nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2009
Tijdens de MIRT behandeling in uw Kamer op 15 december 2008 heb ik
toegezegd de MIRT-verkenning «Zeetoegang IJmond» en de 2nd opinion
van het CPB daarop toe te sturen. Bij deze doe ik u de beide rapporten toekomen.1
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn standpunt inzake de zeetoegang
in IJmuiden onder uw aandacht te brengen. Ik hecht er aan te benadrukken dat
ik op een verstandige manier wil blijven zorgen voor het behoud van een haven
van internationale allure in Amsterdam. Uit de verkenning blijkt dat een investering
in een nieuwe zeesluis niet evident rendabel is voor de maatschappij. In het
hoogste groeiscenario is het saldo van kosten en baten negatief wanneer sprake
is van het aanleggen van een nieuwe sluis én het vervangen van de oude
sluis op langere termijn; het saldo is echter neutraal wanneer uitsluitend
sprake is van de aanleg van een nieuwe sluis, waarbij de bestaande sluis in
gebruik blijft.
Het CPB acht de kengetallen Kosten/Baten-analyse (kKBA) correct toegepast
en is van mening dat de resultaten qua orde van grootte plausibel lijken.
Het planbureau geeft enige kanttekeningen en suggesties. De kanttekeningen
zijn echter niet van dien aard dat niet nader zou kunnen worden bezien of
kan worden overgegaan tot een nieuwe sluis. De suggesties om de capaciteit
van het sluizencomplex op relatief korte termijn al te vergroten met een aantal
relatief eenvoudige en niet zo kostbare maatregelen – te denken valt
aan het weghalen van het zandtransport, het instellen van tijdpoorten of het
veilen van sluispassages – omarm ik. Zij zullen in samenspraak met Haven
Amsterdam worden onderzocht en, indien mogelijk, geïmplementeerd.
Momenteel ben ik met de gemeente Amsterdam in goed overleg over het opstellen
van een business case, om op basis daarvan het vervolgtraject te bezien. Uit
deze business case zal duidelijk moeten worden hoe een eventuele investering
in een nieuwe sluis kan worden betaald, welke bijdrage van de regio verwacht
kan worden en of verzelfstandiging van het Havenbedrijf van Amsterdam
voordelen biedt. Duidelijk is nu reeds dat in iedere berekening een bijdrage
vanuit het rijk noodzakelijk is om een nieuwe sluis te kunnen realiseren.
Op dit moment is er bij het rijk geen budget gereserveerd voor een bijdrage
aan een nieuwe sluis, zodat voor besluitvorming over een eventuele bijdrage
van het rijk nader overleg met de minister van Financiën noodzakelijk
is. Ik neem hiertoe de nodige stappen.
Bovenstaande constatering leidt er toe dat de ambities ten aanzien van
een mede-investering van het rijk in een nieuwe sluis een stap verder kunnen
worden gebracht, àls de business case voldoende helderheid biedt, àls
de bestuurlijke voorwaarden kunnen worden geformuleerd, àls de publiek-private
meerwaarde in beeld kan worden gebracht én àls de budgettaire
kant kan worden afgedekt en gezamenlijk met de regio valt op te lossen.
Ik heb er vertrouwen in dit dossier samen met de regio verder te brengen
richting een volgende stap in de besluitvorming en ik verwacht hier in de
loop van 2009 meer helderheid over te verkrijgen. U zult over de bevindingen
worden geïnformeerd.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings