31 589
Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 december 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel F, subonderdeel 7 komt te luiden:

7. In het twaalfde lid wordt «krachtens het derde lid aangewezen gebied» vervangen door «een gebied als bedoeld in het derde lid» en wordt «met overeenkomstige toepassing van artikel 5.19» vervangen door: met toepassing van de artikelen 5.19 en 5.20 en de daarop berustende bepalingen.

B

Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga

Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

C

Onderdeel H wordt als volgt gewijzigd:

1. Subonderdeel 6, onder d, komt te luiden:

d. artikel 15 van de Tracéwet.

2. Subonderdeel 7 komt te luiden:

7. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c of d, gedurende de periode waar een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, betrekking op heeft, vindt met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling of het desbetreffende besluit op de luchtkwaliteit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde voor die periode, noch voor enig jaar daarna.

D

Onderdeel L komt te luiden:

L

Artikel 5.19 komt te luiden:

Artikel 5.19

1. Het beoordelen van de luchtkwaliteit vindt overeenkomstig de bij of krachtens deze paragraaf gestelde regels plaats in alle agglomeraties en zones, aangewezen krachtens artikel 5.22.

2. In afwijking van het eerste lid vindt op de volgende locaties geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats met betrekking tot luchtkwaliteitseisen voor de bescherming van de gezondheid van de mens, opgenomen in bijlage 2:

a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;

b. terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van toepassing zijn;

c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.

3. Bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau worden bij het bepalen van de concentraties verontreinigende stoffen de concentratiebijdragen van natuurlijke bronnen, na afzonderlijk te zijn bepaald, meegerekend.

4. Bij het bepalen van de mate waarin een vastgesteld kwaliteitsniveau voldoet aan een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde worden, indien dat kwaliteitsniveau hoger is dan die grenswaarde, de concentratiebijdragen van natuurlijke bronnen steeds in aftrek gebracht.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld indien noodzakelijk voor een juiste uitvoering van het eerste tot en met vierde lid.

E

Onderdeel M komt te luiden:

M

Artikel 5.20 komt te luiden:

Artikel 5.20

1. Bij ministeriële regeling worden voor de toepassing van deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen regels gesteld ten aanzien van het beoordelen van de luchtkwaliteit met betrekking tot de in bijlage 2 genoemde stoffen, waartoe in elk geval kunnen behoren regels omtrent:

a. de voor beoordeling van de luchtkwaliteit verantwoordelijke bestuursorganen;

b. de wijze waarop en de frequentie waarmee de luchtkwaliteit wordt beoordeeld, met inbegrip van de locaties waar de luchtkwaliteit wordt beoordeeld, en de te gebruiken gegevens;

c. de wijze waarop en de frequentie waarmee het kwaliteitsniveau gemeten of berekend wordt;

d. de wijze van bekostiging van de metingen en berekeningen;

e. de wijze en het tijdstip waarop verslag wordt gedaan van beoordeling van de luchtkwaliteit en de in het verslag op te nemen gegevens;

f. de wijze waarop het bereiken van de grenswaarden, bedoeld in de artikelen 5.12 of 5.13 wordt vastgesteld;

g. de wijze waarop de effecten van ontwikkelingen, besluiten en maatregelen als bedoeld in deze titel afzonderlijk en in samenhang worden bepaald en daarbij te gebruiken gegevens;

h. de wijze waarop de autonome ontwikkeling als bedoeld in deze titel wordt bepaald.

2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat daarbij aangewezen regels van toepassing zijn dan wel buiten toepassing blijven in daarbij genoemde gevallen.

3. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat het gebruik van andere dan de daarin genoemde methoden voor de beoordeling van de luchtkwaliteit of voor het bepalen van effecten of het gebruik van andere dan daarin genoemde gegevens niet is toegestaan dan na voorafgaande goedkeuring door Onze Minister.

4. De goedkeuring, bedoeld in het derde lid, kan worden onthouden of ingetrokken indien het gebruik van de betreffende methode of gegevens naar het oordeel van Onze Minister niet, of niet langer, leidt tot een voldoende nauwkeurige of betrouwbare beoordeling van de luchtkwaliteit of bepaling van effecten en daarvoor meer geschikte methoden of gegevens beschikbaar zijn.

5. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Deze kunnen worden gewijzigd of ingetrokken.

Toelichting

Onderdeel A (wijziging artikel II, onderdeel F, sub 7 (wijziging artikel 5.12, twaalfde lid, van de Wm))

Deze wijziging verduidelijkt dat de artikelen 5.19 en 5.20 en de daarop berustende bepalingen (zoals de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007)) van toepassing zijn op het aannemelijk maken dat een andere of extra maatregel of voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, per saldo een vergelijkbaar of positiever effect op de luchtkwaliteit heeft. In gevallen waarin het op voorhand aannemelijk is dat een maatregel of project een positiever effect heeft kunnen met het oog op het beperken van de onderzoekslasten en, in verband daarmee, de administratieve en bestuurslasten, specifieke regels voor dit soort gevallen in de Rbl 2007 worden opgenomen (zie artikel 5.20, tweede lid, van de Wm, als gewijzigd (zie onderdeel E)).

Onderdeel B (invoeging nieuw onderdeel Ga in artikel II (wijziging artikel 5.15 van de Wm))

Deze wijziging houdt verband met de herziening van de artikelen 5.19 en 5.20 van de Wm waarmee wordt beoogd de bepalingen met betrekking tot het vaststellen van de kwaliteitsniveaus en de (verdere) beoordeling in het kader van programma’s en projecten te bundelen, te verhelderen en aan te passen aan het in het wetsvoorstel opgenomen begrip «beoordelen van de luchtkwaliteit», waartoe ook het vaststellen van de kwaliteitsniveaus behoort. Artikel 5.15, tweede lid, wordt daartoe opgenomen in artikel 5.20 (als gewijzigd). Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen D en E, hierna.

Onderdeel C (wijziging artikel II, onderdeel H, subonderdelen 6 en 7 (wijziging artikel 5.16, tweede lid, onder d, en derde lid, van de Wm))

Subonderdeel 6

De wijziging van artikel 5.16, tweede lid, onder d, is noodzakelijk vanwege de gelijkluidende wijziging van artikel 5.16, tweede lid, onder d, van de Wm, ingevolge de voorgestelde wet tot wijziging van de Spoedwet wegverbreding en de Tracéwet in verband met de vereenvoudiging van de onderzoekslast (Wet versnelling besluitvorming wegprojecten) (Kamerstukken II 2008/2009, 31 721, nr. 2). Laatstgenoemd voorstel van wet treedt eerder in werking dan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen), te weten op 1 januari 2009, vanwege de in het wetsvoorstel versnelling besluitvorming wegprojecten opgenomen terugwerkende kracht.

Subonderdeel 7

Met de hier voorgestelde bepaling worden noodzakelijke verduidelijkingen aangebracht in artikel 5.16 van de Wm en de wijze van toetsen van projecten in het kader van de programmasystematiek. Om twee met elkaar samenhangende redenen zijn deze verduidelijkingen noodzakelijk gebleken:

1. Verduidelijking toetsingskader programmasystematiek Ten onrechte blijkt verondersteld te worden dat bij toepassing van het eerste lid van artikel 5.16, onder d, van de Wm, ofwel een afzonderlijke toetsing van de effecten van een ontwikkeling of project(besluit) dient plaats te vinden aan de grenswaarden van bijlage 2 van de Wm, ofwel toetsing van het programma zelf aan de grenswaarden steeds opnieuw aan de orde is.

In die (onjuiste) uitleg wordt een project dat deel uitmaakt van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) rechtstreeks getoetst aan de grenswaarden en/of wordt getoetst of het programma laat zien dat, rekening houdend met de effecten van dat project, tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan (waarbij in feite het programma steeds opnieuw aan de grenswaarden wordt getoetst bij de projecttoets).

Een dergelijke interpretatie verdraagt zich niet met de essentie van een programma als bedoeld in artikel 5.12 of 5.13 van de Wm en is dan ook uitdrukkelijk niet de bedoeling. De programmasystematiek annex programmatoets houdt in dat een project vanuit luchtkwaliteitsoogpunt doorgang kan vinden indien het is genoemd in of past binnen of in ieder geval niet in strijd is met het NSL (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wm). De programmasystematiek van het NSL draagt er zorg voor dat tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan. Het aantonen dat door het NSL tijdig wordt voldaan aan de grenswaarden is voorwaarde van de richtlijn luchtkwaliteit voor het, met toestemming van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, kunnen toepassen van derogatie (tijdelijk uitstel en tijdelijke vrijstelling van de verplichtingen om aan bepaalde grenswaarden te voldoen). Indien de Commissie geen bezwaar maakt wordt krachtens artikel 22, vierde lid, van de richtlijn aan de voorwaarden voldaan. Dan volgt dus direct uit de richtlijn dat het NSL voldoet aan de voorwaarde die inhoudt dat aangetoond wordt dat tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan. Dit houdt mede in dat de systematiek van het NSL daarvoor adequaat wordt geacht. De programmasystematiek van het NSL, waarvan ook de saneringstool en monitor deel uitmaken, is een dynamisch systeem dat, inspelend op mogelijk veranderende omstandigheden, gericht blijft op het tijdig voldoen aan de grenswaarden en daarmee blijvend voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn.

Voor toetsing op nationaal niveau van het NSL of van projecten of ontwikkelingen die daar deel van uitmaken aan de grenswaarden is gezien dit rechtsgevolg van de richtlijn luchtkwaliteit, binnen de specifieke Europeesrechtelijke context, geen ruimte. Ook de in een programma opgenomen maatregelen worden noch afzonderlijk, noch tezamen getoetst op hun effect op het bereiken van grenswaarden. Met andere woorden een toetsing op nationaal niveau of het NSL als zodanig aan de grenswaarden voldoet, is niet aan de orde, omdat daarmee in de bevoegdheid van de Commissie wordt getreden en strijdigheid kan ontstaan met een direct rechtsgevolg van de richtlijn (krachtens de instemming van de Commissie).

Er kan gezien het voorgaande én gezien de bepaling van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wm, enkel worden getoetst of het aannemelijk is dat een «uitoefening (van een bevoegdheid) dan wel toepassing (van een wettelijk voorschrift) is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma». Bij toetsing van een project(besluit) aan het NSL vindt met andere woorden geen afzonderlijke toetsing van de verwachte effecten van het desbetreffende project aan de grenswaarden plaats, ook niet indirect, door het programma zelf aan de grenswaarden te toetsen, maar wordt enkel getoetst of de kenmerken van het project redelijkerwijs overeenkomen met de eerdere aannames ten aanzien van dat project in het NSL. Indien dat het geval is blijft de toetsing daartoe beperkt en is er vanuit luchtkwaliteitsoogpunt geen bezwaar tegen het doorgang vinden van een project. Indien dat niet (geheel) het geval is kan een project zoals opgenomen in het NSL worden gewijzigd, aangevuld of vervangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 5.12 van de Wm dan wel kan met projectonderzoek en berekeningen met de saneringstool aannemelijk worden gemaakt dat het project niettemin past binnen het NSL, waarbij wordt getoetst of het NSL daar ruimte voor biedt. Ook hierbij vindt geen toetsing plaats aan de grenswaarden van project of NSL.

Ook ten aanzien van in het NSL opgenomen maatregelen geldt om de voorgaande redenen dat niet wordt getoetst of de effecten daarvan voldoende zijn om de grenswaarden te bereiken. Wel kan in het kader van een projecttoets worden getoetst of de kenmerken van met name de onlosmakelijk met het project verbonden maatregelen (planning, wijze van uitvoering e.d.) redelijkerwijs overeenkomen met de maatregelen zoals opgenomen in het NSL. Voor een toetsing van de in het NSL opgenomen generieke maatregelen in het kader van een projecttoets is gezien het voorgaande geen aanleiding en afgezien daarvan Europeesrechtelijk gezien ook geen ruimte. Wel wordt ingevolge artikel 5.12, derde lid, onder e, van de Wm in het NSL in kaart gebracht hoeveel eerder aan de grenswaarden voldaan wordt als gevolg van het treffen van die maatregelen.

Het voorgaande wordt ingevolge de wijziging verduidelijkt in het derde lid (nieuw) van artikel 5.16 van de Wm. Daarin wordt bepaald: «bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c of d, gedurende de periode waar een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, betrekking op heeft, vindt met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling of het desbetreffende besluit op de luchtkwaliteit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde voor die periode noch voor enig jaar daarna». Op die laatste zinsnede: «voor die periode noch voor enig jaar daarna» wordt hierna ingegaan.

2. Verduidelijking doorwerking programmasystematiek en programmatoets na afloop van de periode waarop een programma betrekking heeft Het gaat bij besluiten die met toepassing van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wm worden genomen om besluiten die worden genomen gedurende de periode waarop het NSL betrekking heeft. Het primaire besluit is maatgevend: indien dat valt binnen de periode waarop het programma betrekking heeft is die bepaling van toepassing, alsmede het nieuwe derde lid van artikel 5.16 dat ingevolge deze nota van wijziging in het wetsvoorstel wordt ingevoegd.

Het nieuwe derde lid ziet zowel op de periode waarop het programma betrekking heeft als op de jaren daarna (waar het programma inzicht in kan geven). In het kader van een MER kunnen de te onderzoeken jaren («zichtjaren») betrekking hebben op een langere periode dan de periode waarop een programma betrekking heeft. Het NSL bestrijkt de periode medio 2009 tot medio 2014, waarbij een doorkijk op de ontwikkeling van de luchtkwaliteit tot en met 2020 gegeven wordt. Met uitvoering van het programma wordt na het verstrijken van de periode waarop het programma betrekking heeft aan de grenswaarden voldaan. Wanneer in het kader van een MER de effecten op de luchtkwaliteit van projectbesluiten voor zichtjaren die buiten de NSL-periode vallen in kaart gebracht worden is geenszins de bedoeling dat die gegevens direct aan de grenswaarden zouden worden getoetst. Dit verdraagt zich immers niet met de programmasystematiek, waarbij er van uit gegaan wordt dat met het programma tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan en dat dit ook zo blijft na het verstrijken van de NSL-periode (zo blijft de wettelijke plicht tot uitvoering van in het NSL opgenomen maatregelen gelden ook na het verstrijken van de NSL-periode). Indien echter onverhoopt en geheel in strijd met de verwachtingen na die periode een overschrijding mocht dreigen volgt uit de richtlijn en uit titel 5.2 van de Wm dat maatregelen worden genomen om dit te voorkomen, c.q. zo snel mogelijk te beëindigen. Er wordt als gezegd echter niet van uitgegaan dat dit nodig zal zijn.

In de nieuwe tekst van het derde lid wordt derhalve verduidelijkt dat noch voor de jaren waarop het programma betrekking heeft noch voor de jaren daarna toetsing van de effecten van een project aan de grenswaarden plaats mag vinden. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat toetsing aan andere in bijlage 2 opgenomen waarden per definitie niet plaats vindt bij de uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm (zie hierover uitgebreid de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel (Kamerstukken II 2007–2008, 31 589, nr. 3).

Het voorgaande geldt mutatis mutandis ook voor besluiten met betrekking tot NIBM-projecten (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm). In het NSL wordt zoals bekend op een meer algemeen niveau met de effecten van deze projecten rekening gehouden en worden die effecten gecompenseerd door maatregelen. Door de anticumulatiebepaling van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), vooraf, en door de monitor, achteraf, wordt aandacht besteed aan eventueel optredende lokale effecten en worden indien nodig maatregelen genomen. Ook bij de NIBM-besluiten vindt geen rechtstreekse toetsing aan de grenswaarden plaats noch wordt daartoe het NSL aan grenswaarden getoetst, ook niet voor jaren na de periode waarop het NSL betrekking heeft.

Onderdelen D en E (wijziging artikel II, onderdeel L en M (artikelen 5.19 en 5.20 van de Wm)

De hier opgenomen wijzigingen leiden tot een verbeterde opzet en tot meer volledigheid en duidelijkheid van de bepalingen die betrekking hebben op het beoordelen van de luchtkwaliteit. Dit is noodzakelijk gebleken omdat deze bepalingen nog niet op alle punten voldoende nauwkeurig en volledig blijken aan te sluiten bij de richtlijn en mogelijk niet steeds een toereikende grondslag bieden voor waar nodig voldoende specifieke regels met betrekking tot het meten en rekenen en beoordelen van de luchtkwaliteit in het kader van programma’s en projecten. Ook is het met het oog op de praktijk wenselijk gebleken enige nieuwe elementen toe te voegen.

Het beoordelen van de luchtkwaliteit houdt in het vaststellen van het kwaliteitsniveau (van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wm luchtkwaliteitseisen bevat) en het bepalen van de mate waarin een vastgesteld kwaliteitsniveau voldoet aan die luchtkwaliteitseisen (zie artikel 5.7, eerste lid, van de Wm, als gewijzigd door artikel II, onder B, sub 1, van het wetsvoorstel). Het beoordelen houdt dus mede in het vaststellen van het kwaliteitsniveau. Vaststelling van het kwaliteitsniveau houdt in het door middel van meting of berekening bepalen of prognosticeren van de concentratie van een verontreinigende stof in de buitenlucht of van de depositie van die stof (ibidem, sub 7).

Voor zowel het vaststellen van het kwaliteitsniveau als het in ruimere zin beoordelen van de luchtkwaliteit bevatten zowel de artikelen 5.15, tweede lid, als 5.19 en 5.20 van de Wm bepalingen en grondslagen voor aan de minister gedelegeerde uitvoeringsregelgeving. De opzet én verspreiding van de bepalingen over meerdere artikelen is verklaarbaar door de introductie van de programmasystematiek met de rapportageplichten van artikel 5.14 en de op de programmasystematiek en de rapportageplichten betrekking hebbende nadere regels van artikel 5.15 van de Wm. De onderlinge verhouding van deze bepalingen is evenwel niet steeds voldoende duidelijk. Hier komt bij dat de nieuwe richtlijn bepalingen bevat die nog niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen teneinde te worden geïmplementeerd in de wet maar die bij voorkeur toch op wetsniveau worden geïmplementeerd, zoals de verplichting om in alle zones en agglomeraties de luchtkwaliteit te beoordelen (met uitzondering van de specifiek genoemde locaties).

Dit alles heeft geleid tot een grondige herziening en vereenvoudiging van de desbetreffende bepalingen, in de vorm van gewijzigde artikelen 5.19 en 5.20. Daarbij is voor een opzet gekozen waarbij artikel 5.19 de hoofdelementen van de richtlijnsystematiek bevat en artikel 5.20 de grondslagen voor het bij ministeriële regeling stellen van (uitvoerings)regels voor alle aspecten van het beoordelen van de luchtkwaliteit. De betreffende bepalingen van artikel 5.15, tweede lid, zijn daarbij opgenomen in artikel 5.20 (eerste lid, onder f en g), als gewijzigd.

In de eerste plaats wordt in artikel 5.19 (in het eerste lid) verduidelijkt dat het beoordelen van de luchtkwaliteit plaatsvindt in alle agglomeraties en zones. Hierbij wordt aangesloten bij bijlage III, onder A, van de richtlijn. Het tweede lid omvat de momenteel nog in het vijfde lid van artikel 5.20, zoals gewijzigd door het wetsvoorstel (artikel II, onder M, sub 2) opgenomen uitzondering voor locaties waar de luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld voor luchtkwaliteitseisen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de mens. Hierbij is nauwkeuriger aangesloten bij de tekst van de richtlijn (bijlage III, onder A). Bij onderdeel b van dat tweede lid is de omzetting aangepast aan het Nederlandse milieurecht, omdat dat de termen «bedrijfsterreinen» en «industriële inrichtingen» niet kent.

Het derde en vierde lid zijn een voortzetting van het tweede en derde lid van artikel 5.19 van de Wm, als gewijzigd door het wetsvoorstel. Verduidelijkt is dat bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau steeds de bijdrage van natuurlijke bronnen (herkenbaar) moet worden meegerekend (derde lid) en dat de concentratiebijdrage van natuurlijke bronnen vervolgens, indien het vastgestelde kwaliteitsniveau hoger zou zijn dan een grenswaarde, opgenomen in bijlage 2 van de Wm, steeds in aftrek wordt gebracht bij het bepalen van de mate waarin dat kwaliteitsniveau voldoet aan die grenswaarde.

In de huidige tekst is abusievelijk een beperking aangebracht tot alleen het vaststellen van het kwaliteitsniveau t.b.v. de rapportages, bedoeld in artikel 5.14 (dit betreft alleen de NSL-rapportages maar niet de algemene onderzoeksverplichtingen met betrekking tot de luchtkwaliteit). Uit artikel 20 van de richtlijn volgt dat ook bij het vaststellen van de kwaliteitsniveaus ten behoeve van de daar genoemde rapportages de bijdrage van natuurlijke bronnen wordt meegeteld om vervolgens in aftrek te worden gebracht (bijv. zeezoutaftrek) bij de beoordeling. Bedoeling van de richtlijngever was om bij elke vaststelling (dus ook bijvoorbeeld bij het informatieplichten jegens van de bevolking) de bijdrage van natuurlijke bronnen zichtbaar te maken om deze bij de beoordeling in aftrek te kunnen brengen, met name in overschrijdingssituaties.

Het vierde lid van artikel 5.19, als gewijzigd door het wetsvoorstel, is opgenomen in artikel 5.20. Toegevoegd aan artikel 5.19, als gewijzigd, is een nieuw vijfde lid dat het mogelijk maakt om nadere uitvoeringstechnische regels te kunnen stellen met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de afbakening van de uitgezonderde locaties, criteria voor niet toegankelijk zijn van terreinen, de aard en omvang van bijdragen van natuurlijke bronnen en dergelijke.

De wijziging van artikel 5.20 leidt ertoe dat in dit artikel de grondslagen worden opgenomen voor het bij ministeriële regeling stellen van regels ten aanzien van alle aspecten van het vaststellen van het kwaliteitsniveau en het (verder) beoordelen van de luchtkwaliteit. Verduidelijkt wordt dat deze ministeriële regels op alle aspecten van het beoordelen van de luchtkwaliteit betrekking kunnen hebben. De nu in het wetsvoorstel opgenomen tekst is daar niet steeds even duidelijk in. In de onderdelen a tot en met h wordt een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van de onderwerpen waarop deze regels in elk geval betrekking kunnen hebben en waarvoor deze een nadere uitwerking kunnen geven, binnen het wettelijke kader. Dit betreft de reeds in artikel 5.15 en 5.20 en de wijziging daarvan ingevolge het wetsvoorstel genoemde onderwerpen. Ook worden onderwerpen genoemd die eerder impliciet in de formulering waren opgenomen, zoals de bij de beoordeling te gebruiken gegevens. In de formuleringen is voorts meer consistentie aangebracht en beter aangesloten bij de wettekst en tekst van de richtlijn. Dit betreft vooral het eerdergenoemde begrip «beoordelen van de luchtkwaliteit».

In de onderdelen f en g van het eerste lid is het tweede lid van artikel 5.15 opgenomen.

De regels kunnen in alle gevallen mede betrekking hebben op te gebruiken methoden, criteria en gegevens. Hierbij zijn bedoeld meet- en rekenmethoden, de saneringstool voor het NSL, criteria voor de situering van meet- en rekenpunten maar ook mogelijke uitgangspunten voor het bepalen van maatgevende jaren en dergelijke. Onderdeel h omvat met het oog daarop een expliciete voorziening voor regels met betrekking tot het bepalen van de autonome ontwikkeling. Met gegevens wordt gedoeld op de GCN gegevens dan wel andere te gebruiken gegevens. Voor het gebruik van andere dan door de minister ter beschikking gestelde methoden en gegevens bevatten het derde tot en met vijfde lid de reeds bestaande goedkeuringsvereisten.

In het tweede lid is voorts een grondslag opgenomen om in gevallen, waarin op voorhand aannemelijk is dat een project of maatregel leidt tot gunstiger milieu-effecten, te kunnen volstaan met een lichtere onderzoekslast. Het gaat daarbij om effecten van projecten of maatregelen als bedoeld in artikel 5.12 of 5.13 of de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 5.16 (bijvoorbeeld bij vervanging van een NSL-project door een project van beperktere omvang en minder verkeer).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven