31 571 Voorstel van wet van het lid Thieme tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in verband met het invoeren van een verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten

L VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 mei 2012

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 5 maart 2012 waarin hij antwoord geeft op de vragen die gesteld zijn naar aanleiding van zijn eerdere brief van 20 december 2011 over het initiatiefwetsvoorstel tot invoering van verplichte bedwelming bij ritueel slachten (31 571, J). De leden van de PVV-fractie en het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben nog enkele aanvullende vragen gesteld die zijn opgenomen in de brief aan de staatssecretaris van 20 maart 2012. De leden van de PVV-fractie hebben zich bij de vragen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie aangesloten. Het lid van de 50Plus-fractie en het lid van de OSF-fractie hebben zich aangesloten bij de vragen van de leden van de PVV-fractie en bij de vragen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie.

De staatssecretaris heeft op 9 mei 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Den Haag, 20 maart 2012

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 5 maart 2012 waarin u antwoord geeft op de vragen die gesteld zijn naar aanleiding van uw eerdere brief van 20 december 2011 over het initiatiefwetsvoorstel tot invoering van verplichte bedwelming bij ritueel slachten (31 571, J). De leden van de PVV-fractie en het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben nog enkele aanvullende vragen. De leden van de PVV-fractie sluiten zich aan bij de vragen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie. Het lid van de 50Plus-fractie en het lid van de OSF-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de PVV-fractie en bij de vragen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie.

PVV

De uitzonderingsbepaling in de huidige Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ten aanzien van het verdoven van dieren voorafgaand aan de rituele slacht, voorziet in de behoefte van een aantal geloofsgemeenschappen aan onverdoofd ritueel geslacht vlees. Slachthuizen moesten tot 2006 in het bezit zijn van een behoefteverklaring om deze vorm van slacht te mogen uitvoeren. De regering stelt zich op het standpunt dat een convenant zich niet leent voor het opleggen van een exportverbod.

Naar aanleiding hiervan willen de leden van de PVV-fractie vragen hoe de omvang van de behoefte van geloofsgemeenschappen zal worden bepaald. Betreft het slechts de binnenlandse behoefte van geloofsgemeenschappen in Nederland of betreft het ook de behoefte van geloofsgemeenschappen in andere landen?

De leden van de PVV-fractie constateren dat Nederland momenteel onverdoofd geslacht vlees exporteert. Is de regering voornemens om, op basis van genoemde uitzonderingsbepaling, de export van onverdoofd geslacht vlees te blijven toestaan?

Partij voor de Dieren

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren is van mening dat de beantwoording van de door hem gestelde vragen in de brief van 3 februari 2012 (mede namens de leden van de PVV-fractie) onvolledig is.

Een van de vragen van dit lid luidde of het juist is dat de staatssecretaris van EL&I, voorafgaand aan het informeren van de Eerste Kamer, een concept van de aan de Eerste Kamer gezonden brief heeft verstrekt aan de pers waarin de volgende passage voorkomt:

«d. Behoefte

In een convenant kunnen afspraken worden gemaakt over de specifieke behoefte van onderscheiden geloofsgemeenschappen of deelgroepen binnen deze geloofsgemeenschappen voor te slachten dieren, ook over specifieke eisen waaraan het vlees zou moeten voldoen. Daarmee zou als uitgangspunt kunnen worden genomen dat er niet meer dieren worden geslacht dan de behoefte binnen de geloofsgemeenschappen.»

Voor NRC Handelsblad vormde de brief die de staatssecretaris kennelijk aan die krant verstrekte aanleiding tot het bericht van 20 december 2011 waar wordt gemeld: «Het geproduceerde Koosjer en Halalvlees is in principe alleen voor binnenlandse consumptie». Die constatering die volgens het lid van de Partij voor de Dieren-fractie haar grond zou kunnen vinden in deze brief of in een door deze krant met de staatssecretaris gevoerd vraaggesprek, staat volgens dit lid op gespannen voet met het antwoord van de regering van 5 maart 2012 waarin zij stelt het convenant open in te willen gaan en niet nu tot in detail vooruit te willen lopen op de feitelijke invulling van het convenant.

Ook de constatering dat een convenant zich niet leent voor het opleggen van een exportverbod, is op zichzelf juist, maar het lid van de fractie van de Patij voor de Dieren is van mening dat deze constatering strijdig is met hetgeen is opgenomen in de kennelijk aan de pers verstrekte brief.

Dat er van de brief conceptversies geweest zijn doet niets af aan deze mening van dit lid, dat het niet gaat om marginale verschillen, maar om een fundamenteel verschil in uitgangspunten, aangezien de uitwerking van de brief die de regering kennelijk aan de pers verstrekte is dat in Nederland niet meer dieren onverdoofd geslacht zullen worden dan passend bij de behoefte binnen de Nederlandse geloofsgemeenschappen, terwijl in de brief aan de Kamer van 20 december 2011 en in de antwoorden van de regering van 5 maart 2012 geen sprake is van het instellen van exportbeperkingen.

Bovenstaande overwegingen van het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren geven hem aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

Stond de passage over maximering van de rituele slacht tot de behoefte voor binnenlands gebruik in de aan de pers verstrekte versie van de brief van de staatssecretaris inzake het convenant, zoals hierboven genoemd? Indien dit niet het geval is, vraagt het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren waarop NRC Handelsblad zich dan baseerde in bovengenoemd bericht van 20 december 2011. Wat was, indien de genoemde passage niet was opgenomen, dan wel de inhoud van de aan NRC Handelsblad verstrekte brief?

Vormt het limiteren van de onverdoofde slacht tot de behoefte voor binnenlands gebruik voor in Nederland actieve gelovigen wel of geen uitgangspunt van de gesprekken die de regering voert met vertegenwoordigers van de geloofsgemeenschappen? Indien dit niet het geval is, kan de regering dan aan het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren uitleggen waarom zij dan die stellige indruk heeft gewekt bij de pers?

Is de regering van mening dat de, naar de mening van het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren, brede afwijzing in het Nederlandse parlement en onder de Nederlandse bevolking van onverdoofde slacht het onhoudbaar maken om meer dieren onverdoofd te slachten dan op de binnenlandse religieuze behoefte kan worden gebaseerd?

Is de regering van mening dat er in Nederland ruimte is voor exportactiviteiten van een product dat gebaseerd is op een wettelijke uitzondering, die volgens dit lid bedoeld was en is als tegemoetkoming aan de religieuze behoefte van in Nederland actieve religieuze minderheden, zoals ook blijkt uit de behoefteverklaring zoals die tot 2006 gold in de regeling aanwijzing slachtinrichtingen? Indien dit niet het geval is, kan de regering dit dan toelichten? Zo ja, op welke termijn en wijze wil hij recht doen aan deze door de Nederlandse wetgever bedoelde beperking?

Zou het convenant naar de mening van de regering als uitwerking kunnen hebben dat er in Nederland ongelimiteerd onverdoofd geslacht kan worden, terwijl dat in strijd is met het oogmerk van de uitzonderingsbepaling in de vigerende wetgeving?

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren vraagt tenslotte of de regering van mening is dat het beoogde convenant, indien dit een nieuwe invulling van de uitzonderingsbepaling in de vigerende wetgeving zou vormen, ter beoordeling moet worden voorgelegd aan de Staten-Generaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, volgens welke procedure en op welke termijn?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zien de beantwoording van deze vragen graag uiterlijk 17 april 2012 tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, E. M. Kneppers-Heynert

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 mei 2012

Met deze brief reageer ik op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van mijn brief van 5 maart 2012 waarin ik antwoord heb gegeven op de vragen die gesteld zijn over mijn eerdere brief van 20 december 2011 over het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Thieme tot invoering van verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten (EK, 31 571). De aanvullende vragen zijn afkomstig van de leden van de PVV-fractie en het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren. Het lid van de 50Plus-fractie en het lid van de OSF-fractie hebben zich hierbij aangesloten.

Vragen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de omvang van de behoefte van geloofsgemeenschappen zal worden bepaald en of het daarbij de binnenlandse behoefte van geloofsgemeenschappen in Nederland betreft of ook de behoefte van geloofsgemeenschappen in andere landen. Daarnaast vragen deze leden of de regering voornemens is om de export van vlees van onverdoofd geslachte dieren te blijven toestaan.

De mogelijkheid van een behoeftebepaling vormt een van de onderwerpen in de besprekingen met betrekking tot het convenant. Ik heb in mijn brief van 5 maart (EK, 31 571, nr. 7) aangegeven hierop niet te willen vooruitlopen.

Vragen van het lid van de Partij voor de Dieren

Het lid van de Partij voor de Dieren vraagt zich af of de passage over maximering van de rituele slacht tot de behoefte voor binnenlands gebruik in de aan de pers verstrekte brief stond en zo niet waar de NRC Handelsblad zich op baseerde in haar bericht van 20 december 2011. Ook vraagt het lid naar de inhoud van de aan NRC Handelsblad verstrekte brief.

Naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer op 13 december 2011 over het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Thieme heb ik op 20 december 2011 (EK, 31 571, nr. I) een brief aan de Eerste Kamer gestuurd ter verduidelijking van de mogelijkheden die ik zie om verbeteringen van het dierenwelzijn aan te brengen bij het proces van het onbedwelmd ritueel slachten door middel van het sluiten van een convenant. Er is daarbij geen sprake geweest van verschillende brieven. Wel zijn er conceptversies van deze brief geweest.

Het lid van de PvdD-fractie vraagt of het limiteren van de onverdoofde slacht tot de behoefte voor binnenlands gebruik wel of geen uitgangspunt voor de gesprekken met vertegenwoordigers van geloofsgemeenschappen. Als dit niet het geval is, dan vraagt het lid waarom dan de stellige indruk is gewekt in de pers.

Ik heb in mijn brief van 20 december 2011 aangegeven dat in een convenant afspraken kunnen worden gemaakt over de specifieke behoefte van onderscheiden geloofsgemeenschappen of deelgroepen binnen deze geloofsgemeenschappen voor te slachten dieren en ook over specifieke eisen waaraan het vlees zou moeten voldoen. Dit hoeft overigens niet te duiden op louter afspraken over consumptie van binnenlandse actieve gelovigen. In mijn brief van 5 maart 2012 heb ik aangegeven de gesprekken over het convenant open te willen ingaan en dat ik niet wil vooruitlopen op de feitelijke invulling daarvan. De overleggen bevinden zich op dit moment in de eindfase. In mei zal ik u hierover informeren.

Het lid van de PvdD-fractie vraagt of de regering van mening is dat het onhoudbaar is om meer dieren onverdoofd te slachten dan op de binnenlandse religieuze behoefte kan worden gebaseerd, gezien de brede afwijzing in het parlement en onder de Nederlandse bevolking.

Voorts vraagt dit lid of de regering van mening is dat er in Nederland ruimte is voor exportactiviteiten van een product dat is gebaseerd op een wettelijke uitzondering en indien dit niet het geval is, de regering dit dan kan toelichten. En als dit wel het geval is, of de regering aan kan geven op welke wijze aan deze beperking recht wordt gedaan? Zou het convenant als uitwerking kunnen hebben dat in Nederland ongelimiteerd onverdoofd geslacht kan worden, terwijl dit in strijd is met het oogmerk van de uitzonderingsbepaling in de vigerende wetgeving.

In zowel de Europese als de nationale wetgeving is bedwelmd slachten de hoofdregel. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren staat, conform de mogelijkheid die de Europese regelgeving biedt, een uitzondering toe op deze verplichte voorafgaande bedwelming ingeval het slachten van een dier plaatsvindt volgens speciale methoden vereist voor religieuze ritus. Er is in Nederland geen sprake van het zonder goede grond massaal toestaan van onbedwelmde slacht. Ook het convenant zal dit niet tot gevolg hebben. Bedwelmd slachten is en blijft de hoofdregel.

Overigens was ook in de behoefteverklaring zoals deze tot in 2006 gold ruimte voor het onbedwelmd ritueel slachten voor een gemeenschap buiten Nederland.

Het lid van de PvdD-fractie vraagt tenslotte of het beoogde convenant, indien het een nieuwe invulling van de uitzonderingsbepaling in de vigerende wetgeving zou vormen, ter beoordeling wordt voorgelegd aan de Staten-Generaal.

Het convenant zal tot doel hebben het welzijn van dieren te verbeteren tijdens het proces tot en met het onbedwelmd ritueel slachten. Dit moet uiteraard binnen de Europese en nationale wettelijke kaders vallen.

Als reeds eerder gemeld in mijn brief van 10 april 2012 (EK, 31 571, nr. K), streef ik ernaar de onderhandelingen over de inhoud van het convenant zo spoedig mogelijk af te ronden en zal ik uw Kamer daarover in mei informeren.

Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven