nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 oktober 2008
Op 28 augustus jl. heb ik U per brief geïnformeerd over mijn
besluit een onderzoek te laten uitvoeren naar oorzaak en omstandigheden van
de tragische dood van de Nederlandse RTL-cameraman Storimans op 12 augustus
2008 in de Georgische stad Gori (Kamerstuk 31 595, nr. 1). In die brief
heb ik toegezegd U te zullen informeren over de resultaten van dit onderzoek,
dat is uitgevoerd door een commissie onder leiding van oud-ambassadeur Jacobovits
de Szeged en oud-commandant der Marechaussee Beuving.
De commissie heeft mij vandaag haar rapport met de onderzoeksresultaten
aangeboden. Het rapport is als bijlage bij deze brief gevoegd1. Ik ben de commissieleden erkentelijk voor de zorgvuldigheid en grondigheid
waarmee het onderzoek is verricht. Na lezing van het rapport heb ik direct
de naaste familie van de heer Storimans en de hoofdredacteur van RTL Nieuws
geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.
De commissie komt tot de conclusie dat de dood van de heer Storimans is
veroorzaakt door anti-personeels submunitie van een clusterwapen dat is afgeworpen
door een raket waarover alleen Russische strijdkrachten beschikken. Ik acht
het rapport overtuigend en deel derhalve de conclusie. Ik heb de nabestaanden
en RTL dat ook laten weten. Deze conclusie is inmiddels ook met de Russische
autoriteiten gedeeld. Zij hebben hier nog geen inhoudelijke reactie op gegeven.
Zoals bekend, is het gebruik van clustermunitie als zodanig nog niet verboden.
Echter, in een situatie van gewapend conflict moeten partijen altijd scherp
onderscheid maken tussen militaire en burgerdoelen en dat geldt temeer bij
de inzet van dit type munitie. De uitwerking van deze munitie noopt tot uiterste
terughoudendheid bij de beslissing tot inzet daarvan. In dit geval, mede gegeven
het feit dat de Georgische militairen en politie op 12 augustus de stad
Gori hadden verlaten, hadden de Russische strijdkrachten daar van moeten afzien.
In dit licht vind ik de conclusie van de onderzoekscommissie bijzonder
ernstig, en ik heb de Russische autoriteiten dat dan ook duidelijk gemaakt.
De bevindingen van de onderzoekscommissie zijn dan ook voor mij aanleiding
met extra nadruk alle landen die clustermunitie bezitten, waaronder Rusland
(maar ook bijvoorbeeld Georgië), op te roepen het voorbeeld te volgen
van de ongeveer honderd landen, waaronder Nederland, die op 3 december
a.s. in Oslo het Verdrag inzake clustermunitie zullen ondertekenen. Dit verdrag
zal het gebruik, de produktie, ontwikkeling, opslag of het anderszins verkrijgen
van vrijwel alle bestaande clustermunitie, waaronder de munitie die de heer
Storimans heeft gedood, verbieden.
Voorts wil ik, vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit verdrag, actief
de mogelijkheden benutten die de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking
in Europa (OVSE) biedt om te komen tot concrete aanvullende politieke afspraken
over de inzet van clusterwapens teneinde het risico op burgerslachtoffers
zo veel mogelijk te beperken. Dergelijke afspraken zouden ertoe moeten leiden
dat landen er eenzijdig voor kiezen met directe ingang af te zien van inzet
van clustermunitie in situaties waarin voorzienbaar is dat deze wel burgerslachtoffers
maakt maar geen wezenlijk militair doel dient. Nederland zal hiertoe nog deze
week in de Permanente Raad van de OVSE in Wenen een initiatief nemen.
Ik kies hier voor de OVSE omdat het een staand forum is dat bij uitstek
dient voor overleg van landen over Europese veiligheid in de breedste zin
van het woord. De OVSE, waarin zowel Rusland als Georgië participeren,
vormt een goed kader waarbinnen dergelijke wapenbeheersingsonderwerpen, inclusief
vertrouwenwekkende maatregelen, kunnen worden besproken.
Op deze wijze wil ik bijdragen aan een zo scherp mogelijke inkadering
van het gebruik van clustermunitie en bovendien zo breed mogelijke ondertekening
en spoedigste inwerkingtreding van het nieuwe verdrag over clustermunitie
bevorderen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen