. Zoals we in de begroting aangeven zien we in de tweejaarlijkse trendnota «Staat van het binnenlands bestuur» een middel om achtergrondinformatie en kengetallen op het terrein te presenteren.
Kunt u de meerjarenraming met betrekking tot de verplichtingen verklaren? Wat is de reden van de incidentele stijging in de verplichtingenreeks op in 2011? Hoe kan het dat de meerjarige verplichtingenraming niet correleert met de uitgavenraming?
Bij de overgang van het Grote Stedenbeleid naar WWI, zijn de betrokken middelen en verplichtingen vanaf artikel 9 naar WWI overgeheveld.
De BZK-bijdrage in de BDU-SIV (de Van Montfransgelden) is overgegaan naar artikel 4. Het resterende apparaatsbudget en de programmamiddelen zijn overgeheveld naar artikel 6.
Hiervoor zijn ook de verplichtingenramingen aangepast. Voor 2011 is ten onrechte een te hoge verplichtingenraming opgenomen en de raming zal hiervoor nog gecorrigeerd worden.
Zie ook vraag 146.
In hoeverre is het de bedoeling, dan wel is afgesproken, dat provincies via het Provinciefonds bijdragen aan de «krachtwijken»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Wat is de verdeling over de provincies?
Een financiële bijdrage van provincies aan de krachtwijken is bedoeld noch afgesproken.
Wat is de verklaring voor de meerjarenraming (functioneren openbaar bestuur) met betrekking tot de verplichtingen? Wat is de verklaring voor het grote verschil in de bedragen voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012? Waarom correleert de meerjarige verplichtingenraming niet met de uitgavenraming?
Zie antwoord op vraag 144.
Hoe ziet de werkbare kaderstelling en verantwoordelijkheidsverdeling voor de bestuurslagen eruit?
De door u bedoelde verdeling van verantwoordelijkheden is in essentie neergelegd in Hoofdstuk 7 van de Grondwet. Daarin is voorzien in machtsdeling tussen het centrale niveau en de beide decentrale en integrale bestuurslagen. Een en ander heeft vorm gekregen door middel van autonomie en medebewind. Autonomie betreft de vrije beleidsruimte van decentrale overheden die niet is gebaseerd op nationale wetgeving maar juist op het ontbreken daarvan. Eigenlijk belangrijker is medebewind: beleidsvrijheid die is gebaseerd op nationale wetgeving. Die wetgeving bevat kaders waarbinnen decentrale overheden naar eigen inzicht beleid mogen maken. Wat werkbaar is en wat niet, valt niet in algemene termen aan te geven, maar is mede afhankelijk van politiek-normatieve opvattingen ter zake.
Wanneer kan de Kamer het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de Taakgroep gemeenten tegemoet zien?
Volgens planning ligt de conceptkabinetsreactie voor aan de Raad voor Bestuur van 11 november as. en vervolgens aan de Ministerraad van 14 november as.
Het kabinet streeft ernaar om de kabinetsreactie op het rapport Vertrouwen en verantwoorden van de Taakgroep gemeenten (commissie d’Hondt) te kunnen betrekken bij de begrotingsbehandeling van BZK in week 47.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van de nulmeting in het kader van de interbestuurlijke administratieve lasten tegemoet zien?
Zoals ook in het AO van 11 september 2008 met de vaste commissie BZK aan de orde is geweest (verslag: 29 362 nr. 142 wordt:
• in november de meting afgerond
• rond de jaarwisseling de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten
• in lopend beleid gewerkt aan vermindering van de interbestuurlijke lasten, bijvoorbeeld door invoering van Sisa en vermindering van het aantal specifieke uitkeringen.
Halfjaarlijks wordt de TK via de voortgangsrapportage verbetering dienstverlening en vermindering regeldruk geïnformeerd over de realisatie van de lastenvermindering. Begin november wordt de eerstvolgende voortgangsrapportage aan de TK aangeboden.
Verder wordt de TK via het jaarlijks Overzicht specifieke uitkeringen (te verschijnen in mei) meer in detail geïnformeerd over de ingezette beleidsmaatregelen en resultaten ten aanzien van de vermindering van het aantal specifieke uitkeringen.
Hoe werken de «bestuurlijke duo’s» in de Randstad? Hoeveel zijn er inmiddels gevormd? Op welke dossiers en projecten? Welke resultaten zijn geboekt? Is het naar uw oordeel per saldo een bijdrage aan «doorzichtig bestuur»?
Binnen het kabinetsprogramma Randstad Urgent zijn voor 35 daarin opgenomen projecten bestuurlijke duo’s actief. Het bestuurlijk duo bestaat uit een minister of staatssecretaris en gedeputeerde of wethouder. In een enkel geval is er sprake van enkele bestuurders meer. Het duo is gezamenlijk verantwoordelijk voor de voortgang van een project en heeft gezamenlijk de handtekening onder de afspraken gezet. Het duo zorgt voor de benodigde afstemming aan respectievelijk rijkszijde en regionale zijde, en zorgt ervoor dat de gemaakte afspraken tijdig worden nagekomen. ln feite ontstaat zo een stuurgroep van slechts twee personen. Dit komt de slagkracht en de voortgang van de projecten zeer ten goede. Zij krijgen zaken in beweging en creëren enthousiasme en draagvlak.
Onze voorlopige indruk is dan ook dat het concept van de bestuurlijke duo’s lijkt te werken en een positieve bijdrage levert aan een daadkrachtig bestuur dat resultaten boekt. We overwegen dan ook de aanpak met bestuurlijke duo’s op andere terreinen en/of buiten de Randstad verder te promoten.
Hoe is gewaarborgd dat het programma Krachtig Bestuur geen synoniem voor «Haags meedenken» met de gemeenten is? Gaat er geen stilzwijgende druk op gemeenten uit om, ter wille van bestuurskracht, zich te onderwerpen aan herindeling?
Kernwoord voor het programma is partnerschap. Het programma beoogt dan ook samen met provincies en gemeenten concrete knelpunten rondom bestuurskracht op te lossen. De thema’s waarop het programma richt komen dan ook voort uit dialoog met de decentrale overheden.
Het is zeker niet de bedoeling een stilzwijgende druk tot herindeling te laten ontstaan met het programma. Het kabinet heeft er immers voor gekozen herindeling alleen van onderop te laten ontstaan. Het programma is er juist op gericht ervoor te zorgen dat de variëteit aan oplossingsrichtingen voor bestuurskrachtproblemen (en herindeling is hier «slechts» één van) in de toekomst meer optimaal zal worden benut.
Worden, als onderdeel van het programma Krachtig Bestuur, ook alternatieven voor herindeling en fusies aanbevolen? Hoe? Welk «gereedschapkist» heeft de nieuw gevormde programmadirectie bij de hand? Welke instrumenten zitten er in? Kan de Kamer worden geïnformeerd over de bijbehorende «handleiding»?
Verschillende soorten bestuurskrachtproblemen vragen om een verschillende aanpak. Vanuit die overtuiging ziet het kabinet een aantal oplossingsrichtingen die gemeenten en provincies ter beschikking staan bij de aanpak van bestuurskrachtproblemen. De keuze voor een bepaalde oplossingsrichting is dus afhankelijk van de analyse van het probleem dat aan de orde is. Naast herindeling zijn bijvoorbeeld verschillende vormen van intergemeentelijke samenwerking een veel toegepast instrument. De programmadirectie heeft tot doel samen met de decentrale overheden een – op ervaringen in de praktijk gebaseerde – «gereedschapskist» te ontwikkelen. Die is er nu dus nog niet, maar is één van de resultaten van het programma.
Welke rol speelt differentiatie tussen gemeenten een rol bij het denken over «Krachtig Bestuur»? Kan de regering mogelijkheden en onmogelijkheden van gemeentelijke differentiatie aangeven? Is Amsterdam hetzelfde als Ameland?
Differentiatie tussen gemeenten is een onderwerp dat wordt behandeld in de kabinetsreactie op de voorstellen van de interbestuurlijke taakgroep gemeenten (commissie D’Hondt).
Wat zijn de kosten van de 16e Conferentie van de Raad van Europa voor de ministers met lokaal en regionaal bestuur in hun portefeuille?
De kosten worden geraamd op in totaal circa 0,5 miljoen euro. Daarvan wordt rond 0,3 miljoen euro ten laste van de begroting 2008 gebracht. Het resterende deel komt in 2009 tot betaling.
Hoe wordt de Wet Gemeenschappelijke Regelingen aangepast om de gemeentelijke samenwerkingspraktijk te vereenvoudigen?
Intergemeentelijke samenwerking is een belangrijk instrument voor decentraal beleid en taakuitvoering. Onderzocht zal worden welke verbeteringen mogelijk zijn in de gemeentelijke samenwerkingspraktijk en welke knelpunten zich daar voordoen. In dat kader zal ook worden beoordeeld welke aanpassingen in de Wet Gemeenschappelijke Regelingen wenselijk zijn om op een effectieve wijze de gemeentelijke samenwerking te vereenvoudigen.
Kunt u aangeven hoe de «scoutinggroep» te werk gaat om zo veel mogelijk vrouwelijke allochtone kandidaten voor het burgemeestersambt te vinden? Welke rol spelen de Commissarissen der Koningin en welke rol spelen de politieke partijen? Worden rechtstreekse relaties gelegd met vertrouwenscommissies? Hoe groot is het budget voor deze scoutingactiviteit?
De scouts gaan gericht talenten zoeken «scouten» en interesseren voor het burgemeestersvak. Zij leggen hiertoe contacten met gebruikmaking van hun netwerken en/of door sleutelfiguren te benaderen, en voeren gesprekken met potentials. Er worden bijeenkomsten georganiseerd om potentials in contact te brengen met relevante netwerken en personen. Zo heeft een aantal burgemeesters zich beschikbaar gesteld voor meeloopstages. Door en via de scouts kunnen de potentials de weg worden gewezen voor nadere informatie en professionalisering.
De groep scouts is een tijdelijk initiatief (in principe van medio 2008 tot medio 2009) en moet als extra worden beschouwd naast de reguliere rol die commissarissen van de Koningin en de politieke partijen vervullen bij het vinden van geschikte kandidaten voor politieke functies. De commissarissen van de Koningin hebben daarnaast toegezegd vanuit hun verantwoordelijkheid bij te dragen aan de diversiteitdoelstelling.
De commissarissen van de Koningin en politieke partijen vormen relevante netwerken voor de scouts. Bij het scouten gaat het er om dat er meer vrouwen en allochtonen belangstelling krijgen voor het burgemeestersvak en uiteindelijk gaan solliciteren (aanbodzijde).
Ingeval van concrete vacatures worden de gebruikelijke benoemingsprocedures gevolgd en er worden door de scouts geen rechtstreekse relaties gelegd met vertrouwenscommissies. Voor de scoutinggroep, twee netwerkbijeenkomsten en het secretariaat van de scoutinggroep (dat is ingericht bij het Nederlands Genootschap van burgemeesters) is voor 2009 125 000 euro begroot.
Wordt ook gedacht aan een «professionaliseringfonds» voor raadsleden? Waarom niet? Heeft u voornemens om (kandidaat-)raadsleden met het oog op de nieuwe raadsperiode (2010–2014) te trainen?
Het professionaliseringsfonds voor burgemeesters kent een unieke constructie; het is ontwikkeld in overleg van BZK met de beroepsgroep maar wordt door de beroepsgroep zelf beheerd en ingevuld en ook deels door de burgemeesters zelf gefinancierd, hetgeen een grote betrokkenheid genereert.
Of een dergelijke constructie voor de veel grotere en meer divers samengestelde groep raadsleden ook werkt, zal dus in de eerste plaats met en door de beroepsgroep zelf besproken moeten worden.
Er lopen al initiatieven op het gebied van training en opleiding voor raadsleden, opgezet door de diverse betrokken partijen zoals het Actieprogramma Lokaal Bestuur (een gezamenlijk project van VNG en BZK), de beroepsvereniging voor raadsleden en politieke partijen. BZK is in overleg met deze partijen ook aan het bezien in hoeverre er behoefte bestaat aan intensivering en/of uitbreiding van de activiteiten. Zo is er onlangs met vertegenwoordigers van de betrokken groepen een bijeenkomst georganiseerd waarin de vraag centraal stond of en zo ja welke impulsen een bijdrage zouden kunnen leveren aan het versterken van de professionalisering van bestuurders en volksvertegenwoordigers. Deze activiteiten zijn overigens niet expliciet gekoppeld aan de nieuwe raadsperiode.
Wat wordt bedoelt met het bieden van goede nazorg aan burgemeesters die voortijdig het ambt moeten verlaten? Waaruit bestaat deze nazorg?
Goede nazorg houdt rekening met de bijzondere positie van burgemeesters. Het voortijdig moeten verlaten van het ambt gaat vaak gepaard met publiciteit, waardoor ook negatieve effecten ontstaan voor de maatschappelijke carrière. In overeenstemming met de aanbevelingen van het rapport De Vallende Burgemeester, wordt samen met de commissarissen van de Koningin en het NGB (Nederlands Genootschap Burgemeesters) bekeken welke instrumenten kunnen helpen bij het afwikkelen van een bestuurlijke crisissituatie, de opvang van de betrokken burgemeester en diens inspanningen om daarna weer te re-integreren.
Verder is onlangs een verkennend onderzoek uitgevoerd waarbij onderzocht is of het ontwikkelen van instrumenten op het gebied van Elders Verworven Competenties (EVC) kan bijdragen tot het verbeteren van het loopbaanperspectief van politieke ambtsdragers. Het binnenkort uitkomende rapport bevat een aantal aanbevelingen die nader bestudeerd zullen worden op hun toepasbaarheid in de ontwikkeling van een sluitend nazorg- en re-integratietraject voor vertrekkende burgemeesters. BZK is hierover in gesprek met o.m. het NGB.
Wordt in het in te dienen wetsvoorstel nieuwe Wet financiering politieke partijen ook een regeling opgenomen met betrekking tot afdrachtregelingen van politieke partijen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Wordt dit anders geregeld?
Het kabinet wil voorstellen doen om te regelen dat overheden de bezoldigingen van politieke ambtsdragers in persoon uitbetalen en niet aan een politieke partij. Dit zal niet worden geregeld in het wetsvoorstel Financiering politieke partijen, maar in de diverse wettelijke regelingen die de rechtspositie van politieke ambtsdragers regelen. De daartoe strekkende wetsvoorstellen zijn inmiddels voor advies aan de Raad van State gezonden. Het doel van de nieuwe regelingen is de onafhankelijkheid van politieke ambtsdragers te waarborgen. Indien een kandidaat bij de verkiezingen een zetel krijgt toegewezen, beschikt hij over een eigen mandaat en een eigen verantwoordelijkheid. Wanneer betaling plaatsvindt aan een politieke partij, wordt de ambtsdrager financieel afhankelijk van zijn politieke partij. Het vrije mandaat komt hiermee in het geding. In ieder geval dienen overheden hier niet aan mee te werken.
De nieuwe regeling heeft overigens niet tot doel afdrachten aan een politieke partij als zodanig tegen te gaan. Een bijdrage van een politieke ambtsdrager aan de partij is een aangelegenheid tussen de partij en de individuele ambtsdrager.
Kunt u, eventueel in het kader van de in te dienen wetsvoorstel financiering politieke partijen, een internationaal overzicht van subsidiering van politieke partijen geven? Verschilt de Nederlandse situatie van die in andere landen? Zo ja, waar en in hoeverre?
Een onderzoek zal worden gedaan naar de financiering van politieke partijen in een aantal vergelijkbare landen. Ik zal daarbij bezien of dit onderzoek uitsluitend betrekking zal hebben op de subsidiëring van partijen of ook op andere aspecten, zoals de regulering van giften aan politieke partijen.
Hoe valt de verlaging van de verplichtingen in tabel 7 te verklaren? Hoe wordt de taakstelling van 23 miljoen euro op het gebied van ICT en e-overheid behaald? Welke onderbouwing geldt daarbij?
De afnemende reeks verplichtingen in de rijksbegroting 2009 voor Innovatieen Informatiebeleid Openbare Sector (pagina 86) wordt veroorzaakt door het aflopen van programma’s, waaronder AL in 2011.
Er is geen sprake van een taakstelling op dit gebied.
Waar moet aan gedacht worden als het gaat om het breder toepassen en gebruiken van DigiD?
Het breder toepassen van DigiD heeft betrekking op het gebruiken van DigiD buiten de huidige toepassingen zoals binnen de zorg. In oktober 2008 zijn de eerste zorgverzekeraars aangesloten op DigiD. Ook ziekenhuizen kunnen gebruik maken van DigiD.
Wat behelst het convenant met afspraken over het kostenregime bij verstrekking en hergebruik van overheidsinformatie dat u met de provincies heeft afgesloten? Wat zal de inhoud van het convenant zijn dat u met de gemeenten en waterschappen zal afsluiten? Wat is de status van beide convenanten?
In het convenant verklaren de provincies dat zij openbare geo-informatie waarvan zij eigenaar zijn, aan anderen zullen leveren tegen maximaal de marginale verstrekkingskosten. Die marginale kosten zijn bijvoorbeeld de kosten van een gegevensdrager, verzendkosten en de kosten van noodzakelijke bewerkingen zoals de verwijdering van persoonsgegevens. De provincies zullen de toegang tot de informatie verbeteren, gemeenschappelijke verstrekkingsvoorwaarden uitwerken die hergebruik bevorderen, de kwaliteit van de informatie specificeren en binnen die specificatie aansprakelijkheid aanvaarden. Het ministerie van BZK zal bevorderen dat ook andere overheden eventuele drempels voor de benutting van hun geo-informatie slechten. Beoogd wordt om met gemeenten en waterschappen tot vergelijkbare afspraken te komen. De Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hebben aangegeven in beginsel positief te staan tegenover het afsluiten van een dergelijk convenant na ondertekening van het Nationaal Uitvoeringsprogramma Dienstverlening en E-overheid.
Wanneer wordt het wetsvoorstel Hergebruik overheidsinformatie aan de Kamer aangeboden?
Er wordt naar gestreefd om begin 2010 een wetsvoorstel over deze aangelegenheid aan de Tweede Kamer aan te bieden.
Wordt in het onderzoek naar de mogelijkheden van het breder toepassen van de bouwstenen van de e-overheid ook gekeken naar mogelijkheden buiten de publieke sector?
Ja, in het onderzoek wordt juist gekeken naar de mogelijkheden van het toepassen van bouwstenen van de e-overheid buiten het domein van de publieke sector.
In hoeverre kan informatie uit basisregistraties door bedrijven gebruikt worden voor het ontwikkelen voor informatieproducten? Welke financiële en juridische voorwaarden gelden hierbij voor bedrijven?
Dat verschilt per basisregistratie. Sommige hebben naar hun aard een publiek karakter, zoals het Kadaster en het (nieuwe) Handelsregister. Bedrijven kunnen daar informatie aan ontlenen, al dan niet tegen betaling van de daarvoor geldende tarieven. Die tarieven zijn openbaar en zijn o.a. vermeld op de websites van de betreffende registratie. Eenmaal die gegevens verstrekt zijn er geen bijzonder juridische belemmeringen om deze te verwerken of te gebruiken voor een doel, waarvoor het bedrijf ze heeft gevraagd. Andere basisregistraties zijn niet of beperkt voor bedrijven toegankelijk, zoals de GBA en de basisregistratie Woz.
Welke mogelijkheden zijn er om uit basisregistraties die om privacyredenen niet openbaar zijn (zoals de GBA), geaggregeerde gegevens (b.v. tellingen) te verstrekken aan bedrijven ten behoeve van het ontwikkelen van informatieproducten, zonder dat daarbij niet-openbare informatie wordt onttrokken?
De GBA heeft primair tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de basisregistratie opgenomen gegevens voor zover deze organen de gegevens nodig hebben voor de vervulling van hun taken. Daarnaast heeft de basisregistratie tot doel anderen dan overheidsorganen (derden) te voorzien van de in de basisregistratie opgenomen gegevens in bij of krachtens de wet aangewezen gevallen. Ten slotte kent de wet GBA nog een bijzondere categorie verstrekkingen namelijk het verstrekken van gegevens ten behoeve van historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Deze verstrekking staat naast de verstrekking aan overheidsorganen of derden. De verstrekking kan – afhankelijk van de regeling in de algemene maatregel van bestuur – geschieden door de minister, dan wel door gemeenten. Hoewel het hier een verstrekking van gegevens betreft voor een doel waarvoor ze oorspronkelijk niet zijn verzameld staat de Privacyrichtlijn dit toe mits bijzondere garanties worden geboden. Zo moeten er bijzondere voorzieningen zijn getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend en alleen geschiedt ten behoeve van de specifieke onderzoeksdoeleinden. Ook mag de verwerking van gegevens die zijn verkregen voor onderzoeksdoeleinden niet plaatsvinden voor het nemen van maatregelen of besluiten die tegen een bepaalde persoon zijn gericht.
Wanneer is de algemene doelstelling 10 (arbeidszaken overheid) behaald?
De doelstelling luidt: «Ervoor zorgen dat de inzet van arbeid in de openbare sector bijdraagt aan betere prestaties van en mede daardoor aan meer legitimiteit van en meer respect voor overheidsorganisaties en hun werknemers.»
Deze geformuleerde doelstelling betreft een permanente kwaliteitseis en zal daardoor een inspanningsverplichting blijven. Hierbinnen zijn twee actieprogramma’s benoemd, te weten Diversiteit en Veilige Publieke Taak. Deze zullen in 2012 hun resultaten opleveren. In het kader van de betere prestaties van de overheid is er het concrete doel om in 2011 mimimaal een rapportcijfer 7 te halen op de dienstverlening en te komen tot een vermindering van de administratieve lasten voor burgers. De genoemde activiteiten hebben naar verwachting eveneens een positief effect op de legitimiteit van het overheidshandelen.
Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat zittende autochtonen politiefunctionarissen uw streven naar een divers samengesteld personeelsbestand bij de overheid in het algemeen en bij de politie in het bijzonder niet ervaren als een vermindering van hun carrièrekansen op de arbeidsmarkt en dat het streven van het kabinet wordt gezien als een noodzakelijke gemeenschappelijke opgave?
Het carrièreperspectief van alle politiefunctionarissen heeft mijn aandacht. In het door mij geïnstalleerde programma: Politietop divers, naar een duurzaam perspectief is ook het carrière perspectief van de zittende top een onderdeel. Zoals ik de Kamer op 5 november 2007 berichtte (brief kenmerk 2007–0000469515) is diversiteit binnen de politieorganisatie van groot belang. De politieorganisatie dient een afspiegeling te zijn van de maatschappij. Dat autochtone politiefunctionarissen een vermindering van hun carrièrekansen ervaren is daarbij niet volledig uit te sluiten. Binnen mijn verantwoordelijkheid voor het Rijks- en politieaanstellingenbeleid verken ik diverse mogelijkheden om te komen tot een uitgewerkt carrièreperspectief.
Waarom wordt er in 2008 niet naar gestreefd dat 100% van de organisaties in de openbare sector melding maakt over topinkomens?
Er wordt in principe sinds de invoering van de wet gestreefd naar een responspercentage van 100%. De realiteit leert ons echter dat een respons van 100% in de praktijk zelden tot nooit gerealiseerd kan worden. Om een zo reëel mogelijk beeld te geven loop het streefcijfer daarom slechts tot 98%. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een zekere foutenmarge.
Hoe staat het met de inrichting van het (nieuwe) directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering, ook afgemeten naar de wensen van de Kamer, zoals vastgelegd in de motie-Schinkelshoek c.s. (31 201, nr. 16)? Is het goed uit de startblokken gekomen? Op welke specifieke problemen stuit het? Hoe zijn de eerste ervaringen met een DG vergelijkbaar met DG Rijksbegroting? Heeft het voldoende «doorzettingsmacht»?
– Binnen het nieuwe directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering zijn inmiddels drie beleidsdirecties gevormd. De totstandkoming van de laatste directie Facilitair, Huisvesting en Inkoop Rijk (FHIR) is succesvol verlopen.
– De strategienota van de Rijksbedrijfsvoering is in concept gereed en wordt binnenkort voltooid.
– Aan de bestuurbaarheid van de bedrijfsvoering wordt hard gewerkt. De interdepartementale commissie bedrijfsvoering Rijk (ICBR) is na de zomer 2008 van start gegaan onder voorzitterschap van DGOBR. In deze commissie overleggen de pSG’s van een aantal departementen over de bedrijfsvoering Rijk. Over de relatie met de andere gremia zijn afspraken gemaakt. Ook het coördinerend beraad integrale beveiliging (CBIB) en het Rijkshuisvestingberaad horen hierbij.
– Aan de uitbouw van shared services wordt gewerkt.
– De ontwikkeling van een rijkswerkplek gaat voorspoedig. De komst van een concernvisie huisvesting is daarbij een belangrijke ontwikkeling.
Waar is nog extra aandacht nodig?
– MR heeft de toekenning van middelen in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst aan diverse investeringsprojecten van de DGOBR inmiddels geaccordeerd. Deze projecten worden in 2009 opgestart.
– Bestaande visie op de toekomst van de werkmaatschappij wordt in 2009 verder uitgewerkt.
Wanneer is de algemene beleidsdoelstelling 11 (kwaliteit Rijksdienst) behaald?
Deze algemene beleidsdoelstelling zal voortdurend onderhoud en aandacht vergen. Het begrip kwaliteit is in dit verband namelijk niet een voor altijd vaststaand eenduidig begrip. De invulling hiervan hangt vooral af van de eisen die vanuit de politiek en de maatschappij aan de rijksdienst worden gesteld. Met de activiteiten die hier zijn genoemd, de instrumenten die ontwikkeld zullen worden en de resultaten die worden nagestreefd, wordt stevig bijgedragen aan de kwaliteit van de rijksdienst.
Hoe vult u de bezuiniging in van € 7,5 mln. programma-uitgaven en € 10 mln. verplichtingen de komende vier jaar?
Er is een richtinggevende taakstelling opgelegd. Binnen die kaders moet gebleven worden. Nader wordt bekeken hoe deze bezuiniging ingevuld gaat worden.
Kunt u uitleggen waar de € 13.6 mln. van beleidsartikel 11.2 precies aan wordt besteed?
Van genoemd bedrag is € 11,8 mln verplicht aan loonkosten van het topmanagement van de rijksdienst. De resterende 1,8 mln betreft verplichtingen die samenhangen met het ABD-Kandidatenprogramma. Dat is een leergang voor aankomend hoger management.
Welk budget is er beschikbaar voor het realiseren van structurele werkervaringsplaatsen onder andere voor wajong-gerechtigden?
Er is geen specifiek budget beschikbaar voor het realiseren van structurele werkervaringsplaatsen onder ander voor Wajong-gerechtigden. De werkervaringsplaatsen worden bekostigd uit de begroting (apparaatskosten) van de werkgevers Rijk.
Wanneer is operationele doelstelling 11.6, Het bevorderen van de kwaliteit van de organisatie van het Rijk, behaald?
(Het bevorderen van de kwaliteit van de organisatie staat onder 11.7 niet 11.6)
Ook de kwaliteit van de organisatie van het Rijk vergt voortdurend aandacht en onderhoud. In dit onderdeel zijn een vooral een aantal advies- en implementatieactiviteiten opgenomen die aan de doelstelling bijdragen.
Vernieuwingen in dit verband zijn geconcentreerd in het programma Vernieuwing Rijksdienst waar de TK afzonderlijk over wordt gerapporteerd.
Over het efficiënter en effectiever maken van de bedrijfsvoering zult u nader geïnformeerd worden via een voortgangsrapportage over het nieuwe directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk.
Kunt u een indicatie geven van de toegenomen mate van samenwerkingsverbanden? Bent u bereid de taakstelling van bijna € 4 miljoen euro tussen 2009 en 2013 toe te lichten? Bent u bereid een concretere toelichting te geven op de positie van de adviesraden en planbureaus ten opzichte van het parlement, dan de toelichting geformuleerd in uw brief met de notitie «Kwaliteit van de verbinding» (31 490, nr. 3)?
• De bespreking van de brief en notitie «kwaliteit van de verbinding» in de Tweede Kamer is gepland op 4 december in een apart AO.
• Voor de concrete uitwerking van de maatregelen in deze notitie wordt op dit moment een kwartiermaker gezocht.
• Over het project eenduidige juridische en financiële grondslag van de planbureaus wordt de Tweede Kamer voor het eind van het jaar geïnformeerd.
Waarom is het percentage allochtonen in de schaal 12–14 tussen 2006 en 2007 afgenomen met 0,2%?
De teruggang van een aandeel van 5% naar 4,8% wordt verklaard door natuurlijke fluctuaties in het verloop en de samenstelling van het personeel, waarvoor geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen. Er is geen sprake van een structurele terugval.
Wanneer is de doelstelling ten aanzien van het gebruik van ICT binnen het Rijk voltooid?
• Er is geen doelstelling ten aanzien van het gebruik van ICT binnen het Rijk, omdat ICT geen doel op zich is.
• ICT is een instrument om de informatievoorziening binnen de Rijksoverheid op een hoger niveau te brengen en om efficiënt, doelmatig en kwalitatief hoogwaardig te kunnen werken als Rijksoverheid.
Wanneer begint u met het digitaliseren van de archieven van na 1975?
Zie het antwoord op vraag 181. Na selectie en bewerking kan het relevante deel van de papieren archieven van na 1975 tot nu, digitaal beschikbaar worden gesteld.
Hoeveel kilometer papier beslaat het Rijksarchief van na 1975 eigenlijk? Is er een risico dat er een nieuwe achterstand ontstaat? Zo ja, welke inspanning levert u om dat te voorkomen?
• Het aanpakken van de werkvoorraden is onderdeel van het Programma Informatie op Orde, dat uitwerking geeft aan de gelijknamige Kabinetvisie op de informatiehuishouding van de rijksoverheid [Kamerstukken TK 2005–2006, 29 362, nr. 101].
• De visie heeft zowel betrekking op papieren informatie als op de digitale informatievoorziening en is uitgewerkt in 8 actielijnen.
Doordat departementen nog niet volledig digitaal werken, blijft de papieren informatiestroom groeien. De inventarisatie over de periode 1976–1996 bedraagt 250 strekkende kilometer. Schattingen over de periode tot nu geven aan dat dit op kan lopen tot ongeveer 900 strekkende kilometer. Hierover volgt binnenkort een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer met maatregelenpakket.
Hoeveel GOUD werkplekken zijn er in 2008? Wat gaat u doen om het aantal GOUD werkplekken en het aantal samenwerkingsplekken op Rijksweg te verhogen?
• In 2008 zijn er nog geen GOUD werkplekken; de eerste werkplek wordt vanaf het 2e kwartaal 2009 gerealiseerd.
• De door Rijksweb in 2008 aanbestede samenwerkfunctionaliteit geldt voor de hele Rijksoverheid. Daarmee kan iedereen binnen de Rijksoverheid samenwerken.
• Om uniformiteit te vergroten hebben 6 departementen de handen ineen geslagen en met elkaar zullen ze 21 000 werkplekken op dezelfde manier gaan inrichten.
Wat gaat u precies doen om de doelstelling te halen? Wanneer is de Rijksdienst professioneel? Wat gaat u doen qua huisvestingsbeleid? Wat gaat u doen op het vlak van facilitaire dienstverlening? Hoeveel middelen gaan er naar de verschillende onderdelen (inkoopmanagement, dienstverlening, huisvestingsbeleid) die binnen deze doelstelling vallen? Hoe weet u wat ze wil bereiken en hoe meet u het effect van het beleid, als dit beleid nog in indicatoren is omgezet?
Binnen BZK is er een directie die specifiek regie voert op de onderwerpen inkoopmanagement, facilitaire dienstverlening en huisvestingbeleid. Deze directie zal zich het komend begrotingsjaar met name richten op de regie op de rijkswerkplek, de duurzame bedrijfsvoering, categoriemanagement en een heldere rijksbrede informatievoorziening ten aanzien van inkoop, facilitair en huisvesting.
De doelstelling 11.11 heeft niet direct betrekking op de Rijksdienst als geheel, maar eerder op de bedrijfsvoering. Dit geldt ook voor de professionalisering. De professionalisering van de bedrijfsvoering is een continu proces. In het komend begrotingsjaar zullen de inspanningen van DGOBR zich sterk richten op het verder bestuurbaar maken van de bedrijfsvoering. Gewerkt wordt aan een besluitvormingsstructuur waarbij de bedrijfsvoeringskolommen integraal worden aangestuurd, zowel op het niveau van het Rijk als geheel, als binnen de departementen. Een integrale benadering van de bedrijfsvoering is een noodzakelijke randvoorwaarde om doelstellingen uit de Nota Vernieuwing Rijksdienst (Kamerstukken 31 201) te kunnen realiseren.
Op het gebied van huisvestingsbeleid wordt een huisvestingstrategie voor de departementen in Den Haag ontwikkeld. Naast voordelen in het primair proces zal dit ook tot een besparing leiden.
Ook voor de niet-haagse onderdelen van het Rijk zal een huisvestingsstrategie worden ontwikkeld.
Tegelijkertijd wordt er aan het concept Rijkswerkplek gebouwd. De rijkswerkplek is een gestandaardiseerde werkomgeving voor groepen van gebruikers die een flexibel en efficiënt primair proces facilliteert. In 2009 zullen de eerste onderdelen, zoals een rijkspas en een aantal ICT-componenten beschikbaar komen. Een integrale Rijkswerkplek zal voor het eerst in 2011 beschikbaar zijn in een te renoveren kantoorgebouw in Den Haag.
In het komend begrotingsjaar zullen interdepartementale samenwerkingsverbanden van de facilitaire diensten worden ontwikkeld. Tevens worden benchmarkonderzoeken uitgevoerd naar de kosten en klanttevredenheid van de facilitaire activiteiten van departementen.
In totaal is er € 1,5 mln. middelen beschikbaar voor deze taakvelden.
Het meetbaar maken van de regie op de bedrijfsvoering van de rijksdienst dient met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid te geschieden. Binnen de per 1 oktober 2008 opgerichte directie Faciliteiten-, Huisvesting- en Inkoopbeleid heeft dit een hoge prioriteit. Daarbij wordt gestreefd naar een rijksbrede planning- en controlcyclus voor de bedrijfsvoering.
Waarom staat bij de uitgaven de verzameluitkering voor alle jaren op nul?
In het niet-beleidsartikel 12 is de voorziening gecreëerd voor de invoering van de verzameluitkering. Op dit moment zijn er echter bij BZK geen beleidsthema’s die voor de verzameluitkering kwalificeren, noch worden deze geraamd voor 2009.
Kunt u in een overzicht aangeven welke kosten er gemaakt worden voor de Functionele Kosten Koninklijk Huis in beleidsartikel 12.3?
In beleidsartikel 12.3 worden geen kosten gemaakt voor de functionele kosten Koninklijk Huis. Op artikel 12.2 staat de functionele kosten Koninklijk Huis. De personeelsuitgaven hebben betrekking op 125 personeelsleden, waaronder 9 postactieven. De uitgaven voor actief personeel betreffen de personeelsinzet ten behoeve van o.a. telefonie/ICT, departement van de Hofmaarschalk, Koninklijk Huisarchief en de ondersteunende functie secretariaten, personeelszaken en thesaurie. De materiële uitgaven betreffen uitgaven van facilitaire aard zoals bureauvoorzieningen en uitgaven voor accountantscontrole en advisering.
Kunt u aangegeven welke «personele en materiële kosten» voor het Koninklijk Huis via de begroting van BZK worden gefinancierd?
Zie antwoord op vraag 185
Waarom worden er voor 25 fte aan externe inhuurkrachten ingezet? Kan dit intern door personeel in vaste dienst van de overheid worden opgevangen?
Met het Project Wegwerken Archief Achterstanden [Kamerstukken TK 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 248] is een versnelling ingezet in het wegwerken van de archiefachterstanden van voor 1975. Hiervoor bleek de algehele capaciteit van CAS, binnen het fte-plafond, onvoldoende. Om de capaciteit in de breedte aan te vullen is door CAS tijdelijk 25 fte ingehuurd, voor de duur van 2 jaar (okt 2007–2009). Deze expertise, archiefbewerking, is onvoldoende aanwezig binnen de rijksoverheid. Zie ook het antwoord op vraag 181.
Waarvoor staat de term ZWACRI?
ZWACRI staat voor zware criminaliteit.
Maken de twee taakstellingen voor het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) van 1,2 en 2,7 mln. onderdeel uit van de totale bezuiniging van 100 mln. op de politie?
De genoemde taakstellingen komen bovenop de efficiency bezuiniging van € 100 mln voor de regiokorpsen. Deze afzonderlijke taakstelling (huisvesting en efficiency) voor het KLPD vloeit voort uit bezuinigingsvoorstellen uit het Coalitie Akkoord voor agentschappen.
Wat betekent de taakstelling van 116 fte voor het aantal politieagenten op straat?
De invulling van de taakstelling van 116 fte’s zal plaatsvinden door reductie van niet executieve medewerkers bij het KLPD.
Hoeveel gaat bezuinigd worden op de ICT-kosten en Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vts PN) middels de taakstelling?
De taakstelling is een algemene korting op het nationale politiebudget, die verhoudingsgewijs wordt verdeeld over de korpsen. De Regionale Colleges bepalen uiteindelijk hoe deze taakstelling wordt verwerkt in de korpsbegrotingen, aangezien zij deze formeel vaststellen. Hoeveel de individuele korpsen gaan bezuinigen op ICT-kosten zal duidelijk worden als op 15 november de korpsen hun begrotingen hebben ingediend, waarbij ik met de korpsbeheerders heb afgesproken dat dit niet ten koste van primaire proces.
De vtsPN is de shared-service organisatie van de Nederlandse Politie. De bekostiging van de vtsPN geschied indirect, via de korpsen of via derden. Op haar basisdienstverlening zal de vtsPN € 3 miljoen gaan bezuinigen. Naast de basisdienstverlening verricht de vtsPN op verzoek van de korpsen additionele diensten; de verwachting is dat een bezuiniging op ICT bij de korpsen ook gevolgen heeft voor de hoeveelheid additionele diensten bij de vtsPN
Waarom wordt er voor de aanschaf van vaartuigen en helikopters in de komende jaren voor gekozen om dit te doen middels de leenfaciliteit van Financiën? Waarom is hiermee geen rekening gehouden in de begroting door middel van reserveren van geld/afschrijvingen?
Het is niet gebruikelijk en doelmatig dat agentschappen reserveren voor investeringen.
De Regeling Leen- en Depositofaciliteit Agentschappen 1999 (ministerie van Financiën) geeft aan dat voor investeringen van deze omvang gebruik dient te worden gemaakt van deze regeling. De met de lening te financieren investeringsuitgave (betaling aan de leverancier) wordt opgenomen in (het totaal van) de te autoriseren kapitaaluitgaven van het agentschap. In de begroting van het agentschap wordt rekening gehouden met afschrijvingen en aflossing/rente.
Hoeveel externe inhuur gaat er in 2009 plaatsvinden bij de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding? Hoeveel externe inhuur vond er in 2007 plaats?
De kosten voor de inhuur van externen bij het LFR zijn:
In 2007 1 140 000 euro
In 2008 1 435 000 euro (geëxtrapoleerd)
In 2009 1 460 000 euro (inschatting).
In afwachting van een mogelijke uitplaatsing van LFR taken naar het veld is er voor gekozen om ontstane vacatures gedeeltelijk/tijdelijk door externen te laten vervullen. Hiermee wordt flexibiliteit gecreëerd.
Waarom wordt het technisch beheer van P-Direct, gezien het feit dat het gaat om gevoelige overheidsinformatie zoals de personeelsadministratie, niet in eigen handen gehouden?
• Het technisch beheer van de huidige P-Direkt systemen is op dit moment belegd bij zowel interne (binnen de rijksdienst) ICT-leveranciers als externe ICT-leveranciers en staat onder regie van P-Direkt.
• Aanleiding voor het zoeken van een nieuwe leverancier was ondermeer de keuze van de Belastingdienst om gezien de politieke prioriteiten P-Direkt niet meer te beheren.
• Met de keuze voor één nieuwe externe ICT-leverancier voor zowel P-Direkt als Rijxweb wordt een grotere continuïteit, beheersbaarheid en kwaliteit nagestreefd dit uiteraard binnen strenge beveiligingsvereisten.
Hoeveel externe inhuur gaat er in 2009 plaatsvinden bij de tijdelijke baten-lastendienst P-Direkt? Hoeveel externe inhuur vond er in 2007 plaats?
– P-Direkt huurde in 2007 voor € 4 mln. aan externe deskundigheid in.
– De inhuur voor 2009 kan nog niet worden aangegeven omdat de beoordeling van het jaarplan medio november pas is afgerond.
– Bij de raming van de uitgaven aan externe deskundigheid in 2009 wordt rekening gehouden met de met de Tweede Kamer afgesproken nullijn 2007.
Hoeveel externe inhuur gaat er in 2009 plaatsvinden bij de Werkmaatschappij? Hoeveel externe inhuur vond er in 2007 plaats?
In 2007 bestond de Werkmaatschappij als formele baten-lastendienst nog niet.
De inhuur voor 2009 kan nog niet worden aangegeven omdat de beoordeling van de jaarplannen van de bedrijfseenheden medio november pas is afgerond.
Wat zijn tot nu toe de bereikte resultaten met betrekking tot de Grootschalige basiskaart Nederland?
De Grootschalige Basiskaart Nederland vormt één van de basisregistraties in voorbereiding. Verantwoordelijk voor deze basisregistratie is de Minister van VROM. Nu in de begroting van 2009 de benodigde middelen voor de investeringen en de rijksbijdrage in de exploitatie zijn opgenomen kan de realisatie van deze basisregistratie gaan starten. Op dit moment loopt de verkenningsfase waarin in overleg met de betrokken partijen de uitgangpunten waaraan deze basisregistratie moet gaan voldoen worden geformuleerd. Naar verwachting zal de Minister van VROM het besluit tot realisatie van deze basisregistratie nemen in de eerste maanden van 2009. De basisregistratie krijgt de naam Basisregistratie Grootschalige Topografie.
Is de geneeskundige verzorging politie in 2009 afgeschaft?
– De politie valt sinds 1 januari 2006 onder het nieuwe zorgstelsel.
– In verband daarmee is de eigen ziektekostenverzekering van de politie, die werd uitgevoerd door de dienst geneeskundige verzorging politie (DGVP) per die datum geëindigd.
– De dienst geneeskundige verzorging politie is na 1 januari 2006 nog blijven bestaan omdat het op grond van de oude regeling mogelijk was om nog 2 jaar decalaraties in te dienen.
– De DGVP wordt op 15 december 2008 geliquideerd.
Kunt u uitleggen aan welke «versterking» van welk «kiesproces» de vrijvallende middelende voor het kiezen van burgemeesters zijn ingezet?
De middelen die zijn vrijgevallen vanwege het niet doorgaan van de invoering van de gekozen burgemeester zijn ingezet in het kader van de herziening van het kiesproces naar aanleiding van de adviezen van de commissie-Korthals Altes. Het betreft hier alle verkiezingen die op grond van de Kieswet worden gehouden. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is in voorbereiding.
Hoe bent u op het aantal van 150 wajongers en 100 wsw-ers gekomen? Waarom zijn dit er niet meer? Waarom is er niet gekozen voor een bepaald percentage van het totale personeel?
In de motie Heijnen (TK 2007–2008/31 444 VII, nr. 15) is het Kabinet gevraagd om in 2009 100 personen extra uit de Wsw of met een Wajong-uitkering aan te nemen in de Rijksdienst.
Echter, de ambitie van het Rijk reikt verder. De sector Rijk wil zich op het terrein van goed werkgeverschap meten met andere, vergelijkbare werkgevers, ook wat betreft aantallen Wajongers en Wsw-ers die de sector Rijk in dienst heeft. Daarom is gekozen voor aandeel van 150 Wajongers en 100 Wsw-ers. Dit zijn voor het Rijk substantiële aantallen, gezien het schaarse aantal geschikte, lagere functies. Voor wat betreft het aantal Wajongers is dat 10% beter dan het landelijke gemiddelde aantal Wajongers per 10 000 werknemers.
Er is niet gekozen voor een bepaald percentage van het personeel, omdat er al een quotum was van 1000 werkervaringsplaatsenplan Rijk voor mensen met een (lange) afstand tot de arbeidsmarkt, dat voortvloeit uit het beleidsplan van dit kabinet «Samen werken, samen leven». Dat is ongeveer 1% van het totale personeelsbestand Rijk.
Het rijksbrede werkervaringsplaatsenplan voor Wajongers en Wsw-ers maakt onderdeel uit van het genoemde 1000 werkervaringsplaatsenplan.
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de invulling van de taakstelling voor «bestuurskosten» ten bedrage van (oorspronkelijk) € 90 miljoen? Is er een oplossing voor het resterende bedrag van € 29,7 miljoen in zicht?
Zie antwoord vraag 71.
Hoe staat het met de wettelijke «vertaling» van de motie-Schinkelshoek (31 200 VII, 32) over de openbare beëdiging van burgemeesters? In welk wetsvoorstel zal het worden vastgelegd? Wanneer is de indiening van dit wetsvoorstel te verwachten?
Ter uitvoering van de motie-Schinkelshoek zal de Gemeentewet, waarin de beëdiging van de burgemeester door de commissaris van de Koningin is geregeld, moeten worden gewijzigd. Tot op heden was er nog geen geschikte gelegenheid waarbij de motie in een wetsvoorstel kon worden meegenomen. Momenteel bezie ik enkele meer technische wijzigingen in de benoemingsprocedure van de burgemeester en enige andere zaken betreffende de burgemeester, alsmede de rol van de commissaris van de Koningin als rijksorgaan in relatie tot de burgemeester. Ik ben voornemens hierover een wetsvoorstel voor te bereiden dat naar verwachting voor het zomerreces bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.
Wat zijn de beoogde uitgaven aan externen inclusief en exclusief Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) voor de jaren 2007 en 2009? Kunt u de ZBO’s en RWT’s afzonderlijk benoemen?
• In 2007 gaf het ministerie van BZK inclusief de uitvoeringsdiensten € 71 mln. uit aan externe deskundigheid.
• De inhuur voor 2009 kan nog niet worden aangegeven omdat de beoordeling van de jaarplannen van de uitvoeringsdiensten medio november pas is afgerond.
• Bij de raming van de uitgaven aan externe deskundigheid in 2009 wordt rekening gehouden met de met de Tweede Kamer afgesproken nullijn 2007 en de taakstelling op externen uit de APB van 15%. Voor de laatste zijn de uitvoeringsdiensten uitgesloten.
• Vanaf 2007 wordt in de departementale jaarverslagen gerapporteerd over de uitgaven aan externen. ZBO’s en RWT’s zijn hier nadrukkelijk van uitgesloten omdat die organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun bedrijfsvoering.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GL), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).
Reeds in 1993 is door een vijftal ministeries de «Integrale Veiligheidsrapportage» gepubliceerd, waarbij de regierol van de gemeente bij de aanpak van criminaliteit en veiligheid centraal stond. In dat licht zijn collegeprogramma’s geschreven en kadernota’s geschreven en is er budget hiervoor vrijgemaakt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VII-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.