nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2008
Op 30 oktober jl. heb ik in het wetgevingsoverleg over de Justitiebegroting
2009 toegezegd de Kamer nader te informeren over een tweetal onderwerpen.
Het betreft de vraag van mevrouw Joldersma over de bezuiniging op de subsidie
die de Stichting Slachtofferhulp Nederland van Justitie ontvangt.
Daarnaast is door de heer De Roon een motie ingediend om 50% van
de opbrengsten van toegewezen ontnemingsvorderingen uit te keren aan de opsporingsinstanties
die het wederrechtelijk verkregen vermogen hebben opgespoord.
Bezuiniging Stichting Slachtofferhulp Nederland
Mevrouw Joldersma heeft aangegeven te hebben vernomen dat de Stichting
Slachtofferhulp Nederland last heeft van de vanaf 2009 (structurele)
opgelegde bezuiniging en aan mij gevraagd deze bezuiniging op de subsidie
aan de Stichting Slachtofferhulp Nederland terug te draaien.
De bezuiniging betreft de generieke subsidietaakstelling 2008 welke rechtstreeks
voortvloeit uit het Regeerakkoord Balkenende IV. Deze subsidie-taakstelling
raakt alle door de rijksoverheid gesubsidieerde organisaties. Stichting Slachtofferhulp
Nederland vormt hierop geen uitzondering.
Het terugdraaien van deze taakstelling bij Stichting Slachtofferhulp Nederland
zal ook een precedentwerking kunnen hebben. Bovendien zal ik dan andere gesubsidieerde
organisaties zwaarder moeten aanslaan.
De Stichting Slachtofferhulp Nederland heeft de laatste tijd extra taken
gekregen, zoals een voorziening voor de ondersteuning van nabestaanden. Om
te zorgen dat de Stichting Slachtofferhulp Nederland voldoende middelen heeft
om dit soort extra taken goed uit te voeren, ontvangt zij hiervoor –
naast de structurele exploitatiesubsidie – ook projectsubsidies. De
extra werkzaamheden komen daarmee niet ten laste van de reguliere, structurele
subsidie-middelen die Slachtofferhulp Nederland ontvangt.
De invulling van de totale taakstelling door Slachtofferhulp Nederland voor 2009 en latere jaren zal ik betrekken bij het jaarlijkse subsidieproces.
Ik wil daar nu niet op vooruitlopen.
Motie lid De Roon
Door de heer De Roon is tijdens het wetgevingsoverleg de volgende motie
ingediend: «De regering wordt verzocht te bevorderen dat 50%
van de opbrengsten van toegewezen ontnemingsvorderingen zal worden uitgekeerd
aan de opsporingsinstanties die het wederrechtelijk verkregen vermogen hebben
opgespoord.»
Er is een aantal redenen om het voorgestelde systeem van overheveling
van ontnomen illegaal vermogen niet in te voeren.
Ten eerste is de doelstelling van de Plukze-wetgeving niet om financiële
tegemoetkomingen aan met strafrechtelijke handhaving belaste overheidsinstanties
te genereren, maar om crimineel verkregen vermogen af te nemen.
Ten tweede komt de (beleidsmatige) onafhankelijkheid van de opsporingsinstanties
in het geding indien deze instanties financieel mede afhankelijk worden van
de resultaten van opsporing. De schijn van afhankelijkheid dient mijns inziens
te worden vermeden, in die zin dat de afweging van prioriteiten bij het verrichten
van opsporingsinspanningen door een keuze ten voordele van «makkelijk»
verdiend geld negatief zou kunnen worden beïnvloed.
Ten derde zijn de opbrengsten uit ontnemingen in beginsel incidenteel
en kunnen per jaar fors fluctueren. Daarmee zijn ontvangsten uit ontnemingen
geen solide financieringsbron voor (structurele uitbreidingen van) de opsporingsdiensten.
Tenslotte is een regeling als door de heer De Roon voorgesteld, gezien
de veelheid betrokken actoren, niet goed praktisch uitvoerbaar.
Ik ontraad om deze redenen dan ook de motie.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin