Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-VI nr. 93 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-VI nr. 93 |
Vastgesteld 9 januari 2009
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 4 december 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 10 oktober 2008 over de uitvoering van de motie-Teeven/Heerts en motie-Rutte inzake supersnelrecht (31 700 VI, nr. 9).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Van Haersma Buma Griffier: Nava
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Vanmiddag spreek ik – ik zeg het even speciaal voor de minister – niet namens de fractie van GroenLinks. Ik heb begrepen dat dit inmiddels al is gemeld op de website pvv.nl. Ik zal er maar mee oppassen. Zo zie je maar waarin een partij groot kan zijn.
Het is nog maar een dag geleden dat een vooraanstaand Kamerlid van de CDA-fractie in dit huis, een bijna-nestor van dit parlement, in een gezelschap dat terugkeek op het functioneren van de Kamer, het volgende opmerkte. Hij zei: het zou goed zijn als Kamerleden, in het algemeen, maar vooral de beginnende Kamerleden – en daar schaar ik mijzelf onder – niet alleen maar zaken beoordelen op incidenten, maar ook kijken naar het vervolg en naar de betekenis daarvan voor de uitvoering. Het lijkt wel, zo zei de bijna-nestor, dat de Tweede Kamer heden ten dage alleen maar naar de incidenten kijkt en helemaal niet meer naar de uitvoering en de regering daarop nauwelijks controleert. Als er nou één onderwerp is waarover onze fractie zeer tevreden is – op één onderdeel na – in de brief van de minister van 10 oktober jongstleden, dan is het wel het onderwerp waarover wij vandaag spreken. Dit onderwerp gaat niet zozeer over de vraag of de Kamer tevreden is met de brief die de minister heeft geschreven, als wel over het effect van deze brief in de komende tweeënhalf jaar, en misschien ook wel daarna, op het operationele veld.
Wij hebben een testcase. Ik hoop, en ik denk dat de andere Kamerleden dat ook hopen, dat er rond de jaarwisseling helemaal niets gebeurt. Het is nog 27 dagen tot het nieuwe jaar. Dan gaan wij eens kijken of deze brief zijn vertaling heeft gekregen in de reële maatschappij. Tegenwoordig praat je over de reële economie; laten wij het dan ook maar eens over de reële maatschappij hebben. Deze brief biedt best een aantal duidelijke kaders. In de eerste en tweede week van januari zullen wij merken of de vertaling daarvan in de werkelijkheid van de rechtspraak in de negentien arrondissementen van Nederland is gelukt.
Ik wil de minister uitnodigen om aan te geven of hij het idee heeft dat de lijn die hij hier heeft uitgezet, is opgepakt door de parketten en rechtbanken in alle negentien arrondissementen. Als rond oud en nieuw onverhoopt weer een politieman in elkaar wordt geslagen, als straks een ambulancebroeder onverhoopt weer zijn werk niet kan doen, als een verkeersregelaar rond kerst en oud en nieuw onverhoopt weer problemen heeft of als andere functionarissen die voor ons in het maatschappelijk beroepsverkeer optreden problemen op dit vlak ervaren, komen de regering en de Kamer dan tot de conclusie dat de lijn die in 2008 is uitgezet, werkt? Komt dan daadwerkelijk de reactie die de Kamer voor ogen heeft en die is uiteengezet in de motie-Rutte? Voorafgaand aan de motie-Rutte hebben collega Heerts en ik een motie ingediend. Uit de brief van de minister blijkt dat hij bij de rechtbanken informatie heeft ingewonnen en dat alle rechtbanken hem hebben laten weten dat het aanbod niet groot is en dat het om die reden niet opportuun is om in de avonduren of in de weekenden te werken. Van mij hoeven rechters en officieren niet in de weekenden te werken. Dat is geen must, maar het proces moet ook niet zo worden gestuurd dat er in de weekenden en avonduren geen aanbod is. Er moet wel een evenwicht zijn. Als het niet nodig is, moet in het rechterlijk bedrijf op de normale werkdagen worden gewerkt, maar als het wel nodig is, moet men er zijn.
Op pagina 2 van de brief schrijft de minister dat snel recht doen niet per definitie betekent dat een zaak zo snel mogelijk op de terechtzitting met een uitspraak moet worden afgedaan. Daarover is de VVD-fractie het met hem eens. Het kan heel zinnig zijn om andere interventies te kiezen. Onder een aantal voorwaarden moet het uitgangspunt bij geweld, tegen hulpverleners, maar ook tegen andere mensen in de samenleving, wel zijn dat snelrecht wordt toegepast als deze zaken zich lenen voor snelrecht. Dat heb ik ook opgepakt uit de brief van de minister. Gisteren bereikte mij nog een commentaar via Radio 1. Dat vond ik wel opmerkelijk. Een advocaat, niet zo heel laag gerangschikt in de Orde van Advocaten, merkte op dat het snelrecht en supersnelrecht alleen maar werkt als een verdachte instemming geeft. Volgens mij is dat niet de lijn die de minister en de Kamer voorstaan. Ik hoor daarop graag het commentaar van de minister. Volgens mij is het criterium dat de verdachte en de advocaat in staat moeten zijn hun verdediging voor te bereiden. Volgens mij hoeven zij daarmee niet hun akkoord te geven. Zijn de presidenten en de hoofdofficieren bij de rechtbanken en de parketten van mening dat het niet gaat om een akkoordverklaring van de verdachte, maar dat het erom gaat dat partijen in staat moeten zijn om hun verdediging voor te bereiden in de zin van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens? Dat is een ander criterium dat het akkoord van de verdachte en zijn advocaat. Dat zijn verschillende dingen.
Het is bijzonder dat er enige discrepantie lijkt te zijn in de opvatting over supersnelrecht van de hoofdofficier in Rotterdam en de president van de rechtbank Rotterdam en de opvatting van de Raad voor de rechtspraak. In brieven van de minister hebben wij gelezen dat de Raad voor de rechtspraak zegt dat supersnelrecht eigenlijk nooit hanteerbaar is, terwijl de hoofdofficier in Rotterdam al eerder had gezegd dat hij dit helemaal niet zo’n slechte werkwijze vond. Kan de minister verklaren hoe het nou zit in het arrondissement in Rotterdam? Moeten wij nu de hoofdofficier geloven, die het eigenlijk allemaal niet zo slecht vond en het supersnelrecht eigenlijk best werkbaar vindt, of moeten wij afgaan op de mededeling van de Raad voor de rechtspraak, die zegt dat het supersnelrecht allerlei problemen veroorzaakt? Dit neemt niet weg dat onze fractie inziet dat supersnelrecht binnen 72 uur een moeilijke procedure is. Ook wij zien de praktische problemen. Iedereen die in de rechtspraak heeft gewerkt, maar ook mensen daarbuiten, weten dat dit lastig is. Snelrecht– veertien dagen plus drie – is echter ook hanteerbaar.
De verruiming van de gronden voor voorlopige hechtenis heeft ons bevreemd. Uit de brief van de minister heb ik begrepen dat het College van procureurs-generaal bepleit dat, als snelrecht wenselijk is, het voeren van een snelrechtprocedure een afzonderlijke grond moet zijn in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Op die manier zou je in staat zijn om zaken in een snelrechtprocedure te stapelen. De minister kiest daar niet voor. Hij zegt dat voor de toepassing van voorlopige hechtenis de ernst van de zaak waarvoor de verdachte is aangehouden en de aanwezigheid van de wettelijke gronden voor die voorlopige hechtenis leidend zijn. Volgens mij gaat het juist om het laatste. De ernst van de zaak is meestal wel aanwezig. Ook bij diefstal of bij nog lichtere zaken is de ernst van het feit wel voldoende voor een voorlopige hechtenis. Het gaat mij om de wettelijke gronden. Het college wil het voeren van snelrecht en het feit dat iemand recidiveert juist als grond in de wet opgenomen zien. Als ik dat verkeerd interpreteer, dan hoor ik dat wel van de minister. Schiet de minister daar dan niet een beetje langs in zijn brief aan de Kamer?
De positie van het slachtoffer is ons zeer toegedaan. Ik kan mij voorstellen dat de minister samen met de Kamer een wettelijke regeling realiseert waarin én snelrecht én waardering voor de positie van het slachtoffer tot uitdrukking komen. De eis van het slachtoffer wordt bijvoorbeeld aangehouden en er komt later een zitting waarbij de zaak voor meer slachtoffers op één manier met snelrecht worden afgedaan. De ingewikkeldheid van de claim van het slachtoffer hoeft naar de mening van onze fractie niet altijd een beletsel te zijn voor de snelrechtprocedure. Dat geldt niet voor supersnelrecht, want dat is niet te doen in 72 uur, maar wel voor het gewone snelrecht. Ik hoor graag wat de minister ervan vindt om in het geval van snelrecht bijvoorbeeld een slachtofferzitting te houden waarin de afgedane strafzaken voor de schadevergoedingsclaim nog een worden aangebracht.
De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Wij zijn ingenomen met de brief van 10 oktober als uitwerking van de motie-Rutte ingediend bij de algemene politieke beschouwingen, en van de motie-Teeven/Heerts (28 684, nr. 125). De PvdA-fractie vindt maatwerk belangrijk voor een effectieve aanpak van bijvoorbeeld jonge veelplegers. Als snelrecht en supersnelrecht – als ik spreek over snelrecht bedoel ik in het vervolg ook supersnelrecht – daartoe kunnen bijdragen, moeten daarvoor alle mogelijkheden openstaan. Natuurlijk mag dat niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de behandeling van de rechtszaak. Immers, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet de vordering van het OM met kans op succes kunnen worden afgedaan door de rechter en kunnen leiden tot een veroordeling. Dat betekent wel dat elk arrondissement moet werken met een vorm van snelrecht. Wij menen dat het snelrecht in sommige arrondissementen gestimuleerd moet worden. Graag hoor ik hierover de opvatting van de minister. Sommige pilots werken kennelijk niet goed. Komt dat door het kwantitatieve te lage aanbod, of komt dit omdat de rechters in een arrondissement tot de conclusie komen dat zij in het weekend liever niet werken?
In onze ogen moet stimuleren betekenen dat politie en justitie gewezen moeten worden op het belang van snelrecht, bijvoorbeeld in het geval van de eerder door mij genoemde veelplegers. Als mensen van de politie of justitie of brandweerlieden worden gehinderd in de uitoefening van hun taak, dan moeten de daders en de slachtoffers weten dat de verdachten zo snel mogelijk voor de rechter worden gebracht. In de brief wordt het gebrek aan geschikte zaken toegeschreven aan de organisatie. Het zou organisatorisch lastig zijn om snelrechtprocedures een soepel onderdeel te laten zijn van de werkprocessen. Dat komt op mij allemaal erg ambtelijk over van het OM en de rechterlijke macht. Misschien moet daar wat effectiever en efficiënter worden gewerkt. Waardoor komt het dat het in sommige arrondissementen wel werkt, maar in andere niet? De minister is naar onze mening op de goede weg en zou dit sterker moeten stimuleren om dat in alle negentien arrondissementen mogelijk te maken. Hoe kijkt de minister in dezen aan tegen de werkwijze van het OM en de Raad voor de rechtspraak?
De PvdA vindt snelrecht een geschikt instrument voor alle soorten delicten die een maatschappelijke impact hebben. Het snel handelen door het rechtssysteem kan daarbij het gevoel van onbehagen in de samenleving wegnemen. Een zaak snel afdoen, een soort lik-op-stukbeleid, kan soms heel effectief werken. Wij delen dus niet de mening van het College van procureurs-generaal dat snelrecht alleen toepasselijk moet zijn op misdrijven waarop vier jaar gevangenisstraf of meer staat. Het moet er in onze ogen om gaan dat in bepaalde gevallen een snelle en effectieve reactie op een misdrijf of overtreding wordt gegeven. De maatschappelijke impact moet een rol spelen bij het besluit over het gebruik van snelrecht, maar ook moet worden gedacht aan de dader en een gerichte effectieve aanpak en aan de gevolgen voor de slachtoffers, en in elke gevallen zelfs aan de gevolgen voor de nabestaanden. Graag hoor ik een reactie van de minister op het commentaar van het college.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Hoe ziet de heer Heerts dit bij de overtredingen en de lichte delicten? In de brief wordt juist een link gelegd met de verzekering. Men zit vast en kan snel worden voorgebracht. Bij een overtreding krijg je een boete die je later betaalt. Hoe staat dat in relatie tot snelrecht of supersnelrecht?
De heer Heerts (PvdA): Dat moet meer worden gezien in het kader van de Wet OM-afdoening. De terminologie is snelrecht, maar je spreekt over snel recht en dat kan ook inhouden dat de officier besluit om de zaak niet voor te brengen, maar gebruik te maken van de OM-afdoening. Dan wordt wel snel een boete opgelegd. Dat is ook snel en effectief. Dan is het geld overigens nog niet binnen. De daders moeten daar misschien nog heel hard voor werken, maar daar is niks mis mee.
Verder hoor ik graag een reactie van de minister op de zienswijze van de advocatuur. Collega Teeven refereerde daar net ook al even aan. Zij geeft aan dat het om eenvoudige zaken moet gaan en dat het strafdossier tijdig bekend moet zijn. Het mag verder niet leiden tot een slechte verdediging. Dat lijkt ons allemaal evident. Daarover zijn wij het zeker met de advocatuur eens. Het moet niet voorkomen dat een verdachte later wordt vrijgesproken omdat het proces niet zorgvuldig is geweest. Er worden nu al proeven gedaan met camera’s op helmen van leden van de mobiele eenheid, maar bijvoorbeeld ook met camera’s op ambulances. Dat kan allemaal bijdragen aan een nog steviger bewijs. Ziet de minister daarin mogelijkheden?
De heer Teeven (VVD): De PvdA-staatssecretaris van Justitie wil gaan bezuinigen op de rechtshulp. Hierover heeft de heer Heerts zich al eens in harde bewoordingen uitgelaten. Een van de onderdelen van deze bezuiniging is dat bij sommige verdachten in strafzaken de toevoeging pas plaatsvindt in de raadkamer. Als wordt besloten dat iemand de raadkamer zal halen, dan wordt dus pas een advocaat toegevoegd. De heer Heerts is een sterk pleitbezorger van het snelrecht. Het kenmerk van snelrecht is dat een aantal toevoegingsbeslissingen vaak al wordt genomen op het moment van de inbewaringstelling. Na de drie dagen inverzekeringstelling is voor de rechter-commissaris al helder of een verdachte in aanmerking komt voor het snelrecht. Door de plannen van de staatssecretaris van Justitie komt de advocaat in sommige zaken er pas aan te pas bij de gevangenhouding. Dat leidt tot vertraging, want deze advocaat kan het dossier niet bestuderen. Hoe kijkt de heer Heerts aan tegen deze bezuiniging van de staatssecretaris in het licht van het snelrecht?
De heer Heerts (PvdA): Bij mijn weten voeren wij volgende week een algemeen overleg over de rechtsbijstand. Dit aspect kom daar aan de orde. Ik zie niet direct in dat dit in dit kader leidt tot onzorgvuldig handelen inzake de belangen van de verdachte.
De heer Teeven (VVD): Het gaat mij om de vertraging. Snelrecht is gebaat bij een snelle afhandeling van het dossier. Het is precies zoals de minister het schrijft: zaken moeten snel duidelijk zijn voor de verdediging. Daar heeft de orde gelijk in. Als het dossier pas laat komt, kan geen snelrecht meer worden toegepast. Door een aantal bezuinigingsmaatregelen van de staatssecretaris van Justitie, is het in een aantal gevallen niet meer mogelijk dat de verdediging het dossier snel krijgt. De toevoeging vindt immers pas plaats bij de gevangenhouding en niet bij de inverzekeringstelling. Daar zitten dus tien dagen tussen. Dat is dus een probleem. Ik vraag mij dan ook af of de coördinatie tussen de beide bewindslieden wel goed is.
De heer Heerts (PvdA): Ik ga ervan uit dat de coördinatie in dit kabinet sowieso goed is totdat het tegendeel kan worden bewezen.
Als dit straks leidt tot vertragingen, wat haaks staat op het snelrecht, dan is wel sprake van een nieuw punt.
Voorzitter. Tot slot ga ik in op de organisatorische vormgeving van de rechtspraak. Ik snap wel dat niet in elke buurt snelrecht kan worden geïntroduceerd. Wij hebben natuurlijk het liefst dat lokale officieren bij de buurtrechter om een beslissing kunnen vragen, maar daarvoor is nu niet het goede moment. Wij vinden wel dat de rechtspraak en het Openbaar Ministerie zich wel degelijk organisatorisch moeten aanpassen aan de behoefte. Ik geef even het voorbeeld van oud en nieuw. Ik ben het daarover met collega Teeven eens. Wij hopen niet dat het gebeurt, maar door statistieken weten wij dat ook het komende oud en nieuw helaas een aantal dingen zal plaatsvinden waarbij rechtspraak nodig zal zijn. Ik hoop dat wij dan niet in de eerste week van januari 2009 worden geconfronteerd met het feit dat het niet heeft gewerkt omdat de arrondissementen zich hierop niet organisatorisch hebben voorbereid. Dit algemeen overleg voeren wij al vroeg in december. Ik roep de minister dan ook op om zeer nadrukkelijk met het oog op het komende oud en nieuw ervoor te zorgen dat de rechters en de officieren van justitie in alle arrondissementen ervan doordrongen zijn dat zij in de eerste week van januari moeten kunnen worden ingezet, net als de politieagenten, het brandweerpersoneel en de ambulancemedewerkers. De van-acht-tot-vijfmentaliteit mag daarbij geen belemmering vormen. Het gaat erom dat gezag wordt gerespecteerd. Dat moet worden gehandhaafd. Snelrecht speelt daarin naar de mening van de PvdA-fractie een belangrijke rol.
De heer De Wit (SP): Ik heb een vraag over het laatste punt. Vindt de heer Heerts dat wij het supersnelrecht in de periode rondom oud en nieuw in het hele land beschikbaar moeten hebben en niet alleen, zoals de minister voorstelt, in de grote steden?
De heer Heerts (PvdA): Er zijn ook kleinere gemeenten die er in de periode rond oud en nieuw met kop en schouders boven uitsteken. Mensen van de rechterlijke macht of het Openbaar Ministerie die in het verleden misschien thuiszaten, moeten ook in die buurten en wijken beschikbaar zijn.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. De SP-fractie vindt lik-op-stukbeleid van groot belang. Wanneer snel een passende straf volgt na het plegen van strafbare feiten, dan zal dat eerder indruk maken dan wanneer daarmee maanden wordt gewacht. Het lerend effect van de straf is naar verwachting groter, althans dat mag je verwachten. Het rapport van het SCP en andere studies naar de effecten van het snelrecht laten echter zien dat het effect op de dader en de slachtoffers niet empirisch is bewezen. Dat snel wordt opgetreden door politie, justitie en de rechter, zal in elk geval een belangrijk signaal zijn tegenover de samenleving en de slachtoffers. Dat wil dus zeggen: lik-op-stukbeleid waar mogelijk.
Ik zeg «waar mogelijk» met nadruk, want niet alle delicten zijn geschikt voor een snelle berechting. Wij kunnen allemaal van mening zijn dat snelrecht goed is en wensen dat na het plegen van strafbare feiten altijd snel berechting plaatsvindt, maar wij moeten ertegen waken dat wij van de mensen die het in de praktijk moeten doen, het onmogelijke vragen. Uit het feit dat artikel 375 van het Wetboek van Strafrecht nauwelijks wordt toegepast – in dit artikel staat dat bij ontdekking op heterdaad dezelfde dag nog berechting kan plaatsvinden – blijkt dat er bezwaren zijn tegen een te snelle procedure. Die bezwaren moeten niet worden onderschat. Als een advocaat een te krappe voorbereidingstijd krijgt om de zaak goed voor te bereiden, is dat een groot probleem. Dat kan niet zomaar. Maar ook voor de andere partijen, politie, het Openbaar Ministerie en de rechter, is het niet altijd mogelijk om de zaak rond te krijgen. Als er dan een te grote druk is om toch maar supersnel te reageren en te berechten, dan loop je het risico dat er wat misgaat, bijvoorbeeld omdat onvoldoende bewijsmiddelen zijn verzameld. Als dat tot gevolg heeft dat mensen worden vrijgesproken, juist vanwege het ontoereikende bewijs, dan bereiken wij eigenlijk het tegendeel van wat wij willen bereiken. Een ander risico is dat het voor de slachtoffers lastiger wordt om zich meteen in zo’n snelrechtprocedure te voegen. De heer Teeven heeft dit probleem al aangeduid en voor de oplossing daarvan een interessante suggestie gedaan. Mijn fractie vindt snelheid goed, maar zorgvuldigheid blijft belangrijk.
De heer Heerts (PvdA): Ik ben het met de heer De Wit eens dat zorgvuldigheid moet worden betracht. De organisatie van de rechtspraak en het Openbaar Ministerie zullen zich wat moeten aanpassen. Volgens mij is de heer De Wit het daarover met mij eens. Is hij het ook met mij eens dat het een behoorlijke preventieve werking heeft als wij in het land duidelijk maken dat er met oud en nieuw naast de politieagenten, het ambulancepersoneel, de brandweerlieden en de mensen op de eerste hulp ook rechters en officieren van justitie klaarstaan, waardoor direct berechting plaatsvindt? Soms is dat bewijs niet zo moeilijk bij geweld tegen overheidsdienaren: je bent erbij. Hoe ziet de heer De Wit de preventieve werking van de boodschap die de Kamer in samenspraak met het kabinet uitzendt?
De heer De Wit (SP): In het rapport van het SCP en het andere onderzoeksrapport over snelrecht staat nou net dat nog niet wetenschappelijk is aangetoond wat de effecten zijn voor de dader, de slachtoffers en de samenleving. Vanuit de wetenschap is daarover dus geen kennis aangedragen. Ik onderschrijf wel dat het een belangrijk signaal is voor de samenleving, de slachtoffers en mogelijke slachtoffers en de daders of plegers. Daarmee wordt aangegeven dat wij er klaar voor zijn en dat wij een middel hebben – snelrecht en supersnelrecht – om adequaat op te treden. Dat is absoluut waar. Ik ben erg benieuwd of dat ook preventief werkt, dus dat mensen daardoor van overtredingen worden afgehouden. Die test zouden wij eigenlijk niet moeten hebben, maar ik onderschrijf dat deze aanpak – dat wij het op orde hebben – in verschillende richtingen een belangrijk signaal afgeeft.
Voorzitter. Ik heb al gezegd dat het nodig is om zorgvuldig te zijn en dan heb ik het natuurlijk over de meer ingewikkelde zaken. Je moet je afvragen of je dat ook daarbij moet doen. Dat is gewoon een afweging. Hoe groter de voorbereidingstijd, hoe moeilijker het bewijs te verzamelen is, des te zorgvuldiger moet je afwegen of je het wel moet doen.
De heer Teeven ging al in op Rotterdam. De Raad voor de rechtspraak heeft ongeveer dezelfde mening en vindt ook dat je bij het toepassen zorgvuldig moet zijn. De rechters in Rotterdam, zo lees ik in NRC Handelsblad van 1 oktober 2008, hebben ervaring met een veel bredere toepassing van snelrecht. In Rotterdam is het dus kennelijk mogelijk om binnen drie dagen een groot aantal zaken te berechten. Onderschrijft de minister deze praktijk en is daaruit iets te leren voor de rest van het land? Kan dit dan ook in andere arrondissementen of steden worden toegepast?
De minister zegt dat er geen noodzaak is om te werken in de avonduren of in het weekend. Hij baseert zich daarbij op hetgeen hij hoort van de rechterlijke macht. Ik vraag mij dat af. Ik wijs op de Volkskrant van 9 augustus 2008. Mijn fractie heeft een werkbezoek gebracht aan Slotervaart. Daar hoor je juist dat het toch een probleem is als mensen op vrijdagavond worden ingesloten. Dan zou je toch moeten bekijken of een en ander mogelijk is in het weekend of de avond. Dat kan dus een probleem zijn. Onderschrijft de minister dat je niet categorisch nee kunt zeggen tegen het berechten in de avonduren en de weekenden?
Ik ben het met de minister eens dat het moet gaan om bewijstechnisch eenvoudige zaken. Het strafdossier moet compleet zijn en de verdachte moet in voorlopige hechtenis zijn. Dat zijn in ieder geval belangrijke punten, zeker als je te maken hebt met zaken zoals vandalisme, wanorde enzovoorts.
De heer Teeven (VVD): Is de heer De Wit het met het College van procureurs-generaal eens dat het toepassen van snelrecht een afzonderlijke grond zou moeten zijn voor de voorlopige hechtenis? En dat het uitreiken van een dagvaarding een afzonderlijke grond kan zijn voor het in verzekering stellen van verdachten?
De heer De Wit (SP): Ik ben het eens met de minister op dit punt, dus ik ben het oneens met het College van procureurs-generaal. Ik vind het nogal wat om de mogelijke toepassing van snelrecht te gebruiken als grond om iemand in voorlopige hechtenis te nemen. De gronden zijn nu heel duidelijk geformuleerd in het Wetboek van Strafvordering. Daar wil ik aan vasthouden. Het vastzetten van iemand in voorlopige hechtenis moet zorgvuldig gebeuren en heel duidelijk gebaseerd zijn op de redenen die daarvoor al heel lang gelden. Ik zie dus niks in het voorstel van de heer Teeven.
De heer Teeven (VVD): Het college stelt voor om de grondslag te verruimen. De tijd tussen de arrestatie en de berechting is vrij kort, dus de inbreuk op het vrijheidsrecht van de verdachte is relatief klein, juist door die snelle berechting. Om die reden zou je dit, volgens het college, aan de grondslag van de voorlopige hechtenis moeten toevoegen. Er moet dus wel sprake zijn van een feit dat ernstig genoeg is, maar als dat zo is, dan is het feit dat iemand binnen veertien dagen wordt berecht, reden om iemand vast te houden. Als de SP zo’n voorstander is van lik op stuk, kan zij daar toch niet tegen zijn.
De heer De Wit (SP): Ik vind dat juist iets te ver gaan. In dat opzicht onderschrijf ik de visie van de minister. Ik heb daar dus toch problemen mee.
Het elektronisch dossier zou geen noodzakelijke voorwaarde hoeven te zijn voor het gebruik van snelrecht. Dat kan. Ik kan mij wel voorstellen dat juist dit de berechting kan bevorderen. Ik vraag mij af hoe ver het daarmee is. Wat vindt de minister daarvan?
Een «menukaart snelrecht» zou ingevoerd worden of zijn ingevoerd op 1 december jongstleden. Op deze menukaart staat in welke situaties, voor welke doelgroepen en bij welk type delicten het snelrecht kan worden toegepast. Is deze menukaart inderdaad opgesteld? Kan de Kamer daarin inzage krijgen, zodat duidelijk wordt hoe deze precies in elkaar zit?
De uitvoering en de implementatie van hetgeen hier wordt besproken, mogen niet worden uitgesteld tot de aanstaande jaarwisseling. Want wie zegt ons dat morgen niet een soortgelijke situatie ontstaat? De noodzaak om dit organisatorisch snel op orde te brengen, is heel erg groot. Waarom zou de uitvoering tijdens de jaarwisseling beperkt moeten blijven tot de grote steden? Ik vind juist dat je nu al kunt uittekenen in welke steden bij dit soort evenementen traditioneel allerlei rottigheid – of nog erger – gebeurt. Ik denk dat wij erop voorbereid moeten zijn dat zich dit in meer steden kan voordoen, ook al kunnen wij het daar op dit moment niet verwachten. Ik ben er daarom voor, dat de organisatie van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht zich hierop breed moet voorbereiden.
De heer Heerts (PvdA): Ik begrijp dat de heer De Wit pleit voor zorgvuldigheid. Is hij het met ons eens dat wij niet alleen in de grote steden, maar ook in andere plaatsen de driehoek moeten oproepen om rechters en officieren vanaf het komende oud en nieuw beschikbaar te houden om snelrecht toe te passen? Je kunt zo uit de statistieken halen waar al die ongein plaatsvindt. Dat begint bij het in de fik steken van een kerstboom. Dan komen de stenen en dan komen de messen. Dat is wetenschappelijk bewezen.
De heer De Wit (SP): Het antwoord is volmondig ja.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik ben vergeten te melden dat ik dit overleg eerder moet verlaten omdat ik aanwezig moet zijn bij een ander algemeen overleg.
Een aantal sprekers heeft argumenten genoemd ten gunste van snelrecht en supersnelrecht. Gewezen is op het belang van de samenleving en het belang van de slachtoffers. Aan dit rijtje wil ik het belang van de verdachte toevoegen. Ook verdachten hebben er belang bij niet al te lang te moeten zuchten onder de druk van onzekerheid over de vervolging. Het is dus ook in het belang van de verdachte om zo snel mogelijk te weten waar hij aan toe is en hoe zijn zaak wordt beoordeeld door een rechter.
De PVV is voorstander van het toepassen van snelrecht en supersnelrecht in de zaken die zich daarvoor lenen. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de heer De Wit: het gaat natuurlijk ook om een goede en zorgvuldige rechtspraak. Het effect van snel berechten is zo weer verdampt als in hoger beroep of in cassatie blijkt dat met dit snelrecht of supersnelrecht allerlei procedurefouten zijn gemaakt en de verdachte daardoor alsnog op vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging uitkomt of op vrije voeten wordt gesteld, terwijl dat anders niet zou zijn gebeurd. Om dat soort ongewenste gevolgen te voorkomen, moet in iedere zaak zorgvuldig worden bekeken in welke gevallen snelrecht of supersnelrecht kan en moet worden toegepast. Dat moet in elk individueel geval worden beoordeeld door de officier van justitie die over de zaak gaat. Er is natuurlijk altijd nog een toets door de rechter. Hij kan vinden dat het te snel gaat en dat de belangen van de verdediging worden geschaad. Iedere officier moet steeds per geval kunnen beslissen of een zaak wel of niet voor supersnelrecht in aanmerking komt.
Dit brengt mij op de menukaart die in ontwikkeling is, of zelfs al is voltooid. Ik las in de brief van de minister dat deze er op 1 december zou zijn. Deze menukaart mag geen keurslijf worden waar de officier van justitie niet buiten kan. Het moet ook geen keurslijf worden in die zin dat alles wat op de menukaart staat, moet leiden tot snelrecht of supersnelrecht. Het kan nooit meer dan een indicatie zijn, een vingerwijzing: denk hier in ieder geval aan als je overweegt met supersnelrecht of met snelrecht te gaan werken. Ik wil niet dat de menukaart de status van richtlijn krijgt, waar de verdediging zich vervolgens op kan beroepen. In elk individueel geval moet de officier kunnen beslissen. De enige toets daarop is de toets door de rechter: worden de belangen van de verdediging niet geschaad?
Tijdens de pilot in 2006 en 2007 is door de rechtbanken in Rotterdam en ’s Hertogenbosch ondervonden dat een dossier samenstellen binnen de termijn van het supersnelrecht soms erg lastig is. Dat geldt zeker als nog getuigen moeten worden gehoord, als een deskundigenrapport moet worden opgesteld, als een slachtoffer gebruik wil maken van zijn recht om gehoord te worden of als een slachtoffer zich wil voegen om de geleden schade vergoed te krijgen. De berechting van een verdachte bij het toepassen van supersnelrecht dient plaats te vinden binnen de termijn van inverzekeringstelling, die drie dagen duurt. Wij kunnen ons voorstellen dat het lastig is om allerlei opsporingshandelingen binnen deze drie dagen te verrichten en in de vorm van een proces-verbaal in het dossier te hebben. Het is wel mogelijk dat de termijn van inverzekeringstelling met drie dagen wordt verlengd. Dat is vooral mogelijk als het belang van het onderzoek dat vergt. Mag het onderzoek op de terechtzitting ook vallen onder «het belang van het onderzoek»? Hierover hoor ik graag het oordeel van de minister. Met andere woorden: kan de termijn van de inverzekeringstelling ook worden verlengd met het oog op een terechtzitting die binnen deze verlengde termijn van inverzekeringstelling in het kader van supersnelrecht kan plaatsvinden?
Naast het verruimen van de mogelijkheid om de verlengde inverzekeringstelling te gebruiken om supersnelrecht toe te passen, is mijn fractie er voorstander van dat de gronden voor voorlopige hechtenis worden aangepast door aan artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering nog een grond toe te voegen. Dit is ook door het College van procureurs-generaal bepleit. Ik vertaal deze grond even simpel met «voorlopige hechtenis ten behoeve van snelrecht». Door dat wel te doen kunnen wij namelijk voorkomen dat allerlei raddraaiers en straatterroristen nog voordat zij voor de rechter moeten verschijnen, alweer op straat lopen en burgers, brandweerlieden, ambulancepersoneel en anderen belagen en terroriseren.
Verder is mijn fractie van oordeel dat het van groot belang is dat de zittingen van snelrecht en supersnelrecht zo veel mogelijk openbaar zijn, ook als het daarbij gaat om minderjarigen die op straat rotzooi hebben getrapt. Omdat de berechting bij het snelrecht en het supersnelrecht kort na het begaan van het strafbare feit plaatsvindt, zal ook de belangstelling in de regel groter zijn dan bij reguliere berechting. Burgers en pers hebben er dan behoefte aan om de terechtzitting bij te kunnen wonen. Dat heeft ook een afschrikkende werking en dat verlaagt het aanzien van de straatterroristen. Dat is dus positief in meer opzichten.
Ik heb gelezen dat het voor een goede werking van het supersnelrecht wenselijk wordt geoordeeld dat op korte termijn een elektronisch dossier wordt ingevoerd in de rechtspraak. Het College van procureurs-generaal heeft zelfs gezegd dat dit een noodzakelijke voorwaarde is. Gelukkig heeft de minister gezegd dat hij dit geen noodzakelijke voorwaarde vindt. Als je dit namelijk wel als noodzakelijke voorwaarde stelt, dan gaat het nog heel lang duren voordat wij het snelrecht en supersnelrecht hebben ingevoerd. In het verleden is in het arrondissement Amsterdam geëxperimenteerd met het elektronisch dossier. Dat is op een grote flop uitgedraaid, alleen maar omdat de politie geen zin had om de dossiers in elektronische vorm aan te leveren. Dat was te veel werk. Als ik deze woorden uitspreek, begrijp ik het zelf niet, maar zo is het toch gegaan. Het is dan ook terecht dat de minister heeft gezegd dat hij dat niet als een noodzakelijke voorwaarde zal stellen.
De rechtbanken in Rotterdam, Den Haag en Zwolle-Lelystad kennen momenteel al een supersnelrechtprocedure. Deze wordt gebruikt bij veelplegers en bij belagers van hulpverleners en ambtsdragers. Wij willen er net als de minister voor pleiten om de supersnelrechtprocedure ook in te voeren bij de overige rechtbanken. De minister noemt de rechtbanken in de grote steden. Als het uitvoerbaar is, wil hij dit voor de komende jaarwisseling al gerealiseerd zien. Welke grote steden bedoelt de minister hier precies? Standaard zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Doelt de minister daarop? Of zijn er nog andere grote steden die daarbij volgens de minister betrokken moeten worden? Daar gebeurt rond de jaarwisseling immers ook vaak een hoop onheil. Mijn fractie vindt dat alle rechtbanken supersnelrecht moeten kunnen toepassen.
Dan kom ik op de positie van de slachtoffers bij het snelrecht en het supersnelrecht. Een poos geleden hebben wij een algemeen overleg gevoerd over de wijziging van de Wet Justitiesubsidies. In verband met de slachtofferhulp en de reclassering hebben collega Teeven en ik toen een motie ingediend. Deze motie ging over de mogelijkheid om de eerste opvang van slachtoffers zoveel mogelijk door de Stichting Slachtofferhulp Nederland te laten verlopen op de politiebureaus om zo doende de doorlooptijden op politiebureaus te kunnen bekorten. Deze motie is door de Kamer aangenomen. Kan de minister alsnog uitleggen hoe het precies staat met de uitvoering van deze motie? Dit wordt immers relevant in het belang van het supersnelrecht.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. De vorige sprekers hebben al geduid op de link tussen oud en nieuw en supersnelrecht. Vorig jaar kwam dit aan de orde nadat op oud en nieuw het nodige uit de hand was gelopen. Daarna zijn de motie-Teeven/Heerts en de motie-Rutte aangenomen. De minister heeft hierop een buitengewoon waardevolle reactie gegeven met handvatten voor het verder uitwerken van het supersnelrecht en het snelrecht. De brief geeft aan dat in verschillende arrondissementen pilots zijn gehouden. Uit deze brief blijkt ook dat deze in Den Haag en Rotterdam succesvol zijn geweest en dat daar veel zaken zijn behandeld, maar in Amsterdam is het zaaksaanbod te klein. Dat kon ik niet goed begrijpen. Kan de minister aangeven waarom dat zo is? Is ook duidelijk waarom er in Amsterdam minder zaken zijn die voor supersnelrecht in aanmerking komen? De minister geeft in zijn brief aan dat met oud en nieuw in de grote steden het supersnelrecht wordt ingevoerd. Dat geldt toch ook voor Amsterdam? Daarna gaat Amsterdam daar toch mee door?
Dan kom ik op de vraag of ook in de avonden en weekenden zittingen moeten plaatsvinden. Uit onze reis naar Amerika bleek dat er voor de night courts – wij bezochten een night court in de middag, maar het was desalniettemin een night court – een specifieke reden is en dat is de vraag of men in verzekering wordt gesteld of niet. Ik kan mij voorstellen dat wij in Nederland geen behoefte hebben aan grootschalige nacht- en weekendvoorzieningen, maar soms kunnen zich toch wel knelpunten in de weekenden voordoen. Hoe kan daarmee volgens de minister in de praktijk worden omgegaan?
Het College van procureurs-generaal stelt als randvoorwaarde voor het invoeren van het supersnelrecht het beschikbaar zijn van het elektronisch dossier. Andere collega’s hebben hier ook al op gewezen. De minister vind dat geen noodzakelijke voorwaarde. Hoe gaat het nu met het elektronisch dossier? Als het er is, helpt het in ieder geval wel.
Over de menukaart zijn al diverse vragen gesteld. Kunnen wij deze voor het kerstdiner tegemoet zien? Alhoewel het niet aan de Kamer is om hierop en detail in te gaan, lijkt het mij wel zinvol om deze informatie te hebben.
Kan de minister aangeven waarom alleen in de grote steden supersnelrechtzittingen zullen plaatsvinden? Ik meen dat ook andere steden risico’s lopen met oud en nieuw en dat het supersnelrecht ook daar kan worden toegepast. Ik weet niet hoe het vorig jaar met oud en nieuw is gegaan, maar wordt in het licht van oud en nieuw door het OM alleen een gevangenisstraf of boete opgelegd, of eist het OM bijvoorbeeld ook dat iemand bij de volgende jaarwisseling moet binnen zitten of zich moet melden? Ik weet niet of het OM dat vorig jaar al aan mensen heeft opgelegd, zodat er nu al mensen met oud en nieuw niet meer op straat zijn, maar binnen verblijven. In ieder geval wil ik de minister vragen of het mogelijk is om dit voor het volgende jaar op te leggen, zodat er met oud en nieuw steeds minder raddraaiers op straat zijn.
De heer Heerts (PvdA): Ik ben blij dat de heer Van Haersma Buma het steunt dat niet alleen in de grote steden, maar ook in de wijken en buurten van steden waarin zich problemen voor kunnen doen, het gebruik van snelrecht mogelijk is. Een aantal van die raddraaiers zijn wellicht ook al in andere dossiers bekend. Is de heer Van Haersma Buma het met mij eens dat ook de veiligheidshuizen een belangrijke rol kunnen spelen? Wellicht hebben sommige daders al door iets anders een meldplicht. Dat zouden wij nu goed op elkaar moeten afstemmen.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Dat lijkt mij zeker zo te zijn. Ik wil meteen een volgend punt onderschrijven dat de heer Heerts net noemde. De OM-afdoening wordt in de brief niet genoemd, maar de schikking, de transactie, wel. Mij lijkt dat ook de OM-afdoening zeker in relatie tot de Korte Klap en de veiligheidshuizen zinvol kan zijn om dit soort zaken af te doen. Ik vraag graag aan de minister in hoeverre de OM-afdoening ook hierbij een rol kan spelen.
De andere woordvoerders hebben er al op gewezen dat de advocaat de verdachte adequaat moet kunnen bijstaan. Is de supersnelrechtprocedure in dat licht voldoende Europaproof? Krijgen wij daarover geen artikel 6-EVRM-vragen?
Het College van procureurs-generaal stelt voor om een mogelijke latere snelrechtprocedure als grond op te nemen voor een voorlopige hechtenis. Ik zie dat niet goed. Op dat moment weet je dat immers nog niet. Je zet iemand eerst vast en vervolgens doet zich pas de mogelijkheid voor om snelrecht toe te passen. Het probleem dat het college aansnijdt, is wel reëel. Ziet de minister voor dit probleem ook een andere oplossing? De gronden voor voorlopige hechtenis kunnen wel in het algemeen ter discussie staan, zeker gelet op wat er gebeurt in steden met overlast. Ook op werkbezoeken hebben wij wel gezien dat de raddraaiers meteen weer op straat staan. Een discussie over de voorlopige hechtenis lijkt mij zeker gewenst, maar ik zie het starten van een mogelijke spoedprocedure niet zo goed als een grond voor voorlopige hechtenis.
De heer Teeven (VVD): In de praktijk verricht de politie na de arrestatie in de eerste drie dagen van de inverzekeringstelling onderzoek. Soms zijn de feiten dan al rond. Het blijkt dan bijvoorbeeld dat er geen twaalfjaarsfeit is en dat het niet gaat om een recidivist. Het onderzoek is bijvoorbeeld klaar omdat de verdachte heeft bekend. Het probleem voor het Openbaar Ministerie en voor de rechter-commissaris is vervolgens om iemand dan in bewaring te stellen. Dat is het probleem dat het College van procureurs-generaal wil oplossen en waarvoor de minister op dit moment geen oplossing biedt. Wat is de visie van de heer Van Haersma Buma daarop?
De heer Van Haersma Buma (CDA): Ik ben het wel met de heer Teeven eens, maar volgens mij is dat weer niet beperkt tot snelrecht. Immers, ook als er geen snelrechtprocedure is, heeft het OM dat probleem. Je moet dus bekijken bij welke misdrijven of bij welke risico’s voorlopige hechtenis mogelijk is. De specifieke koppeling aan snelrecht of supersnelrecht zie ik niet zo.
De heer Teeven (VVD): Ik denk dat dit probleem zich juist bij snelrecht voordoet. Dan wordt immers binnen veertien dagen een zitting gepland. Het Openbaar Ministerie wil de zaak aanbrengen; nadat iemand in bewaring is gesteld wil het ogenblikkelijk, bij de inbewaringstelling, de dagvaarding uitbrengen. De advocaat weet dan dat deze persoon binnen tien dagen ter zitting moet verschijnen. Doe je dat later, dan doet zich juist in dit soort zaken het probleem voor dat je die dagvaarding niet meer op tijd kunt uitreiken. Ik snap het probleem juist heel goed.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Ja, dat deel ik, dat begrijp ik. Ik kan het niet anders zeggen. Dat is de andere kant. Nogmaals, wij zouden nog eens naar de voorlopige hechtenis moeten kijken. Ik aarzel wel over het antwoord op de vraag of je die koppeling kunt leggen. Ik zie liever dat bij bepaalde delicten en risico’s een en ander wordt uitgebreid. Ik meen wel dat wij hierover een open discussie moeten voeren.
Voorzitter. Heeft de minister overleg met de Raad voor de rechtspraak over de financiële consequenties? Hoe ziet hij dat precies? Het kan duur zijn, maar de zaak snel afdoen, kan wellicht ook goedkoper zijn.
Dan ben ik hiermee gekomen aan het einde van mijn eerste termijn.
Minister Hirsch Ballin: Ik dank de commissie hartelijk voor de gelegenheid om het onderwerp snelrecht en supersnelrecht nog voor de jaarwisseling te bespreken, met het oog op de mogelijke toepassing ervan rond de jaarwisseling.
Inmiddels is er een rapport beschikbaar van de Commissie overlast jaarwisseling. Het rapport zal u een dezer dagen bereiken, met daarbij een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens minister Cramer en mij. Het rapport draagt de titel «Een prettige jaarwisseling». Let u er even op dat het geen wenskaart is, maar een rapport over wat er vorig jaar is misgegaan. Ik zie nu overigens dat de illustratie op de voorkant zodanig is dat de indruk dat het een wenskaart is, al snel zal worden weggenomen.
De voorzitter: Op de kaft staan brandende auto’s afgebeeld.
Minister Hirsch Ballin: Uit het rapport blijkt dat de problemen bij de vorige jaarwisseling in het onderzoek volstrekt serieus zijn genomen. Uit de begeleidende brief blijkt dat wat wij vandaag bespreken, een van de maatregelen is die worden genomen naar aanleiding van de ervaringen van vorig jaar, maar bepaald niet de enige. In de brief wordt uitgebreid ingegaan op wat er in de sfeer van de openbare orde wordt gedaan. De brief staat echter niet op de agenda; hij zal u één dezer dagen bereiken. Ik zeg het alleen om duidelijk te maken dat dit een onderdeel is van de aanpak van de problemen rond de vorige jaarwisseling. Het is dus geen panacee en zeker ook niet het enige wat er gedaan wordt.
Onze gedachtegang is dat snelrecht effectief kan zijn, vooral in duidelijke en eenvoudige zaken; dat hebt u ook gelezen in mijn brief. Dat is tegelijkertijd ook de begrenzing ervan. Op het moment dat je aanloopt tegen de vereiste van een eerlijke berechting, kun je snelrecht niet toepassen. Als de zaak te ingewikkeld is of als de aard van het misdrijf zodanig is dat snelrecht niet tot de mogelijkheden behoort, gaat het dus niet. Ik zeg dat mede naar aanleiding van de terechte opmerking van de heer De Roon dat een «menukaart (super)snelrecht» – ik heb u die zojuist per brief doen toekomen – aangeeft hoe in de regel gehandeld moet worden, maar dat het niet betekent dat er verder niet over hoeft te worden nagedacht. Het is dus de bedoeling om van snelrecht of supersnelrecht gebruik te maken in de situaties die daarvoor worden aangegeven. Als zich onverhoopt weer toestanden voordoen zoals vorig jaar, moet er voor de berechting een snelle beschikbaarheid zijn van de rechtbanken. In een procedure van supersnelrecht – wij denken daarbij aan de vier grote steden – respectievelijk van snelrecht, geldt dat wij altijd de mogelijkheid hebben van het snelrecht als het supersnelrecht in een van de grote steden niet toegepast kan worden, dus in gevallen die zich er niet voor lenen.
De heer Heerts (PvdA): Hoor ik de minister nu zeggen dat wij de menukaart net van hem hebben gekregen en dat wij dus niet hoeven te wachten tot kerst?
Minister Hirsch Ballin: Ja, hij is gisteren per mail verstuurd.
De voorzitter: Die zullen wij dan te gelegener tijd zien.
Minister Hirsch Ballin: Ik heb kopieën bij me, maar die helpen weinig als de leden het rapport niet op tijd op hun bureau hebben gekregen. Als zij dat willen, kunnen zij uiteraard een kopie krijgen.
Een snelle en adequate reactie op strafbaar gedrag is van groot belang, daarover zijn wij het eens. Dat bleek heel duidelijk uit wat de leden hier vandaag hebben gezegd. Het gaat nu dus vooral om de goede toepassing. Ik heb dat aangegeven in mijn brief van 10 oktober en het is grondig doorgesproken met het College van procureurs-generaal en met de Raad voor de rechtspraak. Daarbij zijn een aantal uitgangspunten leidend. Het eerste is dat wij zó recht doen, dat de rechter de mogelijkheid houdt om te concluderen dat niet ter zitting uitspraak kan worden gedaan, maar dat de voorzieningen erop zijn ingericht dat het wél gebeurt als de zaak zich daartoe leent. Ik zeg dat mede in verband met de opmerkingen die gemaakt zijn over de procedure. Het tweede uitgangspunt is dat wij de zorgvuldigheid van de procedure daarbij als randvoorwaarde hanteren. Het derde uitgangspunt is dat er prioriteiten worden gesteld, vandaar dus ook de menukaart.
De heer Teeven vroeg naar de uitbreiding van gronden van de voorlopige hechtenis. Ik zie die uitbreiding niet als noodzakelijk om tot een goede toepassing te komen. De bedoeling van de gronden voor voorlopige hechtenis is de afbakening van de zaken naar de aard ervan. In een logische volgorde van redeneren gaat de aard van de zaak voor de snelrechttoepassing. Als je die tot aparte grond zou maken, zou de vraag kunnen worden gesteld of je het eigenlijk niet aan het omdraaien bent.
De heer Teeven (VVD): De minister verwijst vaak naar de eigen praktijk van een aantal personen aan deze kant van de tafel. Ik dacht het ook al vanuit mijn eigen praktijk, maar ik voel mij nu toch wel erg gesteund door het College van procureurs-generaal, dat het ook vindt. Volgens mij draait de minister het een beetje om. De ernst, de aard van de zaak is inderdaad het eerste criterium. Er moeten dan ook ernstige bezwaren zijn, bijvoorbeeld geweld. Laten wij geweld tegen een politieman als voorbeeld nemen. Een politieman staat bij zijn auto en wordt in elkaar geslagen door iemand die hem van achteren raakt. Er staan twee politiegetuigen bij die het allebei waarnemen. Zij maken er een mooi proces verbaal van. Dan heb je voor de rest niet veel nodig. Je hebt een politieman die geslagen is en misschien zwaar lichamelijk letsel heeft. Je hebt dan op zich een ernstige zaak, die ervoor in aanmerking komt. Het onderzoek is drie dagen na de arrestatie klaar: het slachtoffer is gehoord, de verdachte bekent en er zijn ook nog twee getuigen. De zaak is helemaal klaar. Het is een ernstig misdrijf dat voldoet aan de criteria van ernstig bezwaar en het ligt volledig in de beleidslijn waarover wij het hier eens zijn, maar zwaar lichamelijk letsel is geen twaalfjaarsfeit. Het is ook geen recidivist die het doet, het is iemand die het voor de eerste keer doet en het onderzoek is klaar. Dat is precies wat het college bedoelt. Zo iemand wordt dan op vrije voeten gesteld door de rechter-commissaris, terwijl u en ik eigenlijk willen dat iemand die een politieman zwaar lichamelijk letsel toebrengt, gewoon blijft zitten. Volgens mij is dat precies de casus waarvoor de minister de verkeerde oplossing kiest.
Minister Hirsch Ballin: De opmerkingen van de heer Teeven zijn verhelderend, in ieder geval wat zijn eigen standpunt betreft, en ik zal ze graag toetsen in een nader gesprek met het College van procureurs-generaal. Als ik probeer in mijn eigen woorden samen te vatten wat de heer Teeven suggereert, dan is dat eigenlijk dat niet het snelrecht als criterium aan de mogelijkheid voor toepassing van voorlopige hechtenis wordt toegevoegd, maar een criterium dat betrekking heeft op de ernst en de aard van de zaken, die zodanig kunnen zijn dat zij zich lenen voor toepassing van snelrecht. Dat is een andere benadering dan wanneer je het omdraait. Begrijp ik het goed?
De heer Teeven (VVD): Ja, het is op zich een criterium dat je zou kunnen hanteren, als je het zo wilt zien. Dan voeg je echter ook een heel breed scala aan feiten toe, die zich weer niet lenen voor snelrecht.
Minister Hirsch Ballin: Ja, maar het gaat om «zodanig, dat...»
De heer Teeven (VVD): Ja, maar door de snelle berechting van de verdachte, want dat is de oplossing die het college kiest door de berechting binnen veertien dagen als criterium te kiezen, tref je precies de zaken waarvan wij als regering en parlement zeggen: dat zijn nu precies de mensen op wie wij dat snelrecht moeten toepassen. De minister heeft vanuit de opbouw en de ideologie van de wet gelijk, maar vanuit de praktische oplossing is de weg van het college veel praktischer en beter begaanbaar.
Minister Hirsch Ballin: Daarom moeten wij wel precies zijn in de manier waarop wij aangeven dat er een uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis zou kunnen komen. Het is geen kwestie van systematiek, want als het alleen maar systematiek zonder leeg doel zou zijn, zouden wij dogmatisme bedrijven, wat het vinden van goede oplossingen in de weg zit. Dat moet natuurlijk niet. Als wij echter een relatie zouden leggen met de ernst en aard van de feiten en de mogelijkheid, gelet op de ernst en aard van die feiten, om tot een snelle berechting te komen terwijl de betrokkene in voorlopige hechtenis wordt gehouden, zou het een ander verhaal zijn. Dat wil ik graag open benaderen en het lijkt mij prima om dat nader te bespreken met het College van procureurs-generaal.
De voorzitter: Kan de minister de Kamer na afloop van dat overleg laten weten in hoeverre er ruimte is voor uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis, mede in het licht van het supersnelrecht en al dan niet op basis van het criterium zoals door het college genoemd? Dan kunnen wij er in ieder geval ook als Kamer nog nader over spreken.
Minister Hirsch Ballin: Ja. Wij gaan nu de jaarwisseling tegemoet, daar kunnen wij niets aan veranderen. Wij hebben ons daarop voorbereid en wij beschikken over de bestaande regeling in het Wetboek van Strafvordering. Binnen dat kader gaan wij over tot toepassing van supersnelrecht en snelrecht, als de gebeurtenissen daartoe aanleiding geven. Ik zal de Kamer uiteraard na afloop daarvan laten weten hoe het is gelopen. Ik zeg graag toe dat er een brief komt zodra de periode van berechting in het kader van snelrecht of supersnelrecht achter de rug is. Dat is een goede gelegenheid – ik zal dat uiteraard met het College van procureurs-generaal voorbereiden – om daarbij ook de vraag te betrekken of men wellicht op situaties is gestuit waarin men het graag had toegepast, maar dat niet kon binnen de huidige systematiek. Wij zullen uiteraard niet de principes ondermijnen die ten grondslag liggen aan de toepassing van voorlopige hechtenis, maar als er een relatie kán worden gelegd met de aard en ernst van de feiten aan de ene kant en de mogelijkheid van snelle afdoening aan de andere kant, is dat voor mij bespreekbaar. Ik zal dat in de brief tot uitdrukking brengen.
De heer Teeven (VVD): Ik heb nog een opmerking over de routing. Wij hebben vorig jaar de problemen rondom de jaarwisseling gehad. Wij hebben op 14 januari de mededeling van de minister-president gekregen dat het snelrecht de oplossing kon zijn voor een aantal problemen die wij op tv zagen. Ik ben toch een beetje verbaasd. De brief die wij hier bespreken is van 10 oktober en de mededelingen van het College van procureurs-generaal zijn, volgens mij, van kort na of misschien nog wel in de zomer. De minister moet maar zeggen als ik het fout heb. Vindt hij het niet een beetje laat dat wij pas nu, op 4 december, dus bijna een jaar na de vorige jaarwisseling, nadenken over dit concrete probleem rond de voorlopige hechtenis, dat er eigenlijk steeds is geweest? Vindt hij dat niet een beetje traag?
Minister Hirsch Ballin: Nee, absoluut niet. De heer Teeven kan niet de illusie hebben dat een wetswijziging die ik naar aanleiding hiervan zou hebben voorgesteld, nu de Tweede en Eerste Kamer al zou hebben gepasseerd. Uiteraard hoop ik op een snelle afhandeling nu de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel maatregelen bij overlast er is. Dat is een belangrijk wetsvoorstel, dat mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik graag zullen verdedigen in de Kamer. Het wetsvoorstel is echt belangrijk met het oog op dit soort situaties en ik hoop op een spoedige openbare behandeling ervan. Het zou echt een stap zijn.
Verder wijs ik erop dat de toepassing van het supersnelrecht nu, dus op 2 januari en eventueel op 5 januari, niet gebonden is aan een aanpassing van gronden voor voorlopige hechtenis of aansluitende vrijheidsbeneming bij geweld tegen hulpverleners of geweld tegen personen, autobranden en zwaardere vormen van openlijk geweld. Dat is ook uitdrukkelijk aangegeven in de voorbereiding voor de arrondissementen Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. Als deze feiten, dus geweld tegen hulpverleners, geweld tegen personen, autobranden, zwaardere vormen van openlijk geweld tegen goederen of vernieling, bijvoorbeeld door zwaar vuurwerk, zich voordoen, kan supersnelrecht dus worden toegepast. De mogelijk in overweging te nemen wetswijziging is daarvoor geen voorwaarde.
De heer Teeven (VVD): Er is nog wel een ander probleem, dat het college ook onder de aandacht van de minister heeft gebracht, namelijk dat van het uitreiken van de dagvaarding tijdens de periode van inverzekeringstelling. Over de Amersfoortmethode, waarbij tijdens de inverzekeringstelling al dagvaardingen uitgereikt worden, was het oordeel van de rechter dat het uitreiken van een dagvaarding voor supersnelrecht op zich geen omstandigheid is om iemands inverzekeringstelling te bevelen. Wat is het antwoord van de minister op dat probleem? Dat speelt dan namelijk ook nog.
Minister Hirsch Ballin: Naar de huidige wetgeving moet de betrokkene afstand doen van de driedagentermijn, dat is waar. De ervaring leert dat het daar niet op hoeft vast te zitten en voor zover het daar wel op vastzit, hebben wij uiteraard de mogelijkheden om nog wel snelrecht toe te passen.
De heer Teeven vroeg ook of de mogelijkheid van het slachtoffer om zich te voegen een belemmering is voor toepassing van snelrecht. Die mogelijkheid hoeft niet per definitie een belemmering te zijn voor toepassing van snelrecht. In zaken waarin de schade niet eenvoudig is vast te stellen of waarin de emoties van het slachtoffer een snelle afhandeling te moeilijk maken, is natuurlijk de toepassing van snelrecht minder aangewezen. Het moet dus in het concrete geval worden beoordeeld, maar het is geen absoluut beletsel.
De heer Teeven heeft interrumperend nog het punt gemaakt van de rechtsbijstand. Onze voorstellen brengen op dit punt geen wijziging, althans geen wijziging die relevant is voor de mogelijkheid om tot toepassing van de regeling over te gaan.
De piketregeling voor advocaten bij inverzekeringstelling blijft in stand. Het voorstel tot verlenging van de piketfase, dat deel uitmaakt van onze voorstellen inzake rechtsbijstand, leidt ertoe dat de ambtshalve toevoeging pas wordt verstrekt op het moment van het besluit tot gevangenhouding. Vóór de fase van inwerkingstelling geldt dus een piketvergoeding. Er is dus ook in rechtsbijstand voorzien; het is niet zo dat die ontbreekt.
Ik kan hiermee de zorgen van de heer Teeven op dit punt wegnemen en de heer Heerts hoeft zich niet belemmerd te voelen in steun voor de voorstellen.
De heer De Wit (SP): Ik heb een vraag over dit punt, maar ik denk dat wij daarover op de zeventiende nader zullen discussiëren. De minister zegt dat de piketdienst wordt verlengd. Anderen wijzen er echter op dat je in het kader van de piketdienst elke dag een andere advocaat hebt en dat dat geen adequate rechtshulp is met het oog op de zitting. Het is, zeker bij snelrecht, belangrijk dat de advocaat er vanaf dag één bij betrokken is en dat er niet elke dag een andere advocaat is.
Minister Hirsch Ballin: Uiteraard sluiten onze voorstellen maatwerk niet uit. Bovendien, als het 2 januari is, is dat dag één.
De heer Teeven (VVD): Ik had nog iets gezegd over het geval waarin de ingewikkeldheid van de claim van het slachtoffer wel een bezwaar is. Wat vindt de minister van het eventueel wél bij snelrecht afdoen van de hoofdzaak, maar het op een latere zitting behandelen van de slachtofferclaim?
Minister Hirsch Ballin: Dat is een mogelijkheid die wij zeker zullen bespreken. Ik denk dat het wellicht niet zo gauw aan de orde zal komen in de praktijk van het soort gevallen dat wij bespreken. Ik zal deze gedachte echter graag betrekken bij de toepassing. Wij zullen haar in ieder geval onder ogen zien bij de beoordeling van hoe het dit jaar gaat.
De heer Teeven heeft nog gevraagd naar Rotterdam. Kreeg hij zijn informatie van de gemeenteraad?
De heer Teeven (VVD): De hoofdofficier was vrij positief over het supersnelrecht, maar de Raad voor de rechtspraak was in het rapport wat negatiever, eigenlijk supernegatief.
Minister Hirsch Ballin: Hoe dan ook, zowel de raad als het College van procureurs-generaal heeft ingestemd met de afspraak om supersnelrecht te organiseren, ook in het arrondissement Rotterdam. Op basis van de ervaringen en de al langer bestaande praktijk in Den Haag zullen de best practices als voorbeeld dienen voor verbreding naar andere steden met een vergelijkbare problematiek. Ik ken de bedenkingen die er in Rotterdam waren op grond van een eerder experiment. Die hadden veel te maken met een afhoudende benadering destijds uit de advocatuur. Bij het nader overleg over de uitwerking van wat wij nu willen doen, hebben wij echter de volledige instemming van de Raad voor de rechtspraak.
De heer Heerts heeft, evenals de heren De Roon en De Wit, gevraagd hoe het zit met de vier grote steden en wat in dit verband grote steden zijn. Die vraag kun je ten aanzien van Nederland meer in het algemeen stellen. Vanuit een internationaal perspectief is wellicht de vraag of wij grote steden hebben, maar wat wij als grote steden plegen aan te duiden, zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Daarbij is niet bedoeld dat het alleen gaat om zaken uit die steden; het gaat om de arrondissementen. Daarbinnen vallen ook verscheidene steden die bij het nog wat ruimere begrip van 31 grote steden tot de grote steden worden gerekend. Wat dus bedoeld wordt, zijn de vier arrondissementen. Wij gaan ervan uit dat dit, gelet op risico’s en complexiteit van wat zich daar kan voordoen, een adequate reactie is.
De heer Heerts (PvdA): De tien grootste plattelandsgemeenten zijn verenigd in de P10, in CDA-kringen helemaal goed bekend. Bepaalde plattelandsgemeenten staan ook al jaren in de top tien van vernielingen en agressie met oud en nieuw. Is de minister bereid om, vanuit driehoeksdenken, via de arrondissementen een heel concrete voorwaarschuwing te doen uitgaan, bijvoorbeeld een folder op wijkniveau, waarin staat dat komend oud en nieuw snelrecht en supersnelrecht van toepassing zijn en dat de rechters uit de grote steden komen assisteren? Die rechters hoeven niet met naam en toenaam genoemd te worden, maar de minister begrijpt wel wat ik bedoel.
Minister Hirsch Ballin: Ik wil eerst een opmerking maken over het intro van de heer Heerts, waarin hij verwees naar mijn politieke gezindheid in onderscheid tot de zijne. Christendemocraten hebben door de jaren heen intense en substantiële bijdragen geleverd aan het bestuur van de grote steden. Zij doen dat ook vandaag de dag. Ik wil graag de indruk wegnemen, voor zover die door de opmerking van de heer Heerts is ontstaan, dat de politieke beweging waartoe ik behoor zich niet of in mindere mate interesseert voor wat zich in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht afspeelt. Ik heb partijgenoten die daar intense bijdragen aan leveren en dat ook de komende jaren hopen te doen. Ook in mijn beleid neemt de problematiek van de grote steden een zeer grote plaats in. Het instellen van veiligheidshuizen en de samenwerking met gemeenten en met gemeentebestuurders van welke politieke gezindheid dan ook, zijn cruciaal in de aanpak van de onveiligheidsproblemen in ons land en voor wat wij dag in, dag uit doen in het project Veiligheid begint bij voorkomen.
De heer Heerts (PvdA): Evenzo zijn wij betrokken bij de P10-lijn. Je hebt binnen de VNG de G4, de G27, de G31, de P10 et cetera. Ik wil juist niet in die strijd terechtkomen. Het gaat mij erom dat wij naar alle gemeenten, helemaal niet gehinderd door politieke voorkeur, het krachtige signaal afgeven dat dit voor ons de hoogste prioriteit heeft. Ik heb daar helemaal geen last van; de minister kent mij daar goed genoeg voor.
Minister Hirsch Ballin: Dank voor deze verheldering.
Voor zaken die zich niet kwalificeren voor supersnelrecht komt het gewone snelrecht in aanmerking. Wij hebben daarover afspraken gemaakt. Omdat nieuwjaarsdag op een donderdag valt, is vrijdag 2 januari als zittingsdatum gereserveerd voor de supersnelrechtzitting in het kader van de jaarwisseling. Zaken die niet op deze korte termijn zittingsklaar kunnen worden gemaakt, worden zo veel mogelijk over het weekend heen getild en op maandag 5 januari behandeld. Dat breng ik bij dezen onder de aandacht. Daarvoor zijn de mensen gereed die het moeten doen.
De heer De Wit (SP): Mijn vraag sluit aan bij een eerdere opmerking van de minister. Moet ik het nu zo begrijpen dat rechters vanuit de grote steden in Limburg snelrecht komen toepassen als er in die provincie iets gebeurt en dat daar dan de berechting wordt verzorgd? Stel dat in Maastricht, of in welke stad in het zuiden dan ook, iets gebeurt. Is het dan zo dat de rechters vanuit de grote steden komen of zijn zij zelf ook voorbereid op...
Minister Hirsch Ballin: Nee nee, het gaat om de rechtbanken in de vier grote steden. Die staan gereed om dat te doen, maar dat betekent niet dat zij zittingen gaan doen in andere arrondissementen.
De heer De Wit (SP): Dus de verdachten worden dan naar Amsterdam of...
Minister Hirsch Ballin: Nee nee, het betekent dat in andere arrondissementen het snelrecht kan worden toegepast, maar niet het supersnelrecht.
De heer Teeven (VVD): Nu maak ik me toch echt een beetje ongerust, nu gaat het er even om. Laten wij het nu maar even precies uittekenen, want nu gaat het echt mis. 1 januari is een donderdag. In de vroege ochtend van 1 januari, tussen 0.00 uur en 5.00 uur, zijn er incidenten. De minister is goed op de hoogte van de termijnen van het Wetboek van Strafvordering. 2 januari is een vrijdag. De minister zegt dat op 5 januari zo veel mogelijk snelrechtzittingen worden gehouden en dat is precies een probleem, want de termijnen lopen af. Het voorgeleidingsmoment voor de rechter-commissaris is zondag 4 januari en niet maandag 5 januari. Als er in de ochtend van 1 januari zware delicten worden gepleegd die snelrecht vereisen, moet je de mensen uiterlijk op zondag voorgeleiden, en niet op maandag. Is met de negentien arrondissementen in Nederland afgesproken dat wij straks niet van de politie zullen horen «wij konden ze niet aanleveren, omdat er op zondag niet werd gewerkt»? Dan hebben wij namelijk echt een probleem.
Minister Hirsch Ballin: Uiteraard is 2 januari de eerste linie, dus wij proberen om het over het weekend heen schuiven zo veel mogelijk te voorkomen. 5 januari is de reservedatum. Ten aanzien van de jaarwisseling is met de Raad voor de rechtspraak en met het college overeengekomen dat op 2 januari supersnelrechtzittingen worden georganiseerd. Dat bedoelde ik met 2 januari. Voor zaken die niet binnen 24 uur zittingklaar kunnen worden gemaakt, wordt 5 januari als mogelijkheid gebruikt. Er zijn specifieke voorzieningen met het oog op de supersnelrechtprocedure; die moeten ketenbreed worden getroffen. Dat is het next best van wat er te realiseren was.
De heer Teeven (VVD): Ik begrijp goed wat de minister zegt, ik snap hem heel goed, maar ik zeg iets anders en daarop heeft de minister nog niet gereageerd. Ik heb het supersnelrecht begrepen, dat gaat plaatsvinden op 2 januari. Voor het gewone snelrecht heb je echter een voorgeleiding bij de rechter-commissaris nodig. Die voorgeleiding kan niet op maandag 5 januari, want dan ben je wettelijk te laat. Dan ben je uit de termijn en dan moeten de mensen in vrijheid worden gesteld. Het moet binnen drie dagen en vijftien uur. Dat is dus uiterlijk in de late zondagnamiddag. Is het voor het snelrecht nu zo geregeld dat op zondagmiddag de voorgeleidingen bij de rechter-commissaris in Nederland kunnen plaatsvinden, zodat wij tien dagen later snelrecht hebben?
Minister Hirsch Ballin: Als het nodig is en als wij in een situatie zijn waarin geen verlenging van de inverzekeringstelling mogelijk is, zal de voorgeleiding inderdaad binnen de termijn moeten plaatsvinden. Dat is echter, zoals gezegd, de reserveoptie voor het geval het op 2 januari niet kan. Dan moet inderdaad in het weekend de voorgeleiding plaatsvinden.
De heer Teeven (VVD): De verlengde inverzekeringstelling biedt geen oplossing. Die is aardig, maar voor de voorgeleiding bij de rechter-commissaris moet je toch binnen drie dagen en vijftien uur bij de rechter-commissaris zijn, al heb je een verlengde inverzekeringstelling. Dat betekent dat het in een groot aantal plaatsen in Nederland uiterlijk op zondagmiddag moet gebeuren, als het gebeurt. Wij hopen dat natuurlijk niet. Ik zou het buitengewoon teleurstellend vinden als wij van de politiekorpsen horen dat zware verdachten niet konden worden voorgeleid op zondagmiddag, omdat de rechters niet werkten. Dat zou toch een buitengewoon trieste constatering zijn.
Minister Hirsch Ballin: Voor zover de voorgeleidingen al niet hebben plaatsgevonden. Ik heb het net gehad over de reservedag, als de zitting niet op 2 januari kan zijn, maar dat betekent niet dat de voorgeleiding niet op 2 januari kan zijn of, indien nodig, in het weekend.
De heer Teeven (VVD): Een voorgeleiding in het weekend, dat betekent dus dat je...
Minister Hirsch Ballin: Of op 2 januari, voor het weekend.
De heer Teeven (VVD): Natuurlijk, als het onderzoek al helemaal klaar is. Dat lukt echter vaak niet, want er zit maar 24 uur tussen het moment van plegen en de voorgeleiding. Dat geeft dus allerlei problemen. De jaarwisseling valt erg ongelukkig dit jaar. Voor een hoop mensen valt zij heel gelukkig, maar voor de mensen die dit werk moeten doen heel ongelukkig. Is nu geregeld dat de zware gevallen gewoon op zondagmiddag worden voorgeleid?
Minister Hirsch Ballin: Nee, voor zware gevallen moet de capaciteit beschikbaar zijn en moeten wij niet in de situatie terechtkomen die de heer Teeven net schetste als een soort worstcasescenario. Ik vertrok niet vanuit het worstcasescenario, maar vanuit het redelijkerwijs te verwachten scenario. Daarin proberen wij wat er gedaan moet worden, op 2 januari te doen en niet op 3 januari, omdat dat een zaterdag is. Dit in verband met de logistieke problemen. Alleen als dat niet kan en wij tegelijkertijd te maken zouden hebben met een zwaar geval waarbij de door de heer Teeven terecht ongewenst genoemde situatie moet worden voorkomen, moet de voorgeleiding op 2, 3 of uiterlijk 4 januari plaatsvinden. Zo simpel is dat.
De heer Heerts (PvdA): Ook met het oog op het voorkomen van de indiening van een motie in een VAO onder kerstregime wil ik dit punt scherp hebben. De komende jaarwisseling is een mooie testcase voor de rechtspraak en het OM. Dan wordt meteen aangetoond of in het daarop volgende weekend de slagkracht en de daadkracht er is. Voor het supersnelrecht heb ik het begrepen, maar voor het snelrecht geldt dat geen van de rechtbanken of parketten een belemmering vormt voor wat de Kamer wil voor komend oud en nieuw? Het geldt voor alle negentien?
Minister Hirsch Ballin: Alle negentien rechtbanken kunnen snelrecht toepassen en de vier in de grote steden kunnen supersnelrecht toepassen. Er zijn voorzieningen getroffen om zittingen te houden op 2 januari en zo nodig op 5 januari. Indien wij naar 5 januari moeten uitwijken – het is een worstcasescenario – omdat er te veel of te complexe zaken zijn om alles op 2 januari te doen, moet uiteraard de voorgeleiding binnen de driedagentermijn geschieden.
De heer Heerts (PvdA): Er zouden ook gewetensbezwaren tegen de zondag kunnen zijn, maar dat horen wij wel.
Ik ben zeer onder de indruk van alles wat gebeurt rond de veiligheidshuizen. Worden die van tevoren betrokken bij komend oud en nieuw of is dat nog te vroeg? Zij zijn natuurlijk ook nog maar in ontwikkeling.
Minister Hirsch Ballin: De veiligheidshuizen komen in beeld bij de afdoening. Dat ligt aan de aard van de problemen. In de voorbereiding is het een kwestie van de driehoek. Afdoening van de zaken waarin een op de persoon gerichte benadering nodig is, zoals ik met de staatssecretaris van Justitie in onze brief van 29 augustus heb geschetst, is een coördinatiezaak. Het gaat dan om de gevallen waarin er meer aan de hand is, bijvoorbeeld wanneer een op de dader gerichte preventieve aanpak nodig is. Vandaag is in Assen ook weer een veiligheidshuis geopend door de staatssecretaris. Dat gaat uiteraard ook door. Dank voor de steun daarvoor.
De heer Teeven heeft gevraagd naar de mogelijkheid van weekend- en avondzittingen. Die is zeker niet uitgesloten, maar dit is wat wij dit jaar hebben kunnen realiseren met de medewerking van de Raad voor de rechtspraak en het college.
De heer De Roon heeft gesproken over het digitaal dossier Amsterdam en het feit dat de politie geen zin zou hebben om de processen-verbaal elektronisch aan te leveren. Uiteraard zullen wij dit langs de lijn van het beheer nagaan. Wij hebben echter geen aanwijzingen dat het een flop is. Wij zijn bezig met de wettelijke en feitelijke invoering van de elektronische handtekening. Amsterdam speelt daarin een belangrijke rol. Wij moeten het uiteraard zorgvuldig doen, om ervoor te zorgen dat wat de politie elektronisch aanlevert, door de rechter als wettig bewijsstuk kan worden geaccordeerd.
De heer De Roon heeft gevraagd of het belang van het onderzoek zich ook nog voordoet als de inverzekeringstelling drie dagen is verlengd. Dat kan het geval zijn. Artikel 57, eerste lid, is in 2006 aangevuld. Als het onderzoeksbelang nog steeds aanwezig is, kan de vrijheidsbeneming voortduren. Wel blijft onverlet dat de verdachte binnen drie dagen en vijftien uur aan de rechter-commissaris moet worden voorgeleid ten behoeve van de rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling.
Ten slotte kom ik bij de vraag van de heer Van Haersma Buma over het beschikbaar zijn van het elektronisch dossier op korte termijn. Ook anderen hebben daarnaar gevraagd. Het is geen absolute randvoorwaarde. Het elektronisch dossier is wel een belangrijk hulpmiddel, waarvan wij in de toekomst hopen dat het aanwezig zal zijn. Vandaar ook de invoering van het GPS. Daarmee is een belangrijke conditie vervuld om het in de toekomst nog meer te kunnen doen, ook in het kader van het supersnelrecht. Het is zeker wenselijk, maar het ontbreken ervan is nog geen beletsel.
In Amsterdam wordt de gewone snelrechtprocedure al een tijd met succes toegepast. Voor de supersnelrechtprocedure was in Amsterdam de vraag wat die nog toevoegt gegeven de tevredenheid over het snelrecht. Dat mag zo zijn, maar de afspraken om in deze situaties supersnelrecht toe te passen, betreffen ook het arrondissement Amsterdam.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Geldt dit alleen voor oud en nieuw of gaat het in Rotterdam en Den Haag succesvolle systeem ook structureel in Amsterdam werken?
Minister Hirsch Ballin: Wij hebben op dit moment alleen afspraken over de toepassing nu. Maar zoals zo vaak heeft onbekend, onbemind ook een keerzijde. Als de ervaringen in het arrondissement Amsterdam positief zijn, zal de nieuwe hoofdofficier van justitie zich vast openstellen voor een gesprek over een ruimere toepassing ervan.
Vervolgens is gevraagd of de OM-afdoening zo ver is gevorderd dat ervan gebruik kan worden gemaakt bij de handhaving van de openbare orde rond oud en nieuw. Wij zijn nog niet zo ver. Het gaat daarbij om zaken waarin de officier van justitie een strafbeschikking op grond van artikel 257a uitvaardigt in de vorm van een aanwijzing, taakstraf of geldboete, nadat hij de verdachte die zich eventueel heeft laten bijstaan via de rechtshulpverlening, heeft gehoord.
De heer Van Haersma Buma heeft – terecht – gevraagd of het EVRM-proof is. Ik zal niet volstaan met de mededeling dat de Kamer niet deze brief had gekregen, als het dat niet was geweest. Wij hebben er uiteraard over nagedacht. Daarom wees ik ook op de zorgvuldigheidseisen die er moeten zijn op het punt van de mogelijkheid van de verdediging.
Tot nu toe zijn wij niet gestuit op financiële problemen. Tenslotte werkt het ook zo dat toepassing van het supersnelrecht een positief effect heeft op doorlooptijden, belasting van de processen en dergelijke. Voor snelrecht geldt hetzelfde, zij het iets minder snel.
De meldingsplicht is vorig jaar daadwerkelijk verschillende malen door de rechter opgelegd. Ik heb hier geen aantallen, maar mij wordt gemeld dat die een serieuze rol heeft gespeeld.
De heer Teeven (VVD): Ik proefde zojuist iets van emotionele gevoeligheid bij de minister, toen de heer Heerts hem aansprak op een aantal zaken. Er was ineens buitengewoon veel betrokkenheid in dit algemeen overleg. Die is er altijd, maar die was nu heel zichtbaar. Ik hoop dat die betrokkenheid bij dit gehele onderwerp zo is, want dat lijkt mij wel belangrijk. Bij de handhaving in de grote steden gaat het om belangrijke zaken, soms ook om zaken waarvan de burgemeesters en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zeggen dat zij het niet doen en dat zij wel zullen zien hoe het met de handhaving gaat rond de jaarwisseling. Met de minister denk ik dat de nieuwe hoofdofficier heel wel in staat is om dit in Amsterdam te introduceren. Hij weet ook hoe belangrijk de problemen zijn rond de voorlopige hechtenis. Hij zal er dus niet over twijfelen om dit deze minister nog eens onder de aandacht te brengen.
Moties die de VVD indient of mede indient, zijn altijd gedekt. Het verbaast mij dus niet dat er geen financiële problemen zijn rond de uitvoering. Het gaat meer om de bedrijfscultuur bij de rechterlijke macht – laat ik het zo omschrijven – dan om de kosten. Ik begrijp ook wel dat het lastig is. Ik snap ook dat het van het departement heel wat vraagt. Het vraagt soms ook wat ombuigen in denken bij de rechterlijke macht. Daar moeten wij echter niet voor terugdeinzen. Het moet in evenwicht zijn. De minister zit er een beetje tussen, maar soms moet hij wat de Kamer erover zegt, ook maar als steuntje in de rug aanvaarden. Het kan wel eens helpen als je tussen de ene macht en de andere zit.
Over het elektronisch dossier maakt onze fractie zich toch een beetje zorgen. Wij hebben eerder al gevraagd hoe het met het GPS zit. Als er iets is waarover het college een opmerking maakt in verband met het elektronisch dossier, is het wel over het processiesysteem. Ik begrijp dat de invoering ervan bij het OM op dit moment zeer goed gaat. Ook de koppeling met de politie gaat goed. De koppeling met de zittende magistratuur is nog wel een probleem. Wij hebben daar iets meer dan een jaar geleden ook over gesproken. Ik heb toen – de commissie ook – het genoegen gehad om te kijken naar de invoering van het systeem. Kan de minister aangeven, ook met het oog op het snelrecht, of de invoering van het GPS op schema ligt?
Als je over dit onderwerp spreekt – en wij zullen het merken als er, wat ik niet hoop, incidenten zijn rond de jaarwisseling – zijn er wel eens mensen in Nederland die de rechterlijke onafhankelijkheid en efficiënte bedrijfsvoering door elkaar halen. Ik ga ervan uit dat de minister dit niet doet, maar het is soms wel moeilijk om dit bij iedereen onder de ogen en tussen de oren te brengen.
De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Het misverstand tussen ons is ook wel opgelost en zeker als het gaat over de betrokkenheid bij dit onderwerp.
Komend oud en nieuw is wel een belangrijke testcase, ook in de ontwikkeling van het strafrecht, als slotstuk. Over de bestuursrechtelijke maatregelen komen wij ook nog te spreken in ander verband, als wij praten over de voetbalwet. Daar is deze minister samen met minister Ter Horst mee bezig. Ik zie dat ook wel in de ontwikkeling van het proces, waarin wij twee dingen regelen. Dat is ten eerste het lik-op-stukbeleid en ten tweede het respect voor gezagsdragers dat moet terugkomen. Dat moet zeker rondom de jaarwisseling. Wij zijn daarmee op de goede weg. Dat laat zich niet in een boekje, ook niet in een menukaart, vormen. Dat zal ook lokaal verder vorm moeten krijgen.
Ik ben zelf ook heel erg bij dit onderwerp betrokken en ik merk dat wat ik er soms van zeg als een aanval wordt gezien. Ik heb het dan over de bedrijfscultuur bij de rechtspraak. Men zal toch moeten begrijpen dat men functioneert door en namens de samenleving en door en namens de maatschappij. In de gezondheidszorg zijn verpleegkundigen en chirurgen dag en nacht met elkaar op pad. Ook de politie en de brandweer zijn dag en nacht op pad in ploegendiensten. Bij de rechtspraak is het wat meer afstandelijk, tussen acht en vijf. Ik hoop dat dat wat aan het veranderen is en dat wij daar wat meer slag- en daadkracht zien. Ik heb wel eens gezegd dat de rechters van het hockeyveld ook de mentaliteit van de buurt, van de mensen en van de klantenkring waarover zij recht spreken, meer moeten begrijpen. Zij moeten daarvoor namens ons allen staan ter handhaving van de rechtspraak. Dat is niet direct kritiek. Ik daag ze ook uit tot betrokkenheid. Ik hoop dat u dit algemeen overleg in een reeks ziet van betrokkenheid van de Kamer en niet om de onafhankelijkheid van de rechtspraak ter discussie te stellen, maar wel om die meer operationeel te krijgen. Ik zie op het terrein van de veiligheidshuizen dat men voldoende op afstand staat om onafhankelijk recht te kunnen spreken, maar niet de ontwikkeling in de samenleving en de maatschappij aan zich voorbij laat gaan. Nogmaals, het is niet allemaal kritiek. Ik hoop dat de minister de opmerkingen in dit algemeen overleg als steun vanuit de Kamer, in elk geval vanuit de PvdA-fractie, wil meenemen in zijn contacten met zowel het college als met de Raad voor rechtspraak.
Ik ben blij met de toezegging over komend oud en nieuw, dat het klip-en-klaar is voor alle regio’s waar gevaar dreigt. Dat weten wij gewoon statistisch. Ik hoop dat de Kamer niet in de eerste week van het nieuwe jaar hoeft terug te komen van reces, omdat bij gebrek aan medewerking van het OM en de rechtspraak de zondag toch heiliger was dan het spreken van recht.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. De minister heeft duidelijk uiteengezet wat de inzet wordt rond de jaarwisseling. Het is een hoge inzet. Misschien mag 2 januari als een soort van Super Bowldag worden beschouwd. Dan zal het in elk geval moeten gebeuren. Hopelijk is het niet nodig.
Dat roept de vraag op over het snelrecht en de voorlopige hechtenis. Stel dat er niets gebeurt. Dan hebben wij die test niet, maar dan blijft het punt toch hangen. Begrijp ik de minister zo dat wij dit dan aan de hand van de praktijk moeten beoordelen met het College van procureurs-generaal?
Minister Hirsch Ballin: Ja.
De heer De Wit (SP): Dat is dan duidelijk.
De heer Teeven wierp de vraag naar het elektronisch dossier op. Hoever is men daarmee? Ik ben daar ook benieuwd naar.
Ik heb verwezen naar een artikel in NRC Handelsblad van 1 oktober over Rotterdam en het succes daar van de drie dagen, van het supersnelrecht eigenlijk. Het gaat daar zo gemakkelijk dat het zelfs wordt uitgebreid. Kent de minister die praktijk en kan die praktijk wellicht door anderen gevolgd worden?
De heer Heerts (PvdA): Doelt u daarmee ook op de FF kappeaanpak en andere zaken die in Rotterdam sowieso al anders liggen? Bedoelt u dat dit het hele jaar door snel moet werken?
De heer De Wit (SP): Nee, ik heb het alleen over de toepassing van het snelrecht.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn.
Het verbaasde mij, dit over de situatie in Amsterdam, dat uiteindelijk de hoofdofficier beoordeelt of het kan. De minister of de Kamer in de richting van de minister moet kunnen zeggen dat supersnelrecht belangrijk is. Men moet dat dan ook toepassen. Amsterdam is wel een republiek, maar uiteindelijk altijd nog onder het gezag van de minister. En het OM zeker!
De minister zal nog terugkomen op de voorlopige hechtenis. Dat is belangrijk. Ik wacht het met belangstelling af en hoop dat wij de discussie over de voorlopige hechtenis verder kunnen voeren.
Verleden jaar is een aantal keren de meldingsplicht opgelegd. Die meldingsplicht wordt dit jaar geëffectueerd, omdat mensen tijdens oud en nieuw binnen zitten dan wel op het politiebureau. Ik wil te zijner tijd wel weten in hoeverre de meldingsplicht na de komende oud en nieuw ook wordt opgelegd, zodat wij wellicht daarmee een effectieve maatregel hebben voor volgende jaren.
Ten slotte rest mij de opmerking dat, als alles niet lukt, wij toch moeten overwegen om bij motie oud en nieuw met enkele dagen uit te stellen, zodat 5 januari geen probleem meer is. Dan kiezen wij 6 januari of iets dergelijks als datum voor oud en nieuw. Maar wij wachten het even af.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik haak in op wat de heren Van Haersma Buma en De Wit zeggen over wat wij hopen te leren van de komende jaarwisseling. Ik heb er allereerst op gewezen dat de maatregelen die naar aanleiding van de ervaringen van verleden jaar zijn getroffen, veel meer omvatten. Zij worden in de driehoek besproken. Zeer binnenkort komt daarover de brief, waarbij het rapport wordt aangeboden. Dan zou er ook in ander opzicht reden zijn om te kijken hoe de jaarwisseling 2008/2009 is verlopen. Wij zullen het zeker doen voor het supersnelrecht en snelrecht, ook wanneer het uiteindelijk geheel of gedeeltelijk onbenutte capaciteit zou blijken te zijn. Uiteraard hopen wij daarop. Hoezeer wij ook geïnteresseerd zijn in ervaringen, het is nog beter als wij deze ervaring niet hoeven op te doen. Wij zullen hoe dan ook evalueren en kijken wat er verder nog te verbeteren valt, ook in situaties waarin het ongelukkig valt in verband met het weekend en dergelijke. Dat is duidelijk. Het geldt in het gehele land, het geldt voor alle parketten. Wat ik zei over het parket Amsterdam, plaatst dat parket zeker niet in een uitzonderingspositie bij de uitvoering van het landelijk beleid. En ik zie de heer Teeven nu niet bedremmeld, maar vrolijk kijken. Dat is heel goed!
De invoering van het GPS voor de zaakstroom op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet is succesvol gestart in de arrondissementen Amsterdam en Den Bosch. Het is de bedoeling om de laatste ketentesten voor het landelijk toepassen bij deze zaakstroom op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet dit jaar af te ronden. Wij gaan ervan uit dat in februari 2009 kan worden gestart met de landelijke uitrol op dit terrein. Wij verwachten ook dat wij januari volgend jaar in de vier grote steden kunnen starten met de bestuurlijke strafbeschikking voor de overlastfeiten op basis van artikel 257a Wetboek van Strafvordering. De overige gemeenten kunnen gefaseerd vanaf het jaar erna ervan gebruikmaken. Voor de vier grote steden zijn wij echter al heel dicht bij de toepassing ervan.
Daarnaast wordt nog naar een paar andere zaken gekeken. Voor de feitgecodeerde overtredingen politie en OM kan over het geheel genomen nog niet worden vastgesteld wanneer het GPS kan worden ingevoerd. Uiteraard willen wij die stap pas zetten als na een test met geautomatiseerd verwerken en dergelijke, duidelijk is dat dit op een veilige en verantwoorde manier kan geschieden. De eerste stappen zijn dus zeer nabij respectievelijk gezet. Uiteraard is daarbij ook nodig dat de rechters bij toepassing van het GPS, die ook gefaseerd zal plaatsvinden in de rechtspraak, het vertrouwen hebben dat wat zij elektronisch zien een getrouwe representatie van de papieren werkelijkheid is, voor zover de werkelijkheid papier is.
Ten slotte dank ik de Kamer voor alle steun in de tweede termijn.
De heer De Wit (SP): Ik heb nog een vraag gesteld over Rotterdam naar aanleiding van het artikel in NRC Handelsblad.
Minister Hirsch Ballin: Rotterdam heeft op dat punt inderdaad pionierswerk gedaan. Ik zal dat betrekken bij de evaluatie, opdat wij kunnen bezien of dit zich leent voor toepassing in andere arrondissementen.
De voorzitter: Ik dank tot slot de minister voor zijn antwoorden in tweede termijn. Alvorens de vergadering te sluiten, wens ik iedereen een rustige jaarwisseling toe.
De minister zal, nadat hij overleg heeft gehad met het College van procureurs-generaal, een brief over de voorlopige hechtenis naar de Kamer sturen.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VI-93.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.