31 700
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2008

Hierbij zend ik u, zoals toegezegd door de minister-president, de antwoorden op de vragen van kamerlid Kant (SP) over winsten bij oliemaatschappijen welke gesteld zijn bij de Algemene Beschouwingen d.d. 17 en 18 september 2008.

1

«Met stijgende olieprijzen maken Shell en Esso enorme winsten met het oppompen van Nederlands gas. Gas dat van ons allemaal is. Ik wil weten om hoeveel geld het hier gaat, en of het kabinet bereid is de afspraken met de oliemaatschappijen aan te passen. Onze bodemschatten moeten ten goede komen aan de bevolking, niet aan multinationals».

Ik kan de systematiek van de verdeling van de winsten van het Nederlands Gas toelichten.

Voor het moeilijk winbare gas uit de «kleine velden» die voor het merendeel in de Noordzee liggen, geldt dat het aandeel van de winst dat naar de Staat gaat toeneemt met de winst. Bij de huidige gasprijzen bedraagt dit aandeel 70% van de winst. Bij het kiezen van het vaststellen van het aandeel moet een balans gevonden worden tussen het deel van de winst dat naar de Staat gaat en de aantrekkelijkheid voor olie- en gasmaatschappijen om in Nederland te investeren in gaswinning. Ik heb mede op verzoek van uw Kamer beloofd binnenkort te komen met maatregelen die ervoor zorgen dat maatschappijen geïnteresseerd blijven te investeren in het winnen van olie en gas uit kleine velden in Nederland (zie Kamerstuk 31 349, nr. 3).

Voor wat betreft het gas uit het Groningenveld geldt een specifieke regeling. Vanwege de hoge gasprijzen toen zijn er ten tijde van de oliecrises in de jaren ’70 nadere privaatrechtelijke afspraken met Shell en ExxonMobil gemaakt om het aandeel van de Staat in de winst uit het Groningenveld te verhogen. Het privaatrechterlijk karakter van deze afspraken is toegelicht in bijlage 6 van de brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, Kamerstuk 28 109, nr. 1. Dit is de zogenoemde Meeropbrengst regeling Groningen («MOR»). De MOR regelt dat van de meeropbrengsten van het Groningengas het aandeel voor de Staat oploopt van 70% naar 85% tot 95%. De meeropbrengst wordt daartoe onderverdeeld in een eerste schijf (verdeling 85/15) en een tweede schijf (verdeling 95/5). De MOR geeft aan hoe de eerste en tweede schijven worden bepaald en verdeeld. De regeling is juist met het oog op situaties van hoge gasprijzen ontwikkeld en zorgt ervoor dat bij stijgende gasprijzen een groter aandeel van de opbrengst van het gas naar de Staat gaat. In de brief aan de Tweede Kamer in het vergaderjaar 1974–1975, 13 109, nr. 1 en in Kamerstuk 13 122, nrs. 1–2 (paragraaf 6.6) is overigens de systematiek toegelicht.

Het overgrote deel van de winst uit het Groningenveld valt bij de huidige gasprijzen in de schijf waarin 95% naar de Staat gaat. Zo komt de opbrengst van het Groningengas voor het overgrote deel nu al ten goede van de bevolking. Overigens geldt net zoals voor de kleine velden, dat ook de exploitant van het Groningenveld de afgelopen jaren en ook de komende jaren verdere forse investeringen heeft gedaan en nog moet doen. Deze investeringen zijn nodig om de productie op niveau te houden aangezien de gasdruk van het veld steeds verder afneemt. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om de afspraken met de oliemaatschappijen aan te passen.

Op de vraag naar specifieke winsten van individuele private bedrijven waaronder Shell en ExxonMobil met betrekking tot Nederlands gas kan ik helaas niet ingaan. Dit zijn vertrouwelijke bedrijfsgegevens.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven