31 700 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009

nr. 93
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2009

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 24 maart 2009 met kenmerk 2009Z04702/ 2009D14 108 inzake de brief van de Baha’i Gemeenschap Nederland van 9 maart jl. Deze brief van de Baha’i Gemeenschap Nederland verwijst naar de zorgelijke situatie van de Baha’i gemeenschap in Iran, naar maatregelen van de Iraanse overheid tegen deze geloofsgemeenschap, en de aankondiging van de Baha’i leiding om overkoepelende structuren conform de wens van de Iraanse overheid stop te zetten.

De Nederlandse regering maakt zich grote zorgen over mensenrechtenschendingen in Iran, waaronder de schendingen van de vrijheid van religie en geloof en de positie van de Baha’i geloofgemeenschap in Iran. Het Baha’i geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd, die de geloofsovertuiging tarten en een bedreiging zijn voor de stabiliteit van de staat. In Iran beschikken zij dan ook niet over gebedshuizen, zodat de religieuze bijeenkomsten in woonhuizen worden georganiseerd. De onderdrukking van Baha’i uit zich vooral op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, reizen en culturele activiteiten. Baha’i worden regelmatig geconfronteerd met willekeur van de zijde van lokale autoriteiten. Voorts krijgen zij zo nu en dan te maken met onteigening of zelfs sloop van hun eigendommen en zelfs heiligdommen. In mei 2008 is de Baha’i leiding in Iran gearresteerd.

Nederland dringt herhaaldelijk bij de Iraanse autoriteiten aan de mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van geloof en religie, te respecteren. Zo heb ik tijdens het bezoek aan Nederland van de Iraanse directeur-generaal Mensenrechten en Internationale Vrouwenzaken, mevrouw dr. Tahereh Nazari 16–17 oktober jl. onder meer mijn grote zorg uitgesproken over de onderdrukking van religieuze minderheden in Iran. Daarnaast worden herhaaldelijk op Nederlands initiatief door de EU verklaringen uitgebracht en demarches gepleegd waarin bezwaar wordt gemaakt tegen mensenrechtenschendingen, waaronder inperkingen op de vrijheid van godsdienst en religie. Zo heeft de EU op 17 februari jl. ernstige zorgen uitgesproken over het proces tegen de leiding van de Baha’i gemeenschap in Iran en bezwaar gemaakt tegen discriminatie op grond van geloofsovertuiging.

Ook in de Mensenrechtenraad (2–27 maart jl.), heeft Nederland de positie van religieuze minderheden in Iran, met name die van de Baha’i, onder de aandacht gebracht. Tevens was Nederland tijdens de 63e AVVN mede-indiener van de resolutie ten aanzien van mensenrechtenschendingen in Iran, waarin specifiek aandacht wordt besteed aan de positie van de Baha’i geloofsgemeenschap.

U kunt erop vertrouwen dat de Nederlandse regering de ontwikkelingen met betrekking tot de Baha’i gemeenschap en andere religieuze minderheden in Iran nauwlettend zal blijven volgen en Iran in multilateraal en bilateraal verband zal blijven wijzen op zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot het handhaven van mensenrechten in het algemeen en de vrijheid van geloof en religie in het bijzonder.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven