31 700 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

nr. 134
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2009

In deze brief ga ik in op enkele aspecten rond de het Catshuisbranddossier die heden tijdens de regeling van werkzaamheden door de leden Timmer (PvdA) en Ulenbelt (SP) de orde zijn gesteld.

Met betrekking tot de mogelijkheden tot anonimiseren van het dossier van de Rijksrecherche, bericht ik u het volgende. Anonimiseren houdt in dat de informatie wordt ontdaan van gegevens die informatie herleidbaar maakt tot personen. Dat gaat verder dan alleen het weghalen van namen. Informatie kan immers ook herleidbaar zijn tot personen vanwege het feit dat uit de tekst blijkt welke functie betrokkene heeft, of omdat bepaalde informatie bij een dusdanig beperkte groep personen bekend is dat gemakkelijk te heleiden is op wie bepaalde informatie betrekking heeft of van wie het afkomstig is. Dit betekent dat anonimiseren in de betekenis van het weghalen van alle informatie die herleidbaarheid tot personen mogelijk maakt, in dit geval lastig denkbaar is, omdat daarmee naar verwachting geen goed leesbaar dossier overblijft. Het weglaten van namen en functies van betrokkenen is uiteraard wel mogelijk, maar daarmee is het dossier niet geanonimiseerd.

Ik acht het openbaarmaken van een dossier dat zich niet goed laat anonimiseren onwenselijk. De reden om deze stukken niet openbaar te maken, is – zoals ik ook uiteenzette in mijn brief van 11 juni jongstleden (Kamerstuk 31 700 VI, nr. 132) – dat het toekomstige vergelijkbare onderzoeken kan schaden. Het onderhavige onderzoek betrof een feitenonderzoek. Er was geen sprake van een verdachte, noch van de verdenking van een strafbaar feit. Om die reden stonden de Rijksrecherche geen opsporingsmiddelen ter beschikking. Alle informatie is verkregen op basis van vrijwilligheid. In het kader van deze verhoren zijn ook geen voorwaarden gesteld of toezeggingen gedaan, zo berichtte het Openbaar Ministerie mij. Getuigen kunnen en mogen in dit soort zaken rekenen op de vertrouwelijkheid waarmee onderzoeksdossiers van de Rijksrecherche plegen te worden behandeld. Wanneer dergelijke informatie openbaar wordt bestaat gerede kans dat de bereidheid om in toekomstige gevallen opnieuw zo ruimhartig informatie te verschaffen, aanzienlijk kan afnemen als daarbij de kans reëel is dat die informatie op een later moment openbaar wordt gemaakt. Dit doet afbreuk aan de effectiviteit van dergelijke onderzoeken.

Omdat ik evenzo openheid en transparantie richting uw Kamer in deze zaak nastreef, heb ik de Kamer – met het oog op de controlerende taak – geen enkel stuk willen onthouden. Dat is de reden dat het dossier, hetgeen zeer ongebruikelijk is, ter vertrouwelijke kennisneming aan de leden van de vaste commissie voor Justitie is verstrekt. Daarmee is de Kamer in staat de controlerende taak uit te oefenen. Een debat met het kabinet kan worden gevoerd op basis van de rapportage van het Openbaar Ministerie en de daaraan verbonden reactie van het kabinet. Die stukken zijn u toegezonden. Daar zijn op verzoek van de heer Pechtold nog twee technische rapportages aan toe gevoegd. Verdergaande openbaarmaking acht ik onwenselijk.

Naar aanleiding van hetgeen de heer Ulenbelt tijdens de regeling van werkzaamheden naar voren heeft gebracht over het dossier van de Landsadvocaat, hecht ik eraan, mede namens de Minister President en mijn ambtgenoot voor Wonen, Wijken en Integratie, het volgende op te merken.

Naar aanleiding van passages in het proces-verbaal van de Rijksrecherche is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of de landsadvocaat alle relevante stukken ter beschikking had gesteld aan de Rijksrecherche. In verband hiermee heeft het kabinet hem verzocht om te bezien of aan de Rijksrecherche volledige inzage kon worden gegeven in het onder hem berustende dossier. De landsadvocaat is daartoe bereid gebleken.

Het College heeft bij ambtsbericht van 16 juni jongstleden mij op de hoogte gesteld van de bevindingen van de Rijksrecherche. Het betreffende ambtsbericht van het College treft u bijgaand aan1. Hierin wordt geconcludeerd dat niet gebleken is dat de Landsadvocaat in december 2008 stukken aan de Rijksrecherche heeft onthouden die nieuwe relevante informatie bevatten in het kader van haar onderzoek naar de brand in het Catshuis. Het proces-verbaal van de Rijksrecherche in het kader van dit aanvullende onderzoek, zal ik de vaste commissie voor Justitie heden vertrouwelijk ter beschikking stellen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven