nr. 132
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2009
Naar aanleiding van het verzoek tot openbaarmaking van het onderzoeksdossier
van de Rijksrecherche inzake de Catshuisbrand tijdens de regeling van werkzaamheden
van vandaag, bericht ik u het volgende.
Verzocht is om openbaarmaking van het dossier, in het bijzonder deelonderzoek
3 en de technische rapportage. Ik ga er vanuit dat met de technische rapportage
wordt gedoeld op het rapport van het onderzoeksbureau WarringtonfireGent en
het onvoldragen TNO-rapport.
Ondanks dat ik over deze kwestie tracht volledige openheid te betrachten,
acht ik integrale openbaarmaking van dit deel van het dossier (dat een aanzienlijk
gedeelte van het gehele dossier betreft) onwenselijk. De openheid richting
uw kamer betracht ik door het dossier – hetgeen zeer ongebruikelijk
is – integraal, maar vertrouwelijk, aan de leden van de vaste kamercommissie
voor Justitie ter inzage te geven.
De reden om deze stukken niet openbaar te maken, is dat het toekomstige
vergelijkbare onderzoeken kan schaden. Het onderhavige onderzoek betrof een
feitenonderzoek. Er was geen sprake van een verdachte, noch van de verdenking
van een strafbaar feit. Om die reden stonden de Rijksrecherche geen opsporingsmiddelen
ter beschikking. Alle informatie is verkregen op basis van vrijwilligheid.
Dit betreft zeer veel informatie. Het rapport van het OM dat u is toegezonden
rept over circa 5 meter aan volle ordners. Bovenop al deze verstrekte schriftelijke
informatie, waaronder ook veel intern e-mailverkeer, zijn ook door vele betrokkenen
verklaringen afgelegd. Men is daarbij gelukkig niet terughoudend geweest.
Het dossier bevat bijvoorbeeld ook verklaringen van verschoningsgerechtigden
(advocaten) aangaande hun werkzaamheden. Voor het boven water krijgen van
de feiten, is vrijwillige samenwerking met de opsporingsdiensten in dergelijke
onderzoeken van het grootste belang.
Wanneer dergelijke informatie openbaar wordt bestaat gerede kans dat de
bereidheid om in toekomstige gevallen opnieuw zo ruimhartig informatie te
verschaffen, aanzienlijk kan afnemen als daarbij de kans reëel is dat
die informatie op een later moment openbaar wordt gemaakt. Dit
doet afbreuk aan de effectiviteit van dergelijke onderzoeken.
Dit laat evenwel onverlet dat in aanvulling op de reeds openbaar gemaakte
rapportage van het OM met de resultaten van het onderzoek, er ruimte bestaat
voor de openbaarmaking van het rapport van WarringtonfireGent. Ten aanzien
van het – onvoldragen – rapport van TNO geldt dat het niet toegestaan
is dat openbaar te maken zonder toestemming van TNO. Zo spoedig mogelijk zal
hierover met TNO in contact worden getreden. Over het resultaat daarvan bericht
ik u vanzelfsprekend zo spoedig mogelijk nadien. Het rapport van WarringtonfireGent
treft u bijgaand aan.1
Tenslotte hecht ik er aan op te merken dat op basis van de Wet openbaarheid
van bestuur 8 juni jongstleden aan de Openbaar Ministerie is gevraagd
om openbaarmaking van de rapportage(s) van de Rijksrecherche aan het Openbaar
Ministerie aangaande het onderzoek cq. de deelonderzoeken. Het verzoek ziet
niet op de bijlagen of onderliggende documenten. Dit verzoek is thans in behandeling
en vergt een gedetailleerde afweging tussen de belangen van openbaarheid en
van afscherming – zoals hierboven beschreven –. Op dit verzoek
zal voor het debat op 23 juni worden beslist. Een afschrift van de beschikking
doe ik u toekomen.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin