nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2008
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).Overeenkomstig het bepaalde in artikel
2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen het op 20 februari 2008 te Zagreb totstandgekomen
verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië
inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door de Republiek
Kroatië bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb.
2008, 44 en 92).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Op 13 januari 2006 is tussen de Europese Politiedienst (Europol)
en de Republiek Kroatië een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond
van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door de Republiek Kroatië
naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage
gedetacheerd.
Door de Kroatische autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren
en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn
met de Republiek Kroatië nota’s gewisseld houdende de totstandbrenging
van een verdrag inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.
Aan de Kroatische verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en
immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van
de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting
van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren
van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld
in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol
sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Roemenië, Trb. 2006,
63).
Verdrag
De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de
Kroatische verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de
bijlage bij de nota’s.
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door de Republiek Kroatië
gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten
en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961
te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101;
hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij
het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt
tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen
is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat de Republiek Kroatië
en de Kroatische verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het
Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag
gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen
waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag
van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele
visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren
en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven
van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de
faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn
in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren
bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door de Republiek Kroatië aan de Nederlandse
autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren,
alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet
langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het
tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend
geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.
Het verdrag wordt vanaf 20 februari 2008 voorlopig toegepast,
hetgeen noodzakelijk werd geacht omdat de Kroatische verbindingsofficier spoedig
geplaatst zal worden bij Europol in Den Haag en de vereiste juridische basis
voor de privileges en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van
zijn functie anders zou ontbreken.
Koninkrijkspositie
Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen