31 570 Herziening Grondwet

Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2011

Naar aanleiding van de bespreking van de kabinetsreactie op het advies van de staatscommissie Grondwet (Kamerstuk 31 570, nr. 20) in de procedurevergadering van uw vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, heeft uw commissie mij per brief van 7 november jl. verzocht om uw Kamer te infomeren over het tijdpad en de inhoud van de plannen van het kabinet ten aanzien van artikel 13 Grondwet.

In reactie op uw verzoek deel ik u, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, het volgende mee.

In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet voldoende aanleiding ziet om het advies van de staatscommissie om artikel 13 van de Grondwet te wijzigen, over te nemen. Dit is gemotiveerd vanuit onder andere de overweging dat de huidige techniekafhankelijke en limitatieve formulering van de beschermde communicatiemiddelen in artikel 13 Grondwet de normatieve betekenis ervan voor wetgever en rechter in de weg staat. Dit leidt tot onnodige interpretatievraagstukken en (risico van) inconsistentie in de uitleg en de beoogde en wenselijke rechtsbescherming. Dit probleem wordt versterkt doordat dit grondwetsartikel ver achter loopt bij de verwante verdragsrechten waarin de laatste jaren nieuwe ontwikkelingen, normen en/of formuleringen zijn uitgekristalliseerd. Zo kan bijvoorbeeld worden gewezen op artikel 7 van het EU-Handvest voor de grondrechten dat garandeert dat eenieder het recht heeft op eerbiediging van onder andere zijn communicatie, en heeft het Europees Hof voor de bescherming van de Rechten van de Mens expliciet bepaald dat een e-mailbericht  onder de reikwijdte valt van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (EHRM 3 april 2007, Copland t. het Verenigd Koninkrijk).

Het voorstel dat het kabinet zal voorbereiden tot herziening van dit grondwetsartikel beoogt in het bijzonder de geslotenheid van het artikel – tot uitdrukking komend in de drie specifiek vermelde communicatiemiddelen – weg te nemen en daarmee het door artikel 13 Grondwet te beschermen belang niet langer afhankelijk te laten zijn van de daarin genoemde drie communicatiemiddelen.

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zal de inhoud van eerdere voorstellen tot wijziging van artikel 13 Grondwet worden betrokken, evenals de verschillende adviezen en verklaringen die over het onderwerp zijn uitgebracht. Daartoe reken ik in elk geval het advies van de staatscommissie Grondwet (2010) en het rapport van de commissie Grondrechten in het digitale tijdperk (2000), alsmede de onderzoeksrapporten over de techniekonafhankelijke formulering van verschillende rechten, onder meer in rechtsvergelijkend perspectief.1 Voorts is van belang om te betrekken de internationaal tot stand gekomen regelgeving met betrekking tot communicatiegeheim, en acht te slaan op tot stand gekomen soft law, zoals de internationale politieke verklaring en aanbeveling aan de lidstaten van de Raad van Europa met betrekking tot dit vraagstuk, beide aangenomen door het Comité van Ministers van die Raad,2 en op de relevante literatuur en jurisprudentie.

Ik streef ernaar om een conceptwetsvoorstel in consultatie te geven voor het zomerreces van 2012.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

R.E. Leenes, B.J. Koops & P. de Hert (eds.), Constitutional Rights and New Technologies, Den Haag 2007. Van dezelfde auteurs: «Grondrechten en nieuwe technologien. Een rechtsvergelijkend overzicht», NJB 2008/19.

X Noot
2

Declaration of the Committee of Ministers on Human Rights and the rule of law in the information society, 13 mei 2005, CM(2005)56; Recommendation of the Committee of Ministers to the member states on promoting freedom of expression and information in the new information and communications environment. 26 september 2007 (Rec(2007)11).

Naar boven