nr. 82
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2008
De vaste commissie voor Justitie heeft mij gevraagd een reactie te geven
op het door het Rathenau Instituut (verder: Instituut) uitgegeven Bericht
aan het Parlement getiteld «Opsporing behoeft checks and balances»
(verder: Bericht). Ik doe dat graag, met twee opmerkingen vooraf.
Allereerst het punt dat het Instituut zich expliciet tot u richt en u
om uw aandacht vraagt voor een aantal kanttekeningen die het Instituut plaatst
bij het gebruik van moderne technologie in de opsporingspraktijk. Het Instituut
adviseert het parlement namelijk om (1) het toezicht op de opsporings- en
veiligheidsdiensten te verbeteren, (2) de architectuur van datasystemen op
de politieke agenda te plaatsen en (3) kritisch te kijken naar de beroepsmogelijkheden
voor burgers. Op dergelijke adviezen aan het parlement past een terughoudende
reactie van de minister van Justitie, maar desgevraagd geef ik u mijn mening
over de adviezen.
Daarnaast herinner ik aan het binnenkort te verschijnen rapport van de
Commissie veiligheid en persoonlijke levenssfeer (commissie Brouwer), die
zich voor een belangrijk deel beweegt op het terrein waarover het Instituut
u adviseerde.
1. Verbeter het toezicht op opsporings- en veiligheidsdiensten
Het Instituut doelt hier op het vermeende gebrek aan (in)zicht dat de
politiek heeft op de opsporing. Een dergelijk gebrek, aldus het Instituut,
zou een goede afweging van wat proportioneel is in welke situatie niet mogelijk
maken. Mijn reactie hierop is dat de Kamer als hij van mening is dat hij inderdaad
een dergelijk inzicht mist en mij verzoekt om informatie daaromtrent, ik vanzelfsprekend
aan een dergelijk verzoek zal voldoen. Dat geldt ook voor de onderwerpen die
het Instituut noemt, zoals het gebruik van DNA-profielen in strafzaken en
het gebruik van gegevens die zijn verzameld door middel van cameratoezicht
en die in strafzaken worden gebruikt. Het Instituut merkt hierover op dat
er onvoldoende over de doelstellingen van deze technieken wordt gediscussieerd.
Daar ben ik het niet mee eens. Ik verwijs naar de reeks van brieven, debatten
en vragen over deze onderwerpen, waaruit blijkt dat deze onderwerpen
in uw Kamer geregeld en uitgebreid aan de orde zijn gekomen.
2. Zet de architectuur van datasystemen op de politieke
agenda
Ik vind dit een behartigenswaardig advies, maar ik durf tegelijk de stelling
te verdedigen dat het niet nodig is; de in het Bericht genoemde datasystemen
mogen zich allemaal in een grote politieke belangstelling verheugen. Dat bleek
onlangs weer in de discussie over de invoering van de OV-chipkaart of het
rekeningrijden in relatie tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
In dit kader wijs ik ook op het binnenkort te verschijnen advies van de commissie
Brouwer-Korf.
3. Kijk kritisch naar de beroepsmogelijkheden voor burgers
Het Instituut doelt kennelijk vooral op het (naar achteraf blijkt) ten
onrechte worden aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit, terroristische
strafbare feiten daaronder begrepen, en voegt daaraan de stelling toe dat
burgers weinig mogelijkheden lijken te hebben zich daartegen te verweren.
Het Bericht bevat helaas onvoldoende informatie om duidelijk te maken waaruit
dat «lijken» zou bestaan. Maar als de Kamer, wat de opsporing
betreft, naar aanleiding van het advies van het Instituut van mening is dat
de burger meer mogelijkheden moet krijgen zich te verweren als hij ten onrechte
als verdachte is aangemerkt, dan ben ik vanzelfsprekend bereid daar met de
Kamer over van gedachten te wisselen.
Tot slot
Het Instituut snijdt in zijn Bericht enkele belangrijke onderwerpen aan
en adviseerde uw Kamer daarover. Als gesteld zal binnenkort de commissie Brouwer
rapporteren over grotendeels hetzelfde onderwerp: de spanning tussen veiligheid
en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het kabinet zal vervolgens
komen met een reactie op dat rapport.
Wellicht dat het moment dat wij het werk van de commissie Brouwer-Korf
bespreken in uw Kamer, ook geschikt is om over het Bericht van het Instituut
te spreken.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin