31 586
Wijziging van enkele socialezekerheidswetten teneinde de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de mogelijkheid te geven om van terugvordering af te zien door medewerking aan voorstellen tot schuldregeling

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 november 2008

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de Tweede Kamer op het wetsvoorstel houdende wijziging van enkele socialezekerheidswetten teneinde de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de mogelijkheid te geven om van terugvordering af te zien door medewerking aan voorstellen tot schuldregeling. De meeste fracties ondersteunen in hoofdlijnen de doelstellingen van de wijzigingsvoorstellen. De fracties hebben enkele vragen en opmerkingen.

Bij de beantwoording van de vragen en opmerkingen is de indeling van het verslag van de Tweede Kamer zoveel mogelijk gevolgd.

1. Algemeen

Met genoegen constateert de regering dat de fracties zich in het algemeen in het wetsvoorstel kunnen vinden. De leden van de fracties van CDA, PvdA en SP onderschrijven daarbij ten volle de doelstelling van het wetsvoorstel om het (minnelijke) schuldregelingstraject effectiever te maken door het UWV en de SVB ruimere mogelijkheden te verlenen om in geval van problematische schuldensituaties onder voorwaarden mee te kunnen werken aan schuldregelingen.

De regering vindt de minnelijke schuldhulpverlening van groot belang. Schulden zijn immers een belemmerende factor voor volwaardige participatie. De regering vindt het niet aanvaardbaar en economisch niet verantwoord dat mensen buiten de samenleving staan. De regering ziet een belangrijke rol voor gemeenten. Daarnaast biedt schuldhulpverlening op gemeentelijk niveau de mogelijkheid voor een integrale aanpak en maatwerk. De wettelijke schuldregeling dient te fungeren als vangnet. De regering vindt het belangrijk dat de bereidheid van de schuldeisers om deel te nemen aan een minnelijke schuldregeling verder wordt bevorderd.

Het wetsvoorstel streeft enerzijds een effectievere (minnelijke) schuldregeling na. Anderzijds is ook beoogd het publieke belang bij terug- en invordering te behartigen vanwege het behoud van het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid. De regering is van mening dat het wetsvoorstel voorziet in een evenwichtige belangenafweging hiervan.

Een aantal fracties heeft vragen over de wijze van uitvoering, de effecten van de voorgestelde wijzigingen en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De regering beantwoordt deze vragen hierna. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.

2. Wijze van uitvoering

2.1 De nieuwe regeling

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het wetsvoorstel betekent dat het uitgangspunt wordt verlaten dat in principe alle onverschuldigd uitgekeerde betalingen van de staat aan een burger steeds moeten worden teruggevorderd. Verlating van dit uitgangspunt zou hen teleurstellen.

Deze leden kunnen gerustgesteld worden. Dit wetsvoorstel betekent niet dat het uitgangspunt van de rechtsplicht tot terugvordering wordt verlaten.

Met het oog op de doelstellingen van de socialezekerheidswetten blijft het uitgangspunt dat het volledige bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering dient te worden teruggevorderd. Terugvordering en in aansluiting daarop de invordering is niets meer dan het herstel van de rechtmatige situatie. Een adequaat handhavingsbeleid impliceert dat in beginsel elke onverschuldigd betaalde uitkering wordt teruggevorderd en dat de terug te vorderen bedragen ook daadwerkelijk worden ingevorderd: misbruik en oneigenlijk gebruik mag niet lonen.

Het wettelijk vastgelegde uitgangspunt dat alle onverschuldigd betaalde uitkeringen worden teruggevorderd is in 1996 bij wijze van uitzondering voor gemeenten met betrekking tot de Algemene bijstandswet (Abw) deels losgelaten voor zover het medewerking aan schuldregelingen in problematische schuldensituaties betrof. Met dit wetsvoorstel wordt eenzelfde uitzondering geregeld voor het UWV en de SVB. In de socialeverzekeringswetten was dit nog niet geregeld. Het geringe aantal gevallen van voorstellen tot medewerking aan schuldregeling gaf destijds nog geen aanleiding daartoe.

Thans bestaat wel de noodzaak om een dergelijke regeling op te nemen in de socialeverzekeringswetten. Het UWV en de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (voorheen handelend onder de naam Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en bekend onder de afkorting NVVK) hebben deze signalen ontvangen. Zo kunnen het UWV en de SVB onder bepaalde voorwaarden meewerken aan minnelijke schuldregelingen in problematische schuldensituaties. In dergelijke gevallen wordt gezocht naar een oplossing voor een uitzichtloze schuldensituatie hetgeen in het belang is van zowel debiteur als crediteur. Ook enkele aanpassingen van de Faillissementswet (Fw) per 1 januari 2008 om medewerking aan minnelijke schuldregelingen te stimuleren sluiten bij deze ontwikkeling aan.

De leden van de SP-fractie refereren aan de memorie van toelichting, waarin wordt uiteengezet dat ook als de uitkeringsgerechtigde zelf geen rol heeft gespeeld in een foutieve toekenning, er geen reden is om hem te vrijwaren van corrigerende terug- en invorderingsacties. De leden van de SP-fractie delen deze mening. Zij vragen of dit in sommige situaties kan leiden tot verwarrende situaties en of nader toegelicht kan worden op welke manier gemeenten met dergelijke situaties moeten omgaan.

Hierboven is al aangegeven dat in de socialeverzekeringswetten het uitgangspunt is dat het UWV en de SVB het volledige bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen. Dit geldt ook als de uitkeringsgerechtigde zelf geen rol heeft gespeeld in een foutieve toekenning.

Bij invoering van de Wet Boeten, Maatregelen, Terug en invordering sociale zekerheid (Stb. 1996, 248) per 1 augustus 1996 is ervoor gekozen dat het bij terugvordering niet meer uitmaakt wat de oorzaak is voor het onverschuldigd zijn van de betaling. De bevoegdheid tot terugvordering is eveneens omgezet in een verplichting. De terugvorderingsbepalingen voorzien er in dat kan worden teruggevorderd in alle gevallen, waarbij een uitkeringsgerechtigde door een administratieve vergissing van de uitvoeringsinstantie, een ongeoorloofde samenloop van uitkering, door een wijziging in de omstandigheden of (nieuw) gebleken feiten, meer uitkering heeft ontvangen dan waar hij recht op heeft.

Voor wat betreft gemeenten geldt dat de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 de Abw vervangen heeft. Uitgangspunten bij de invoering van de WWB zijn:

– decentralisatie: zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten voor beleid en uitvoering inclusief budget;

– deregulering: minder regels van het Rijk voor gemeentelijk beleid en uitvoering;

– derapportage: minder informatieuitvraag van Rijk (statistiek, verantwoording en onderzoek).

Dit houdt in dat het vanaf 1 augustus 1996 geldende terugvorderingsregime van de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid (hierna: Wet BMTI) met uitzondering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), voor gemeenten is verlaten.

Gemeenten zijn daarmee niet langer verplicht over te gaan tot terugvordering, maar hebben een eigen bevoegdheid hiertoe. De bevoegdheden van gemeenten gaan gepaard met volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB.

Elke gemeenteraad is zelf verantwoordelijk voor de vormgeving van haar terugvorderingsbeleid en moet bij verordening regels opstellen over de manier waarop een gemeente haar terugvorderingsbevoegdheid invult. Op die manier is voor burgers van de gemeente duidelijk onder welke omstandigheden het gemeentebestuur medewerking verleent aan voorstellen tot schuldregeling.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de mening deelt dat wanneer de onverschuldigd betaalde uitkeringen niet de schuld zijn van de uitkeringsgerechtigde, maar uitgekeerd zijn door een fout van de uitkeringsinstantie, de uitkeringsgerechtigde een verantwoordelijkheid heeft om deze onverschuldigde betalingen op te merken en onmiddellijk terug te storten. Als dit niet het geval is vragen zij waarom niet en als dit wel het geval is waarom de regering er dan voor kiest de mogelijkheid te scheppen het terugbetalen van deze gelden toch kwijt te kunnen schelden. Daarbij vragen deze leden hoe ver de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde gaat om een onverschuldigde betaling op te merken en onmiddellijk terug te storten en of het niet opmerken en terugbetalen van onverschuldigde betalingen kan gezien worden als passieve fraude. Wat betreft de finale kwijting vragen zij of dit wetsvoorstel het mogelijk maakt om in sommige gevallen het terug betalen van onterecht ontvangen uitkeringen kwijt te schelden. Zij vragen ook of dit dan niet ingaat tegen het principe dat alle onverschuldigd uitgekeerde betalingen van de staat aan een burger steeds moeten worden teruggevorderd. Daarbij vragen zij of de regering dan nog altijd uitgaat van het adagium «fraude mag niet lonen».

Een uitkeringsgerechtigde heeft in beginsel een eigen verantwoordelijkheid om deze onverschuldigde betalingen op te merken èn vervolgens onmiddellijk terug te storten. Er zijn echter gevallen waarbij onverschuldigd uitkering wordt uitbetaald door een fout van het UWV of de SVB, maar waarbij het de betrokkene redelijkerwijs – bijvoorbeeld vanwege de geringe omvang van het bedrag of de ingewikkelde berekeningniet duidelijk kon zijn dat het UWV of de SVB daarbij foutief heeft betaald. De persoon zou het, bijvoorbeeld vanwege zijn vergevorderde leeftijd of handicap, minder aangerekend kunnen worden dat hij de fout niet of niet gelijk heeft bemerkt. Het kan ook zijn dat de betrokkene achteraf te horen krijgt dat hij te veel uitkering heeft ontvangen, maar dat de betrokkene dit bedrag niet meer kan terugbetalen aangezien de betrokkene dit heeft gespendeerd. Of het niet opmerken en terugbetalen van onverschuldigde betalingen gezien zou kunnen worden als een vorm van passieve fraude is afhankelijk van wat precies onder passieve fraude wordt verstaan. In situaties waarbij het aannemelijk is dat de betrokkene niet heeft bemerkt dat er abusievelijk teveel is betaald is het niet vanzelfsprekend om uit te gaan van (passieve) fraude, omdat dit een zekere opzet veronderstelt.

Zoals eerder aangegeven maakt het voor de terugvordering niet uit wat precies de oorzaak is voor het onverschuldigd zijn van de betaling en of de betrokkene het wist of had moeten weten. Het UWV en de SVB zijn daarbij verplicht over te gaan tot terugvordering.

Om een betrokkene niet tot in de lengte van dagen te achtervolgen met terugvorderingsacties zijn de terugvorderingsbepalingen overigens al versoepeld in 1998 met de Wet Terugvordering en verhaal in verband met herziening van het Debiteurenbeleid (Stb. 1998, 278). Deze wet sluit tevens aan op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) van Justitie (Stb. 1998, 445).

Aan deze versoepeling lagen meerdere oorzaken ten grondslag zoals een efficiënter en doelmatiger debiteurenbeleid van de overheid. De intensiteit waarmee inspanningen worden gepleegd om tot daadwerkelijke incasso te komen kan afhangen van de kosten die met incasso gemoeid zijn. Gebleken is dat door gemeenten, het UWV en de SVB hoge incassokosten moeten worden gemaakt om in te vorderen. Naarmate intensiever wordt ingevorderd nemen de kosten navenant toe. Deze kosten wegen niet steeds op tegen de baten die uit de incassoactiviteiten voortkomen.

De versoepeling van de terugvorderingsbepalingen in 1998 heeft ertoe geleid dat de uitvoeringsinstanties onder voorwaarden en per geval kunnen bezien of er redenen zijn om van verdere terugvordering af te zien bij debiteuren, die tot dan toe aan de betalingsverplichting hebben voldaan. Zo hebben de uitvoeringsinstanties toentertijd de bevoegdheid gekregen om van terugvordering af te zien als degene van wie wordt teruggevorderd:

a) de betalingsverplichtingen en achterstanden over een periode van vijf jaar volledig heeft voldaan. Deze periode wordt verkort tot drie jaar indien:

– gedurende die drie jaar de volledige aflossingscapaciteit (alle inkomsten boven de beslagvrije voet) voor de terugbetaling zijn aangewend; en

– de terugvordering niet werd veroorzaakt door schending van de informatieplicht; of

b) gedurende vijf jaar enige betaling of het uitzicht daarop ontbrak; of

c) een bedrag, overeenkomend met minimaal de helft van de restsom in één keer wordt afgelost; of

d) het terug te vorderen bedrag te gering is1.

De socialeverzekeringswetten (evenals Wsnp) bieden dus al de mogelijkheid om onterecht ontvangen uitkering in bepaalde gevallen niet of niet langer terug te vorderen. Het gaat in alle gevallen om onverschuldigd betaalde uitkeringen, echter de oorzaak daarvan speelt een rol voor medewerking aan voorstellen tot schuldregeling. In het geval van overtreding van de inlichtingenplicht waarop een boete is gevolgd of aangifte wegens fraude blijft medewerking aan voorstellen tot schuldregelingen niet mogelijk en wordt dit ook expliciet wettelijk zo bepaald. De nieuwe versoepeling van de terugvorderingsbepalingen doet niet – evenmin als de eerdere versoepeling – af aan het principe dat alle onverschuldigde betalingen steeds moeten worden teruggevorderd. Ook het adagium dat «fraude niet mag lonen» blijft onverkort gelden.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een probleem is met handhaving en bedoelen daarmee dat zij willen weten hoe vaak het voor komt dat er onverschuldigde gelden uitgekeerd worden. Zij vragen daarbij een antwoord in absolute aantallen en het totale bedrag in euro’s wat hier jaarlijks mee gemoeid is.

Het UWV heeft voor een totaalbedrag ad € 147 miljoen aan onverschuldigde gelden teruggevorderd in 2007. In 2007 heeft de SVB (bij de AOW, Anw, AKW) 166 357 keer teruggevorderd voor een totaalbedrag van € 73 miljoen. Dit betreft overigens alle terugvorderingen, waaronder terugvorderingen bij fraude, maar ook bij het doorlopen van een betaling bij overlijden.

Het UWV en de SVB hebben in 2007 meer fraude opgespoord dan het jaar ervoor.

Het UWV heeft in 2007 33 969 fraudeovertredingen geconstateerd. Het schade- of benadelingsbedrag steeg van € 29,3 miljoen in 2006 naar € 40,4 miljoen in 2007.

In 2007 heeft de SVB met 286 aangiften voor 471 personen voor in totaal € 8.1 miljoen aangifte van fraude gedaan bij het OM2. Naast deze € 8,1 miljoen werd€ 8,3 miljoen teruggevorderd in het kader van de overige belangrijkste handhavingsactiviteiten (zoals uitwisseling Belastingdienst en GBA over inkomen of leefsituatie). Het bedrag ad€ 16,4 miljoen heeft dus betrekking op de resultaten van opsporing en belangrijkste handhavingsactiviteiten.

De leden van de PVV-fractie vragen of een BKR toets verplicht is bij aankopen op krediet of leningen en hoe gecontroleerd wordt of een BKR toets is toegepast.

Kredietverstrekkers moeten op grond van de Wet financieel toezicht (Wft) diverse kredietregels naleven. Bij kredieten groter dan € 250 valt hier ook de verplichting onder tot raadpleging van een stelsel van kredietregistratie, in de praktijk het Bureau Kredietregistratie (BKR). Een en ander is vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Op de naleving van de bij of krachtens de Wft geldende kredietregels ziet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toe.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie over hoeveel mensen de schuldsaneringsmaatregelen van toepassing zijn wordt verwezen naar de onder 3 vermelde effecten van de voorgestelde wijzigingen.

De leden van de PVV-fractie vragen of in een overzicht kan worden weergegeven welke maatregelen kunnen worden genomen.

Gemeenten kunnen verschillende instrumenten voor integrale schuldhulpverlening inzetten. Daarbij gaat het niet alleen om het wegnemen van het financiële probleem, maar ook de oorzaken ervan. Gedacht kan daarbij worden aan preventieve voorlichting, budgetadvies, stabilisatietraject, budgetbeheer, schuldregeling, schuldsanering en nazorg. Voor een volledig overzicht van de maatregelen wordt verwezen naar de aan uw Kamer gestuurde brief van 15 september 2008 (24 515, nr. 140).

De leden van de PVV-fractie vragen of er concrete cijfers zijn van de gemeenten die verzocht hebben om een versoepeling van terugvorderingen.

Hierboven is al aangegeven dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van hun terug- en invorderingsbeleid. Gemeenten stellen bij afstemmingsverordening eigen regels op over de wijze waarop zij hun terug- en in vorderingsbevoegdheid gaan invullen. Ook speelt een rol dat de uitvoeringskosten op moeten wegen tegen de baten van de terugvorderingsacties.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de SVB, het UWV en gemeenten hun vordering niet mogen verrekenen met de maandelijkse uitkering.

Verrekenen is in feite een wijze van tenuitvoerlegging van terugvorderen. Het innen van een vordering kan daarbij een verrekening van onverschuldigd betaalde uitkering op de doorlopende uitkering inhouden. Waar dit mogelijk is, zijn de SVB en het UWV hiertoe in principe gehouden vanwege hun terugen invorderingsplicht. De uitvoeringsinstanties zijn bij verrekening gehouden de beslagvrije voet daarbij in acht te nemen. Onder 2.4 wordt ingegaan op de beslagvrije voet.

In de situatie dat de SVB of het UWV een verzoek tot meewerking aan minnelijke schuldregeling krijgen in een problematische schuldensituatie kunnen zij stoppen met een verrekening op de doorlopende uitkering, mits aan de voorwaarden voor medewerking aan schuldregeling is voldaan. Gemeenten bepalen eveneens met inachtneming van de beslagvrije voet zelf hoe om te gaan met verrekening. Zoals gezegd zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de vormgeving van hun terugvorderingsbeleid en voor de wijze waarop zij verrekenen.

2.2 Voorwaarden voor medewerking aan schuldregelingen

Met het wetsvoorstel krijgen het UWV en de SVB de mogelijkheid beleidsregels te ontwikkelen. De Memorie van Toelichting merkt hierover op: «Het UWV en de SVB kunnen voor de uitvoering van dit wetsvoorstel beleidsregels ontwikkelen».

De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden de regering heeft om sturing te geven aan de formulering van deze beleidsregels en de prudente hantering daarvan.

De regering heeft een aantal mogelijkheden om sturing te geven aan de formulering van deze beleidsregels en de manier waarop het UWV en de SVB prudent omgaan met hun bevoegdheid tot het stellen van nadere regels. Zo kan de minister van SZW bijsturen via bestuurlijke afspraken met de uitvoeringsorganisaties in de reguliere overleggen met de bestuurders daarvan of nadere regels stellen bij ministeriele regeling met betrekking tot schuldregeling ten aanzien van de bevoegdheid van het UWV en de SVB om mee te werken aan schuldregelingen. Het wetsvoorstel biedt hiertoe in alle socialezekerheidswetten de mogelijkheid.

De leden van de VVD-fractie vragen daarbij hoe ver de beleidsvrijheid van het UWV en de SVB reikt en of er een mogelijkheid bestaat dat deze beleidsregels leiden tot lokale/regionale ongelijkheid.

Het UWV en de SVB zijn vrij om te regelen hoe wordt omgegaan met de diverse belangen, de vaststelling van feiten of de wijze waarop de wet moet worden uitgelegd. De voorgestelde wetswijzigingen bevatten de criteria waaronder medewerking kan worden verleend aan voorstellen tot schuldregeling, maar daarbinnen bestaat voor de uitvoering de mogelijkheid om beleidsregels te stellen. De beleidsregels van het UWV en de SVB zijn landelijk. Voor zover beleidsregels van de uitvoeringsinstanties kunnen leiden tot lokale/regionale ongelijkheid beoogt het voorstel tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) (31 514) bij te dragen aan een betere samenwerking en geïntegreerde dienstverlening in de keten van werk en inkomen.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar de bepalingen in het wetsvoorstel met betrekking tot erkende schuldhulpverleners, die op de inspanningen van de schuldenaar moet toezien.

Deze leden merken op dat de schuldhulpverlener volgens de regering onafhankelijk en deskundig moet zijn en vragen hoe dit gewaarborgd wordt. Verder vragen zij wanneer de schuldhulpverlener deskundig en onafhankelijk is en op welke wijze dit wordt getoetst. Zij vragen verder om een toelichting over de rol van de overheid hierin en specifiek de gemeenten.

Ook de leden van de VVD-fractie vragen wie deze hulpverleners zijn, wie hen aanstelt en wie hun werk controleert. Daarbij verwijzen deze leden naar de memorie van toelichting waarin staat: «Het UWV en de SVB moeten er daarbij op kunnen vertrouwen dat de hulpverlener zijn werk goed doet».

Het wetsvoorstel stelt als voorwaarde dat een naar het oordeel van het UWV, respectievelijk de SVB betrouwbare schuldregeling tot stand moet zijn gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Artikel 48 van de Wck biedt een aanknopingspunt voor de onafhankelijkheid of deskundigheid van de desbetreffende schuldhulpverlener door middel van een opsomming van personen. Onafhankelijkheid en deskundigheid vormen een waarborg dat er een goed onderbouwd en betrouwbaar voorstel tot schuldregeling tot stand komt. Het spreekt vanzelf dat het UWV en de SVB niet klakkeloos op een schuldregelingsvoorstel moeten afgaan en dat het UWV en de SVB een voorstel tot schuldregeling kritisch moeten beoordelen. Anderzijds zijn het UWV en de SVB daarbij aangewezen op de deskundigheid van professionele schuldhulpverleners. Deze schuldhulpverleners zullen een voorstel tot medewerking echter wel inzichtelijk dienen te maken.

Met betrekking tot de vraag over de rol van de overheid en gemeenten geldt dat gemeenten geacht worden het voortouw te nemen in de bestrijding van de schuldenproblematiek. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de buitengerechtelijke of minnelijke schuldhulpverlening. Een aantal gemeenten voert de schuldhulpverlening zelf uit, via de eigen afdeling schuldhulpverlening. Andere gemeenten laten de schuldhulpverlening uitvoeren door een andere organisatie, vaak een kredietbank. Veel van deze uitvoerende organisaties zijn lid van de NVVK. De NVVK heeft een Gedragscode schuldregeling die bindend is voor alle leden. Deze Gedragscode heeft daarin opgenomen een klachtenprocedure voor de schuldenaar en de schuldeiser. Hiermee wordt beoogd dat de schuldregelende instelling werkt conform de Gedragscode en de schuldregelingsovereenkomst. Om de kwaliteit van schuldhulpverleningsorganisaties te verbeteren en te kunnen garanderen zijn partijen binnen de schuldhulpverlening een normalisatietraject gestart. De normen worden door het Nederlandse Normalisatie Instituut samen met de relevante partijen in het veld ontwikkeld. Dit traject houdt in dat eisen aan zowel de schulphulporganisaties als aan de schuldhulpverlener worden vastgesteld. Met de normen en de certificatie wordt beoogd de transparantie en de verdere professionalisering van de schuldhulpverleningssector en de daarin werkzame personen te bewerkstelligen. De verwachting is dat medio november 2008 de normen definitief zullen worden vastgesteld en gepubliceerd. In de normen is eveneens een klachten- en bezwaarprocedure opgenomen. Verwacht wordt dat partijen uit het veld zich na vaststelling van de normen zullen laten certificeren en dat deze normen een bredere uitstraling zullen hebben dan alleen voor gemeenten.

Voor een overzicht van andere activiteiten gericht op de verbetering van de kwaliteit van de schuldhulpverlening wordt verwezen naar de aan uw Kamer gestuurde brief van 15 september 2008 (24 515, nr. 140).

2.3 Uitgesloten vorderingen

De leden van de SP-fractie pleiten ervoor dat fraude hard aangepakt wordt. Misbruik van voorzieningen is onacceptabel en holt het draagvlak onder sociale voorzieningen uit. Dit wetvoorstel maakt het mogelijk dat bij een vermoeden van opzet, misbruik of ander bedrieglijk handelen al opgelegde boetes en vorderingen kunnen ontstaan. Deze vorderingen worden expliciet uitgesloten van een buitengerechtelijke schuldregeling.

De leden van de SP-fractie vragen of het misbruik of ander bedrieglijk handelen niet eerst moet worden bewezen voordat mensen worden uitgesloten van een minnelijk traject.

Dit om onrechtvaardig handelen te voorkomen. De leden van de SP-fractie vragen om de visie van de regering op dit onderwerp. Deze leden vragen ook hoe de regering onrechtvaardig handelen denkt te voorkomen.

De leden van de PVV-fractie vragen welke sancties er in plaats van terugvordering worden opgelegd aan mensen die frauderen. Deze leden vragen of mensen die frauderen toch in aanmerking komen voor medewerking van de schuldhulpverlening. De leden vragen of de regering een overzicht kan geven van de verschillende sancties die kunnen worden toegepast bij fraude van uitkeringen en verzoeken om een uiteenzetting welke sancties de afgelopen twee jaar zijn toegepast bij uitkeringsfraude. Verder vragen deze leden of een uitkering kan worden ingehouden. Als dit het geval is dan vragen zij voor hoe lang, wanneer dit gebeurt en hoe vaak deze sanctie afgelopen twee jaar is toegepast. Deze leden vragen of iemand mag worden gekort op een uitkering waardoor hij/zij onder het sociaal minimum belandt en als dit mag, vragen zij hoe vaak dit de afgelopen twee jaar is voorgekomen. Tot slot vragen deze leden nog of iemand bij herhaald frauderen met een uitkering, deze persoon een volledige uitkering kan worden geweigerd. Zij vragen in welke gevallen iemand een volledige uitkering kan worden geweigerd.

In verband met de onderlinge samenhang zal de regering deze vragen gezamenlijk behandelen.

Inderdaad moet fraude krachtig worden bestreden in verband met de houdbaarheid van en het draagvlak voor het socialezekerheidsstelsel. Het gaat in de socialeverzekeringswetten dikwijls om fraude in de zin van (opzettelijke) overtreding van de inlichtingenplicht. Specifiek gaat het om het niet (tijdig) of niet adequaat verstrekken van inlichtingen waardoor ten onrechte een uitkering is verstrekt. Deze overtreding heeft vervolgens daadwerkelijk geleid tot een ten onrechte betaald bedrag. Naast terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering wordt een boete opgelegd van 10% van het benadelingsbedrag.

Als de overtreding niet heeft geleid tot enige financiële benadeling van de overheid kan de zaak met een schriftelijke waarschuwing worden afgedaan. Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 6 000,– maken het UWV en de SVB proces-verbaal op en doen zij aangifte van fraude bij het Openbaar Ministerie. Herhaald frauderen kan bij benadeling onder de € 6 000,– leiden tot een hogere boete. Herhaald frauderen binnen een periode van vijf jaar kan ook leiden tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, het opmaken van een proces-verbaal door de politie en strafrechtelijke vervolging. Herhaald frauderen met een uitkering heeft geen consequentie voor de uitkering zelf.

In het systeem van de socialeverzekeringswetten kan het UWV bij wijze van sanctie een uitkering blijvend en volledig korten in geval van verwijtbare werkloosheid of een weigering tot werkaanvaarding. Korting op een uitkering waardoor iemand onder het sociaal minimum belandt is dus mogelijk. Het UWV heeft in 2006 11 000 en in 2007 8500 personen uitkering volledig geweigerd.

In het wetsvoorstel zijn vorderingen, waarbij sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht èn daarbij een boete is opgelegd of strafrechtelijk aangifte is gedaan van een strafbaar feit, uitgesloten van minnelijke schuldregeling. Dit houdt in dat vorderingen ontstaan als gevolg van bewezen misbruik of bewezen bedrieglijk handelen automatisch zijn uitgesloten. De regering geeft aan dat uitvoerig met het UWV, de SVB en diverse vertegenwoordigers van gemeenten is gesproken over de uitgesloten vorderingen en de wettelijke formulering hiervan. Het wetsvoorstel is in verband met het geldende BMTI-terugvorderingsregime in de IOAW, de IOAZ en de WWIK voorgelegd aan het Gemeenteuitvoeringspanel. Ook is daarbij gekeken naar de reguliere terugvorderingsregeling waar voor fraudevorderingen, ontstaan wegens het niet of onbehoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, een zwaarder terugvorderingsregime geldt dan voor overige vorderingen.

Er zijn voor gemeenten geen cijfers beschikbaar van toegepaste sancties over de laatste twee jaar. De reden hiervan is enerzijds dat met de invoering van de WWB de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de gemeenten is belegd en met deze decentralisatie ook sprake is van dérapportage waardoor minder gegevensuitvraag plaats vindt. Anderzijds geldt dat gemeenten bij het opleggen van sancties dikwijls overgaan tot (tijdelijke) verlaging van de uitkering. Deze verlagingen worden niet (centraal) geregistreerd en komen daardoor niet terug in de bijstandfraudestatistiek en of bijstanduitkeringenstatistiek.

De SVB en het UWV hebben wegens «fraude» in de zin van overtreding van de inlichtingenplicht in 2007 20 441 respectievelijk 7 232 bestuurlijke boetes opgelegd. In geval dat de overtreding geen consequentie had voor het uitkeringsrecht kon worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het UWV respectievelijk de SVB hebben in 2007 11 118 waarschuwingen respectievelijk 18 116 waarschuwingen opgelegd. Het UWV heeft daarbij in 2006 619 keer en in 2007 890 keer fraudeaangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

De SVB heeft in 2006 291 keer en in 2007 285 keer fraudeaangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. In deze gevallen is de benadeling hoger dan € 6 000.

2.4 Bevoorrechting

De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie hebben enkele met elkaar samenhangende vragen met betrekking tot bevoorrechting.

Uit het voorstel volgt volgens leden van de PvdA-fractie dat het UWV en de SVB (en zorgverzekeraars) een bevoorrechte positie krijgen wat betreft de vorderingen. Zij zeggen dat de Raad van State kritisch is wat betreft deze voorgestelde bevoorrechting van het UWV en de SVB aangezien hiermee de gelijkheid van crediteuren wordt doorbroken. Nu hebben alleen de fiscus en gemeenten een dergelijke positie met betrekking tot vorderingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen alle vorderingen van het UWV en de SVB op grond van de sociale zekerheidswetten te bevoorrechten. Zij vragen of de regering de mening van de PvdA-fractie deelt dat er hierdoor een grote kans bestaat dat de niet bevoorrechte schuldeisers niet zullen meewerken aan een minnelijke schuldregeling omdat zij hierdoor in een achterstandssituatie worden geplaatst en welke verwachting de regering op dit punt heeft.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het gerechtvaardigd is met betrekking tot de bevoorrechting van het UWV en de SVB bij schuldregelingen dat door het UWV en de SVB de voorgestelde extra rechten te geven, tegenover reguliere schuldeisers, de overheid haar eigen positie ten koste van andere schuldeisers versterkt.

De leden van de VVD-fractie vragen of door bevoorrechting het UWV en de SVB de relatieve schuldpositie van ondernemingen en natuurlijke personen zullen verzwakken. Deze leden vragen of de regering het billijk acht dat deze positie wordt veroorzaakt om de terugvordering van (door fouten van het UWV/SVB) ten onrechte betaalde gelden te compenseren. Zij vragen of de regering het standpunt deelt dat hierdoor reguliere schuldeisers geschaad worden, door de foute betalingen van het UWV en de SVB.

Als de regering dit niet vindt dan vragen zij weten waarom niet. Met andere woorden, zij vragen om een rechtvaardiging hiervoor.

Gekozen wordt voor een algemene preferentie voor vorderingen van het UWV en de SVB.

Wat betreft de aanname van de leden van de PvdA-fractie over preferentie voor zorgverzekeraars op grond van dit wetsvoorstel wordt opgemerkt dat vorderingen van zorgverzekeraars geen preferentie krijgen door het onderhavige wetsvoorstel. Dit regelt het wetsvoorstel van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen (31 736).

De rechtvaardiging voor het voorstellen van preferentie van vorderingen van het UWV en de SVB bij medewerking aan schuldregelingen is gelegen in meerdere factoren.

In de eerste plaats gaat het om een sinds 1987 bestaande uitzondering op het bestaande SZW-terugvorderingsbeleid. In 1987 is ter compensatie voor deze uitzondering in andere socialezekerheidswetten consequent gekozen voor een preferentie op vorderingen van gemeenten. Het gaat de regering daarbij niet om preferentie op zich, maar om het verhelpen van problematische schuldensituaties en een uniforme aanpak daarbij. Het uitgangspunt blijft dat in beginsel alle onverschuldigde betalingen steeds moeten worden teruggevorderd. Medewerking aan problematische schuldensituaties is – evenals de versoepeling in 1998 van de terugvorderingsbepalingen – een uitzondering. De uitzondering is evenwel in lijn met de beginselen van de Wet BMTI, zoals de regering onder punt 2 van deze nota heeft aangegeven.

Onverkort geldt ook dat onverschuldigd betaalde uitkeringen niet zijn bedoeld voor het aflossen van schulden van welke andere schuldeiser ook. De betrokkene heeft uiteindelijk onverschuldigd uitkeringsgeld uitbetaald gekregen dat hij had moeten terugbetalen.

Het gaat voorts om middelen die zijn gefinancierd door premies van derden en publiek geld waarbij een (voorschot op een) uitkering niet op voorhand kan worden geweigerd. Door het onderhavige wetsvoorstel is medewerking aan schuldregelingen onder voorwaarden èn met preferentie, kwijtschelding van (een deel van) een vordering in uitzichtloze situaties toch mogelijk. Daarbij dient wel tegemoet te worden gekomen aan het publieke belang.

Los van het financiële aspect wordt ook in juridische zin een concessie gedaan, aangezien bij medewerking aan schuldregelingen een voor betrokkene gunstigere beslagvrije voet wordt gehanteerd en verrekening niet langer mogelijk is. Dit zet het UWV en de SVB zonder nadere maatregelen op achterstand ten opzichte van andere crediteuren. Bij betaling (aan alle crediteuren wel te verstaan) is vervolgens een gunstiger positie van het UWV/SVB gerechtvaardigd. Daarbij hebben gemeenten in soortgelijke situatie al een preferentie.

De kans dat concurrente schuldeisers uitsluitend door de preferente positie van het UWV of de SVB niet zullen meewerken aan schuldregelingen wordt niet hoog ingeschat. Indien immers een minnelijk schuldentraject niet slaagt, bestaat er een mogelijkheid dat in een gedwongen schuldregelingstraject alsnog een schuldregeling wordt afgedwongen door rechterlijke tussenkomst.

Bovendien kent de medewerking aan een voorstel tot schuldregeling door het UWV of de SVB het voordeel dat van een gedeelte van de vordering definitief wordt afgezien door het UWV of de SVB. De wijze van uitbetaling op zichzelf lijkt dan ook weinig invloed te hebben op de beslissing tot het al dan niet meewerken aan minnelijke trajecten.

Vorderingen van het UWV en de SVB zijn preferent en bij uitkering aan alle crediteuren wordt een tweemaal zo hoog percentage uitbetaald of afbetaald aan het UWV of de SVB als aan concurrente crediteuren. Wat betreft de vraag over verzwakking van de betalingsmogelijkheden aan andere crediteuren, wijst de regering nogmaals erop dat onverschuldigd betaalde publieke middelen naar hun aard niet bedoeld zijn voor aflossing van schulden aan andere crediteuren. De positie van andere crediteuren wordt overigens ook gediend door de medewerking aan schuldregelingen door het UWV of de SVB. Het UWV en de SVB zien tenslotte af van een deel van de publieke vordering en het treffen van een schuldregeling wordt überhaupt mogelijk.

Het feit dat een onverschuldigde betaling door het UWV of de SVB, veroorzaakt kan zijn door een fout van het UWV of de SVB zelf betreft eerder de primaire verantwoordelijkheid van de betrokkene om onverschuldigd ontvangen bedragen terug te betalen, ongeacht of hij zelf daarvan de oorzaak is of niet. Dit uitgangspunt van het bestaande terugvorderingsbeleid op het terrein van sociale zekerheid wordt niet verlaten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de gevolgen van de (voorgestelde) bevoorrechte positie van het UWV en de SVB ook worden meegenomen bij de evaluatie van dit wetsvoorstel als onderzoeksvraag.

Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijzigingen zoals gebruikelijk een evaluatie zal plaatsvinden van de effecten van dit wetsvoorstel. Naar verwachting zullen de voorgestelde wetswijzigingen, waarbij het UWV en de SVB kunnen meewerken aan schuldregeling tot effect hebben dat medewerking aan minnelijke schuldregeling wordt bevorderd. Een kwantificering van de effecten is niet goed mogelijk, omdat UWV en SVB op dit moment het aantal binnenkomende verzoeken tot meewerken aan minnelijke schuldregeling niet registreren (zie ook paragraaf 3 bij effecten) en ook niet bekend zijn met het aantal mogelijke gevallen van medewerking aan schuldregelingen dat niet aan de orde komt, omdat de wet deze mogelijkheid simpelweg nog niet kent.

In het voorstel wordt gesproken over Recofa richtlijnen, die uitgaan van een hogere beslagvrije voet dan er in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt uitgegaan.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering deze richtlijnen uiteen kan zetten en inhoudelijk kan toelichten evenals de beslagvrije voet.

Deze vraag kan globaal als volgt worden toegelicht: Het vrij te laten bedrag bestaat ingevolge artikel 295, tweede lid, Fw uit de beslagvrije voet uit artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeerderd met een door de rechter vast te stellen nominaal bedrag (artikel 295, derde lid, Fw).

In alle negentien arrondissementen volgt de rechter bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag de daarvoor door de landelijke vergadering van rechters-commissaris in faillissementen (Recofa) vastgestelde rekenmethode «Vrij te laten bedrag». Voor noodzakelijke maandelijkse uitgaven die niet zijn meegenomen in de beslagvrije voet, zoals de kosten van kinderopvang en grote uitgaven als een wasmachine en niet verzekerde tandartskosten, voorziet deze rekenmethode in een nominale verhoging op de beslagvrije voet. Dit nominaal bedrag bestaat in principe uit een maximale toeslag van 5% op de beslagvrije voet van 90%. Bij schuldenaren met een inkomen uit arbeid kan daar nog een maximale toeslag van 5% bovenop komen in verband met forfaitaire vergoeding voor beroepskosten. Hierdoor bedraagt het vrij te laten bedrag dus ten hoogste 100% van de op de schuldenaar toepasselijke bijstandsnorm.

Verwezen wordt verder nog naar voormelde brief van 15 september 2008 (24 515, nr. 140) waarin op bladzijde 12 is toegelicht in welke de Recofanorm voldoende is voor leefgeld.

3. Effecten van de voorgestelde wijzigingen

Het wetsvoorstel is tot stand gekomen nadat met name via de NVVK, signalen kwamen dat er behoefte was ook het UWV en de SVB bij minnelijke schuldregelingen te betrekken nu dit wettelijk voor andere schuldeisers reeds mogelijk is gemaakt.

De leden van de CDA-fractie vragen daarbij over hoeveel gevallen hier wordt gesproken. Samen met de leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie vragen zij aan hoeveel schuldregelingen het UWV en de SVB zullen gaan meewerken per jaar als gevolg van onderhavig wetsvoorstel, afgezet tegen de gegevens van afgelopen jaren en of de regering een overzicht kan geven van de gevallen van de afgelopen vijf jaar waarin een combinatie van een schuldregeling en een vordering van het UWV of de SVB aan de orde was.

Het UWV en de SVB registreren het aantal binnenkomende verzoeken tot meewerken aan minnelijke schuldregeling niet omdat medewerking op dit moment – behalve binnen de wettelijke kaders – geweigerd moet worden. Er zijn dus geen gegevens over het aantal gevallen van de afgelopen vijf jaar waarin een combinatie van een schuldregeling en een vordering van UWV of SVB aan de orde was. De NVVK heeft op navraag aangegeven dat op basis van de gegevens Landelijke Registratie Aanvraag Schuldregeling het aantal dossiers van de NVVK, waarbij de schuldeisers geen medewerking hebben verleend in 2006 13 362 bedroeg. Uit een eenmalige navraag van de NVVK bij gemeenten is bekend dat in 2006 het UWV zich in 634 zaken niet akkoord heeft verklaard met het schikkingsvoorstel en de SVB in 28 zaken. Deze cijfers geven uitsluitend een indicatie van het aantal gevallen, waarbij expliciet niet is meegewerkt. Aan hoeveel schuldregelingen het UWV en de SVB zullen gaan meewerken per jaar na inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijzigingen is dan ook lastig te voorspellen en afhankelijk van de ontwikkelingen op het gebied van schuld- hulpverlening.

Hoe vaak het UWV en de SVB betrokken waren in voorstellen tot schuldregeling is onbekend. Uit de derde meting van de monitor Wsnp (zie tabel 6.2 op blz. 52) blijkt wat betreft wettelijke schuldsanering dat het UWV en de SVB niet in de lijst veel frequente schuldeisers voorkomen.

Gezien de beperkingen wat betreft de beschikbare gegevens zal met UWV en SVB besproken worden de mogelijkheden te onderzoeken om een registratiesysteem op te zetten waarin in ieder geval wordt bijgehouden de aanvraag voor minnelijke schuldregeling, het totale bedrag aan schuld en het uiteindelijk door UWV respectievelijk SVB ingevorderd bedrag.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel mensen in Nederland in een schuldsanering zaten vorig jaar en naar verwachting dit jaar.

Over de omvang van de gemeentelijke schuldhulpverlening zijn geen landelijke gegevens beschikbaar. De NVVK heeft in persberichten laten weten dat in 2007 meer mensen de weg naar de schuldhulpverlening hebben gevonden dan in eerdere jaren. In 2007 zijn bij de leden van de NVVK 47 500 aanvragen voor schuldhulpverlening ingediend. Het aantal aanvragen is in 2007 met 3% gestegen ten opzichte van 2006.

Het aantal aanvragen voor een schuldregeling bij de NVVK bedroeg in 2006 46 000, in 2005 43 000 en in 2004 39 000.

Over de wettelijke schuldsanering blijkt op grond van gegevens van de vierde meting monitor Wsnp, die nog in oktober 2008 deze maand naar uw Kamer zal worden gezonden, dat in 2007 15 140 nieuwe zaken zijn toegelaten tot de Wsnp. Op grond van gegevens van de derde meting monitor WSNP bedroeg het aantal nieuwe zaken, die in 2006 waren toegelaten 15 100. Ten opzichte van 2005 was er in 2006 sprake van een stijging met 300.

De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie vragen of de verwachte hoogte van kwijtgescholden vorderingen vergelijkbaar zal zijn met de hoogte bij de huidige schuldregelingen, waarin het UWV en de SVB participeren, aan de orde zijn. Ook de leden van de PVV-fractie vragen hoeveel euro aan vorderingen er naar verwachting zal worden kwijtgescholden indien dit wetsvoorstel in werking treedt en of er een dekking is voor de gederfde inkomsten bij het UWV, de SVB en de gemeenten als gevolg van dit wetsvoorstel.

Verder vragen deze leden nog wat het voordeel is bij een dergelijke versoepeling voor het UWV, de SVB en de sociale diensten van gemeenten en of er een maximum aan aantal vrijstellingen is die het UWV, de SVB en de sociale diensten van gemeenten kunnen geven.

Het is moeilijk te zeggen of de vorderingen, die het UWV en de SVB gaan afboeken ongeveer even hoog zijn als de vorderingen die het UWV en de SVB momenteel afboeken in schuldregelingen, waarin zij participeren. Dit komt omdat het wetsvoorstel een bevoegdheid creëert die er tot nu toe nog niet was. Waar het UWV en de SVB nu participeren in schuldregeling gaat het om wettelijke schuldsanering waartoe zij door de rechter gedwongen worden mee te werken. Het kan verder gaan om voorstellen waarbij minimaal 50% van hun restantvordering in een keer wordt afgelost of om een individueel geval waarin sprake is van een dringende reden.

De gemiddelde schuld van mensen in minnelijke schuldhulpverleningstraject die professionele hulp krijgen bij hun schulden is de afgelopen vijf jaar gestegen van ongeveer € 16 000,– naar € 30 000,– in 2007. Dit blijkt uit het NVVK-jaarverslag 2007. Een gemiddeld schuldenpakket heeft daarbij dertien schuldeisers. Over de hoogte van vorderingen, die het UWV en de SVB gaan afboeken ten gevolge van dit wetsvoorstel, kan behalve het hiervoor vermelde, op voorhand geen indicatie worden gegeven. Wel zal met het UWV en de SVB de mogelijkheid onderzocht worden om een registratiesysteem op te zetten waaruit deze gegevens beschikbaar kunnen komen.

Wat betreft de vraag van de leden van de PVV-fractie of er dekking is voor de gederfde inkomsten als gevolg van dit wetsvoorstel luidt het antwoord dat de financiële effecten van de voorgestelde wijzigingen naar verwachting niet substantieel zijn, zoals ook is aangegeven in het wetsvoorstel. Als het UWV en de SVB kunnen meewerken aan buitengerechtelijke schuldregeling, dan is het voordeel dat de schuldenaar of de schuldhulpinstantie niet de gang naar de rechter hoeft te maken. Van belang is verder dat de bereidheid van de schuldeisers om deel te nemen aan een minnelijke schuldregeling verder wordt bevorderd.

Met betrekking tot de vraag over een maximum aan vrijstellingen is deze vraag opgevat als een vraag in hoeverre het UWV, de SVB of gemeenten als schuldeiser mee moeten werken aan een minnelijk traject, als eerder in het verleden daaraan al is meegewerkt en waarbij het UWV, de SVB en gemeenten hebben afgezien van (verdere) invordering. Het past in de eigen beleidsvrijheid van het UWV en de SVB en gemeenten als schuldeiser, te bepalen of zij meermalen willen mee gaan werken aan een minnelijke schuldregeling.

4. Uitvoerbaarheid en gevolgen voor burgers en bedrijven

De leden van de SP-fractie verwijzen naar de opmerkingen in de memorie van toelichting waar staat dat de door de NVVK ingebrachte opmerkingen deels hebben geleid tot aanpassingen. Zij vragen of de regering kan uiteenzetten welke opmerkingen en suggesties niet zijn overgenomen. De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting.

De NVVK heeft kritiek geuit op enkele passages in de memorie van toelichting. Zo stond vermeld dat de schuldhulpverlener een overzicht van de bekende schuldeisers en de berekening van de aflossingscapaciteit bij het schikkingsvoorstel voegt. De NVVK gaat zelf uit van de Gedragscode Schuldregeling. De NVVK vindt dat een dergelijk overzicht een verzwaring van de bestaande buitengerechtelijke schuldregeling betekent en dat een bijgevoegde berekening van de aflossingscapaciteit onnodig is.

Daarop zijn de formuleringen deels aangepast om zoveel mogelijk aan deze opmerkingen tegemoet te komen. Daarbij is tevens overwogen dat het UWV en de SVB ook kunnen meewerken aan schuldregelingsvoorstellen van erkende schuldhulpbemiddelaars die geen NVVK-lid zijn. Het wordt wenselijk geacht in de toelichting voor die gevallen zo goed mogelijk toe te lichten waaraan een betrouwbaar schuldregelingsvoorstel moet voldoen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XNoot
1

Voorwaarde d is toegevoegd door de Veegwet SZW-wetten 1997 (Stb. 1997, 789).

XNoot
2

SVB Jaarverslag 2007, blz. 6 en 37.

Naar boven