31 585
Goedkeuring van het op 17 juni 2008 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 2008, 135)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 januari 2010

In reactie op het amendement ingediend door de leden Schinkelshoek (CDA), Blom (PvdA) en Ten Broeke (VVD) (kamerstuk 31 585, nr. 6) tijdens de plenaire behandeling van het nieuwe Benelux-Verdrag in de Tweede Kamer (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 18, blz. 1343–1366) heb ik toegezegd te rapporteren over hetgeen ik tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Benelux heb gedaan om te komen tot aanpassing en modernisering van het instellingsbesluit van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (de Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad van 3 februari 1955, Trb. 1958, 20). Daarnaast heb ik op verzoek van het lid Van Bommel (SP) toegezegd schriftelijk opgave te doen van de kosten van deze Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Op verzoek van de Eerste Kamer zend ik deze Kamer een afschrift van deze brief.

Modernisering Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad

Zoals door uw Kamer verzocht heb ik werk gemaakt van de modernisering van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Ook tijdens het Belgische Voorzitterschap van de Benelux, dat op 1 januari 2010 van start ging, zal ik mij voor deze modernisering blijven inzetten.

Voortgang

Modernisering van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad kan plaatsvinden middels aanpassing en modernisering van de Overeenkomst van 1955 en middels aanpassing en modernisering van het reglement van orde. Aangezien dat laatste een parlementair prerogatief betreft, heb ik mij beperkt tot modernisering van het instellingsbesluit.

Op ambtelijk niveau is met de Belgische voorzitter Tommelein, de Nederlandse ondervoorzitter Biskop en de Luxemburgse ondervoorzitter Negri gesproken over de wensen van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Deze gesprekken zijn als constructief ervaren en hebben bijgedragen tot een beter begrip van de moderniseringswensen, zoals neergelegd in het door het Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad opgestelde conceptverdrag.

Tijdens het Benelux Comité van Ministers van 8 december jl. bleken ook België en Luxemburg voorstander van het moderniseren van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad en de noodzaak dat op korte termijn te doen.

Ik heb daar het besluit genomen om de onderhandelingen over de modernisering officieel te openen.

Om de vaart erin te houden heeft Nederland een eerste nieuwe opzet voor een verdrag opgesteld, mede op basis van de gevoerde gesprekken en het voorstel van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Dit conceptverdrag beoogt de Overeenkomst van 1955 te vervangen. De tekst is inmiddels gestuurd aan België en Luxemburg.

Nederlandse inzet

De Nederlandse inzet, zoals verwoord in bovengenoemd conceptverdrag, komt vrijwel geheel tegemoet aan de door de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad geformuleerde wensen. Nederland streeft ernaar om de bevoegdheden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad te verbreden en de interactie tussen de Benelux Regeringen en de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad te verbeteren.

Op hoofdlijnen vindt Nederland dat het mogelijk moet worden dat de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad zelf beslist waarover hij wenst te adviseren, indien tweederde van de leden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad daarmee instemt. Daarbij is voorzien dat de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad adviezen uit kan brengen aan het Comité van Ministers en dat de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, met instemming van tweederde van zijn leden, onderwerpen kan aandragen voor het werkprogramma, het jaarplan en samenwerking met derde staten en onderwerpen van overeenkomsten.

Om de interactie tussen Benelux regeringen en de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad te verbeteren, stelt Nederland voor dat elk Voorzitterschap een politieke verklaring moet afleggen voorafgaand aan het Voorzitterschap en verslag moet uitbrengen over de voortgang en uitvoering van werkprogramma en jaarplan. Daarnaast wenst Nederland te komen tot een snellere beantwoording van door de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad gestelde vragen. Het lijkt aanvaardbaar dat de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad vakministers verzoekt om vragen mondeling te beantwoorden. Het verdient daarbij aanbeveling dat een dergelijk verzoek samenhangt met door de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad gedane aanbevelingen.

Vervolgprocedure

Op 31 december 2009 is het Nederlands Voorzitterschap van de Benelux geëindigd en nam België het stokje over. Dat betekent dat het komend halfjaar onder Belgisch Voorzitterschap zal worden gesproken over de modernisering van het instellingsbesluit. In het afgelopen Benelux Comité van Ministers heeft België aangegeven dit als een belangrijke prioriteit te beschouwen van hun Voorzitterschap. Voor België betreft het overigens een gemengd verdrag, waar ook de gewesten en gemeenschappen bevoegd zijn. Ik heb België gesuggereerd na de eerste gespreksronde kort terug te koppelen aan de (onder)voorzitters van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Daarna zal het nieuwe verdrag op ambtelijk niveau worden uitonderhandeld.

Ik spreek dan ook de hoop uit dat het nieuwe Benelux-Verdrag, indien althans ook de Eerste Kamer zijn goedkeuring daaraan verleent, zonder vertraging in werking kan treden.

Kosten Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad

De totale begroting van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad beliep 573 000 Euro in 2007 en 627 000 Euro in 2008. De begroting voor 2009 en 2010 is vastgesteld op 679 000 Euro per jaar. De daadwerkelijke besteding in 2009 is nog niet bekend, maar deze zal waarschijnlijk lager uitvallen dan de geraamde begroting.

Deze begroting wordt gefinancierd door de respectieve Parlementen. De Nederlandse Tweede en Eerste Kamer betalen samen 3/7e deel, de zeven Belgische parlementen betalen 3/7e deel en de Luxemburgse Kamer betaalt 1/7e deel.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven