31 588
Beleidsonderzoek Natuur

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2010

Hierbij ontvangt u mede namens mijn collega van Financiën de eindrapportage van de werkgroep IBO natuur, Interdepartementaal beleidsonderzoek, 2008–2009, nr. 2.1 Deze brief bevat een eerste (voorlopige) stellingname van het kabinet in afwachting van de verdere besluitvorming in het kader van de lopende Heroverwegingsronde.

De eindrapportage van de werkgroep IBO natuur in vogelvlucht.

De achteruitgang van de biodiversiteit is naast klimaatverandering één van de meest urgente duurzaamheidsproblemen. Het Rijk streeft naar het zekerstellen van de biodiversiteit door bescherming van planten- en diersoorten en het beheren en creëren van (netwerken van) natuurgebieden (EHS, Natura 2000) en landschappen in Nederland.

Het algemene nationale beleidsdoel is dat er in 2020 duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle in 1982 van nature in Nederland voorkomende soorten en populaties. De Europese Unie (EU) streeft naar het stoppen van de achteruitgang van de huidige biodiversiteit per 2010.

Aanleiding voor het Interdepartementaal beleidsonderzoek natuur (hierna: het IBO) is dat de EU de zorg heeft geuit dat het niet waarschijnlijk is dat de doelstelling om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen, wordt gehaald, terwijl het Planbureau voor de Leefomgeving (voorheen: het Milieu en Natuur Planbureau) aan de andere kant laat zien dat er ruimte is om het beleid doelmatiger te maken. In de Natuurbalans van de afgelopen jaren komt ook het Planbureau voor de Leefomgeving tot de conclusie dat alle Nederlandse inspanningen waarschijnlijk onvoldoende zijn om de Europese afspraak om het verlies aan biodiversiteit te stoppen in 2010, na te komen. Tegen deze achtergrond richt het IBO natuur zich op de vraag hoe de biodiversiteit in Nederland zo doeltreffend en efficiënt mogelijk kan worden zeker gesteld.

Het rapport biedt een overzicht van de knelpunten in het biodiversiteitsbeleid en geeft aan hoe die knelpunten geheel of gedeeltelijk kunnen worden weggenomen. Ook bevat het rapport beleidsopties in de vorm van richtingen waarin het natuurbeleid zich op de lange termijn kan ontwikkelen.

De beleidsopties zijn voornamelijk agenderend van aard, bedoeld om de discussie over de invulling van het toekomstige natuurbeleid te ondersteunen en om te gebruiken als bouwstenen voor de optimalisatie van het huidige beleid.

Het IBO stelt vast dat er met het huidige biodiversiteitsbeleid veel bereikt is. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de positieve trends onvoldoende zijn en dat de geplande ontwikkelingen niet altijd even doelmatig zijn en niet snel genoeg gaan om de gestelde doelen tijdig te realiseren. De Monitor Duurzaam Nederland 2009 constateert dat landbouw, verstedelijking, en de mede hierdoor ontstane versnippering van leefgebieden belangrijke oorzaken zijn van verlies van habitat. De EHS en Natura 2000 als ecologische netwerken van met elkaar verbonden robuuste natuurgebieden waarbinnen soorten vrijelijk kunnen migreren, worden beoordeeld als een sterke concepten om dit verlies tegen te gaan. Het is aannemelijk dat zonder deze samenhangende netwerken het verlies aan biodiversiteit groter zou zijn geweest dan nu het geval is of dit verlies in de toekomst nog groter zal worden. Hoewel er weliswaar steeds meer indicatoren beschikbaar zijn over de stand van zaken van biodiversiteit en hoe deze zich ontwikkelt, is de invloed van het beleid op biodiversiteit nog steeds lastig vast te stellen. Ook volgens de Algemene Rekenkamer ontbreken zestien jaar na de start van de EHS de gegevens om de doelmatigheid ervan in beeld te brengen.

Toch is het huidige biodiversiteitsbeleid niet in alle opzichten optimaal. Het IBO noemt een drietal hoofdproblemen die de realisatie van de doelstellingen in de weg staan:

• bij de operationalisering van de doelstellingen wordt te veel gestuurd op soorten en wordt onvoldoende rekening gehouden met de dynamiek van de natuur;

• mede daarom samenhangend is de gekozen vormgeving van de EHS niet optimaal; en

• zijn er problemen bij de praktische uitvoering van beleid die leiden tot verlies aan maatschappelijk draagvlak.

Het IBO constateert dat er voor het realiseren van de geformuleerde operationele doelstelling (EHS/Natura 2000) op het gebied van biodiversiteit, zowel op de korte termijn (tot en met 2018) als op de lange termijn, onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn. Het tekort aan middelen voor de EHS (inclusief Natura 2000) tot en met 2018 bedraagt circa 2,5 miljard euro. Na 2018 resteren investeringen in milieucondities waarvan de kosten op circa 1,8 miljard euro worden geraamd waarvan met name het herstel van de laatste 25% erg kostbaar is. Na 2018 is er bovendien een structureel tekort op beheer van ruim 103 miljoen euro per jaar.

Tegen de achtergrond van deze hoofdproblemen en de veranderde inzichten over de natuurlijke dynamiek in de werking van ecosystemen waaronder de verwachte effecten van klimaatverandering op natuurlijke systemen, schetst het IBO de contouren van een efficiënt en doeltreffend natuurbeleid.

Deze contouren bevatten de volgende kenmerken:

• Het concept van de EHS als strategisch netwerk blijft de ruggengraat van de natuur.

• Bij het realiseren van de EHS moet meer nadruk liggen op de robuustheid en de ruimtelijke samenhang en bij de keuze voor een natuurtype moet rekening worden gehouden met de mate waarin een natuurtype zich kan aanpassen aan natuurlijke dynamiek, dynamiek door menselijk handelen en klimaatverandering.

• Het beheer, de sturing en de kwaliteitstoetsing moeten uitgaan van de natuurlijke eigen dynamiek van ecosystemen in plaats van het tegengaan van de natuurlijke dynamiek vanuit een statisch natuurbeeld.

• De schaal van sturing gaat van locatieniveau naar het niveau van het netwerk.

• Sturing op gebieden kan meer gericht worden op resultaat in structuur en robuustheid van het netwerk dan om behaalde prestaties in hectares of budget.

• De toenemende kennis over de relatie tussen ruimtelijke, water- en milieucondities enerzijds en de biodiversiteit anderzijds maakt het mogelijk steeds meer te sturen op condities.

• Het natuurbeleid kan beter worden verbonden met de samenleving door in de doelstellingen niet alleen van intrinsieke waarden uit te gaan, maar ook van de utilitaire waarden van de natuur.

• Er moeten «prikkels» worden ingebouwd, die leiden tot afwegingen op grond van doelmatigheid bij de inrichting en het beheer van gebieden.

Het IBO beschrijft vervolgens twee vergezichten van het natuurbeleid voor de komende decennia die beiden uitgaan van een klimaatbestendige strategie waarbij robuuste eenheden natuur worden gerealiseerd en de ruimtelijke samenhang wordt versterkt. Hiermee wordt antwoord gegeven op belangrijke geschetste knelpunten.

Bij de variant «Nederland Bolwerk van deltanatuur in Europa» ligt de nadruk op de potenties die Nederland heeft om een bijdrage te leveren aan de instandhouding van internationaal belangrijke biodiversiteit. Dit betreft vooral de natuur die verbonden is met het deltakarakter van Nederland. Deze kijkrichting vergt een herijking van de EHS en Natura 2000 met dien verstande dat de natuurwaarden die aansluiten bij de Nederlandse delta prioriteit krijgen. De variant «hoog & droog: robuuste nationale ruggengraat» gaat uit van de huidige EHS aangevuld met maatregelen die de EHS klimaatbestendig maken en een strategie om het natuurbeleid te integreren in de ruimtelijke planning. Robuustheid en samenhang zijn leidend voor de vormgeving van de EHS.

Het IBO beschouwt deze vergezichten ook als een inspiratiebron voor een strategie gericht op de korte termijn. Deze wordt gekenmerkt door de weg van de geleidelijkheid. Berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving tonen aan dat een andere begrensde EHS en Natura 2000 op termijn efficiënter en effectiever is. Derhalve is het zinvol om een overgangsstrategie te ontwikkelen om van de huidige begrensde EHS naar een aangepaste EHS te groeien.

Dat begint met een prioritering van de restanttaakstelling. Voor zover er op termijn door herbegrenzing ook sprake is van het afstoten van reeds gerealiseerde EHS-gebieden dan zal daarvoor een herstructureringsstrategie moeten worden ontworpen. Verkoop of beheer op een lager kwaliteitsniveau of vormen van medegebruik kunnen daarbij leiden tot besparingen.

Er worden geen ingrijpende aanpassingen in het huidige natuurbeleid voorgesteld vanuit de gedachte dat geen oude concepten moeten worden weggedaan alvorens nieuwe concepten zich in voldoende mate hebben bewezen. De beleidsopties voor de korte termijn zitten daarom vooral in accentverschuivingen in het huidige beleid. Het IBO beschrijft de beweging die nodig is om te komen tot een effectief en doelmatig natuurbeleid langs de navolgende invalshoeken: dynamiek, ruimtelijke inpassing, sturing en een sterkere maatschappelijke verankering. In dit verband schetst het IBO een aantal opties.

Met betrekking tot de geconstateerde tekorten geeft het IBO aan dat door nadrukkelijk rekening te houden met een aantal doelmatigheidsaspecten, getracht kan worden de geschetste tekorten te verminderen. Daarbij tekent het IBO aan dat de mate waarin voorgestelde maatregelen besparingen voor het Rijk zouden kunnen opleveren nog niet is te overzien.

Tot slot geeft het IBO een aantal concrete beleidsopties die worden onderscheiden in onderzoek, sturing en beleidsinstrumenten.

Welke conclusies verbindt het kabinet in hoofdlijnen aan de eindrapportage van de werkgroep IBO natuur?

Met deze brief spreek ik mijn waardering uit voor de eindrapportage van de werkgroep IBO en de achterliggende documenten.

Het kabinet beschouwt dit rapport als een belangrijk document dat gaat over één van de belangrijkste thema’s van onze tijd: het behoud van biodiversiteit. Dit is een urgent onderwerp in het licht van het feit dat we de biodiversiteitsdoelen van 2010 niet zullen halen. Dit is reeds eerder aan uw Kamer gemeld.

De gevolgen van het grootschalig uitsterven van soorten en ecosystemen en het uitputten van natuurlijke hulpbronnen zullen op termijn minstens zulke verstrekkende gevolgen hebben als de mondiale kredietcrisis, de voedselcrisis en de klimaatcrisis. De voortdurende achteruitgang van de variatie van al het leven op aarde vormt, samen met de nauw verweven veranderingen in het klimaat, de grootste bedreiging voor onze welvaart en ons welzijn op de lange termijn.

De variatie van al het leven op aarde. Dat is wat wordt bedoeld met «biodiversiteit». De verscheidenheid aan soorten en ecosystemen. Wij mensen zijn hier onderdeel van en ons bestaan is erop gebaseerd.

Biodiversiteit is essentieel voor de mens. Het verzekert ons van de grondstoffen die we nodig hebben om te kunnen eten, drinken, wonen en werken.

Daarnaast heeft biodiversiteit een economische functie. Denk aan landbouw, recreatie, bosbouw, visserij en biotechnologie. Indirect zijn daar de economische waarde voor de farmacie, de chemische industrie en het toerisme. Biodiversiteit is de bron van ons welzijn en onze welvaart.

Het gaat niet alleen om het welzijn en de welvaart hier en nu; biodiversiteit is ook de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties. Deze levensverzekering komt steeds meer onder druk te staan. Het systeem waarvan alle planten- en diersoorten onderdeel uitmaken, verkeert in slechte staat. Het is niet of slecht bestand tegen negatieve invloeden, zoals klimaatverandering.

De opgave waar wij voor staan, is om het totale systeem van planten- en diersoorten zodanig te versterken en veerkrachtig te maken, dat het een basiskwaliteit heeft die bedreigingen, zoals klimaatverandering, aankan. Zodat wanneer er planten- en diersoorten verdwijnen, de natuur krachtig genoeg is om nieuwe soorten een plek te bieden en te ondersteunen.

Gezien de urgentie van de biodiversiteitsdoelen richt het IBO zich op de vraag of we de goede dingen doen om die doelen te bereiken (zijn we doeltreffend?) en of we dat doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten (gebeurt het efficiënt?).

Heroverwegingsronde

In de Heroverwegingsronde die het kabinet is gestart wordt het gehele kabinetsbeleid tegen het licht gehouden. Dat geldt ook voor het biodiversiteitsbeleid. Op de uitkomsten daarvan kan ik niet vooruitlopen. In de eindrapportage van de werkgroep IBO staan een aantal conclusies en beleidsopties die het kabinet meeneemt in de Heroverwegingsronde.

Het IBO constateert dat de EHS/Natura 2000 een geschikt concept is voor het bereiken van de biodiversiteitsdoelstellingen. Dit concept, het creëren van een robuust netwerk van natuurgebieden, vormt de basisgedachte van het Nederlandse natuurbeleid en heeft zijn grondslag in het Natuurbeleidsplan uit 1990. Twintig jaar later is dit concept nog steeds houdbaar. Het IBO geeft aan dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is dat zonder het creëren van samenhangende ecologische netwerken het verlies aan biodiversiteit groter zou zijn geweest of zal worden.

Daarbij tekent het IBO-rapport aan dat (de uitvoering van) het natuurbeleid op punten kan verbeteren en beter zou moeten aansluiten op veranderende ecologische inzichten ter zake van natuurlijke dynamiek en klimaatverandering. De doeltreffendheid van de EHS kan worden vergroot door aan de kwaliteit van de EHS meer gewicht toe te kennen dan aan de kwantiteit die nu centraal staat. Dat betekent meer sturing op robuustheid en kwaliteit en minder op aantal hectares verworven grond. Daarbij wordt gestreefd naar flexibiliteit, waarbij de ecologie wordt versterkt, het maatschappelijk draagvlak wordt vergroot en wordt ingespeeld op toekomstige klimaatveranderingen. En naar doelmatigheidswinst.

In het beleid dat ik in gang heb gezet bied ik waar mogelijk ruimte voor robuustheid. Een robuust vormgegeven EHS is immers beter bestand tegen de natuurlijke dynamiek en de invloed van menselijk handelen. In de Spelregels EHS zijn afspraken gemaakt over een corrigerende herbegrenzing van de EHS waar dat de robuustheid ten goede komt en waar dat leidt tot een EHS die nog beter als een ecologisch netwerk kan functioneren.

Het gaat mij daarbij niet om meer, maar om «betere» hectares: een eenduidig begrensde EHS met grote ecologische potentie, betere realisatiemogelijkheden en mogelijkheden voor efficiënter beheer. In diverse provincies wordt hier al concreet aangewerkt (Gelderland, Overijssel, Noord-Holland, Groningen, Friesland, Drenthe, Utrecht en Noord-Brabant).

Met betrekking tot de sturing en prioritering van natuurdoelen adviseert het IBO om op Europees niveau te agenderen dat bij de prioriteitstelling bij de bescherming van soorten en habitattypen rekening wordt gehouden met toekomstige klimaatverandering, natuurlijke dynamiek en dynamiek door menselijk handelen.

Verder geeft het IBO aan dat de instandhoudingsdoelen minder statisch moeten worden geformuleerd en flexibeler zouden moeten worden uitgewerkt. Dit sluit aan bij het geen de Adviesgroep Huys heeft geadviseerd over het formuleren en het vervolgens stapsgewijs en gefaseerd kunnen bereiken van de instandhoudingsdoelen. Hier geef ik onder andere uitvoering aan via de programmatische aanpak stikstof. In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2009 heb ik toegezegd de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten in dit verband op basis van de ingebrachte zienswijzen en wijzigingsvoorstellen nog eens kritisch tegen het licht te houden zodat meer rekening gehouden kan worden met het dynamische karakter van de natuur.

Het IBO geeft aan dat water- en milieucondities belangrijk aspecten zijn van een robuuste, klimaatbestendige natuur. Het IBO-rapport verwijst naar onderzoek waaruit blijkt dat hiervoor nog aanzienlijke financiële middelen nodig zijn. Dat geldt ook voor investeringsgelden voor de EHS (inclusief Natura 2000). In dit verband suggereert het IBO-rapport dat getracht kan worden de geschetste tekorten te verminderen door nadrukkelijker rekening te houden met doelmatigheidsaspecten. De werkgroep ziet de volgende doelmatigheidsopties: een aangepaste EHS met efficiëncywinst, het handiger en slimmer inzetten van het sturingsinstrumentarium, meer gebruik van private bronnen en het vermarkten van ecosysteemdiensten. Desondanks blijven forse financiële tekorten bestaan.

Particulier en agrarisch natuurbeheer worden door het IBO bevestigd als geschikte instrumenten; agrarisch natuurbeheer is voor een beperkt aantal natuurdoeltypen geschikt om de doelstellingen van de EHS te realiseren maar kan vooral een rol spelen ter ondersteuning van de EHS. Ik beschouw dit als een ondersteuning van mijn beleid. Ik zie landbouw en natuur als natuurlijke partners. Met de juiste keuze van agrarische activiteiten kan de landbouw de biodiversiteit versterken. Een voorbeeld hiervan is het manifest dat ik onlangs samen met LTO heb ondertekend, waaruit blijkt dat agrarische ondernemers natuur kunnen inrichten en beheren. Zij doen dit veelal samen met andere betrokken partijen in een gebied, zoals natuurorganisaties, burgers, waterschappen en overheden.

Het IBO geeft als beleidsoptie om de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor biodiversiteit te benutten. Dit sluit aan bij de reactie van het kabinet op het advies van de Sociaal-Economische-Raad (SER) «Waarden van de landbouw». Het GLB kan daarnaast worden ingezet voor innovatie en verduurzaming.

Ten aanzien van particulier natuurbeheer hebben particulieren, terreinbeheerders en landbouwers gezamenlijk mij de Verklaring van Linschoten aangeboden. Hierin doen zij concrete voorstellen om het particulier natuurbeheer een forse impuls te geven. Ik ondersteun deze voorstellen.

Het IBO ondersteunt een gebiedsgerichte aanpak omdat het kansen biedt om het behoud en de versterking van natuurwaarden in samenhang te bezien met maatregelen uit andere beleidssectoren zoals economische ontwikkeling, landbouw en water. Hier zijn kansen voor natuur, in samenhang bijvoorbeeld met het Deltaprogramma. Het IBO doet hierbij de beleidsoptie om te onderzoeken of het Meerjaren programma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) een geschikt integraal sturingsinstrument is voor het bereiken van natuurdoelen.

Bij de keuze uit verschillende realisatiewijzen (agrarisch beheer, particulier beheer of verwerving en inrichting met beheer door de grote terreinbeheerders) komt de vraag welke beheerder op een beoogde EHS-locatie de daar gewenste natuurdoelen het beste en tegen de laagste kosten kan realiseren, nog te beperkt aan bod.

Het IBO schetst de optie om in de uitvoering ruimte te laten voor verschillende vormen van publiek-private samenwerking waardoor zoveel mogelijk creativiteit en innovatiekracht kan worden aangeboord. Het IBO geeft de optie te onderzoeken of natuurontwikkeling in overzichtelijke deelopgaven in concessieverband aan private partijen kan worden uitgegeven.

Het IBO benoemt het knelpunt dat natuur in onze maatschappij nog te vaak als hindernis of zelfs als vijand wordt gezien. Het IBO wijst erop dat Nederland bij de implementatie van het (Europese) natuurbeleid een bijzondere positie inneemt: een dichtbevolkt deltagebied met een mainportfunctie, maar ook unieke natuurwaarden.

Bij de implementatie van Natura 2000 is in sommige gebieden sprake van een opeenstapeling van problemen, nog afgezien van de statische elementen in de Europese regelgeving.

Het IBO stelt vast dat in de praktijk van de uitvoering van de natuurwetgeving knelpunten worden ondervonden. Begrippen blijken lastig toepasbaar en er wordt veel onderzoek gevraagd. Dit resulteert in een gebrek aan flexibiliteit en onzekerheid voor initiatiefnemers van projecten. Deze knelpunten en de beleving van deze knelpunten kunnen het draagvlak voor onderdelen van het beleid (Natura 2000) ondergraven. Het IBO doet concrete suggesties om de slagvaardigheid te vergroten, onder meer door te experimenteren met integrale gebiedsaanpak, door het geven van concrete handvatten voor de uitvoeringspraktijk en het vergroten van de flexibiliteit door uit te gaan van grotere aaneengesloten oppervlakten. Verder geeft het IBO als beleidsoptie om onderzoek te doen of de mogelijkheid om beheerplannen op te stellen op een hoger dan lokaal schaalniveau, bij de volgende generatie Natura 2000-beheerplannen kan worden geoptimaliseerd, met mogelijkheid tot saldering. Met betrekking tot de natuurlijke dynamiek van ecosystemen en klimaatverandering beveelt het IBO de ontwikkeling aan van adaptief management.

Ook pleit het IBO voor een actieve communicatie over de mogelijkheden die het huidige instrumentarium al kan bieden om in bepaalde situaties flexibel te kunnen handelen. Ik zal bovenstaande beleidsopties ter vergemakkelijking van de uitvoering verder uitwerken.

Ik sta ervoor om de natuurwetgeving zodanig vorm te geven dat het draagvlak bij burgers, bedrijven en overheden blijvend wordt versterkt. Zowel natuur als maatschappij vragen om een systeem van natuurbescherming dat flexibel en adaptief kan omgaan met nieuwe uitdagingen en behoeften. De administratieve lasten en stroperigheid in besluitvorming pakken we, waar mogelijk, aan.

Hiermee is een begin gemaakt door de maatregelen genoemd in de Crisis- en herstelwet. Het perspectief en de behoeften van de eindgebruiker staan daarbij centraal (verlaging administratieve lasten, onderzoekslasten, duidelijkheid voor gebruikers over de normen). Ook wordt in dit verband gewezen op de aangekondigde integratie van de natuurwetgeving, waarover ik een plan van aanpak aan de Tweede Kamer heb gezonden bij brief van 24 juni 2009, en een brief over de stand van zaken op 26 oktober 2009 (TK 31 536, nrs. 10 en 11).

Juist in een land als Nederland komt het erop aan het evenwicht tussen economie en ecologie zo goed mogelijk te vinden. Het is belangrijk dat kwetsbare natuur beschermd wordt. Maar dan wel op zo’n manier dat er ruimte voor andere gebruiksfuncties behouden blijft of ontstaat. Door zorgvuldig te kiezen waar we de natuurdoelen willen realiseren en in welk tempo, kunnen we voorkomen dat Nederland op slot gaat. Een voorbeeld hiervan is de programmatische aanpak voor de stikstof. Stikstof is met stip het grootste probleem bij de uitvoering van Natura 2000. De programmatische aanpak voor stikstof is het resultaat van een brede consultatie van bestuurlijke en maatschappelijke organisaties. Daarbij is onder meer aandacht voor de juridische onderbouwing en haalbare en betaalbare oplossingen. Het IBO onderschrijft het belang van de programmatische aanpak en biedt handvatten om de impasse tussen economie en ecologie te doorbreken.

Een ander voorbeeld dat terugkomt in het IBO rapport is de «leefgebiedenbenadering». Door op één locatie de bescherming van een leefgebied veilig te stellen, ontstaan er gunstige voorwaarden voor het voortbestaan van verschillende soorten en kan op een andere locatie ruimte ontstaan voor bijvoorbeeld bedrijven.

Tot slot besteedt het IBO-rapport aandacht aan de economische waardering van natuur. Door de nuttige functies en voordelen van biodiversiteit te vertalen in concrete producten en diensten waaraan mensen behoefte hebben zoals rust, ruimte, gezondheid, natuurbeleving, zijn er meer financiële dragers van biodiversiteit dan alleen de overheid; «wie profiteert betaalt». Ook wordt de gebruikswaarde van natuur daardoor beter zichtbaar; en daarmee het nut en het belang van natuurbescherming. Dit kan een ondersteuning opleveren voor de rol van de overheid op dit gebied. Uit een eerste rapportage van de TEEB-studie (The Economics of Ecosystems and Biodiversity), waaraan ook Nederland bijdraagt, blijkt dat biodiversiteit een enorme maatschappelijke waarde vertegenwoordigt.

Op korte termijn zie ik aanknopingspunten door de nuttige functies van de natuur voor de mens te concretiseren en te verbinden met groene diensten, recreatie en plattelandsontwikkeling. De echte waarde van natuur laat zich echter niet in concrete bedragen uitdrukken.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven