31 568
Staatkundig proces Nederlandse Antillen

nr. 67
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2010

Van 8 februari tot en met 12 februari jl. heb ik een werkbezoek aan de Nederlandse Antillen en Aruba gebracht. In Aruba stond het bezoek in het teken van een nadere kennismaking met de recent aangetreden regering Eman. Tevens zijn er tussen Nederland en Aruba afspraken gemaakt over een gezamenlijke agenda voor de toekomst. Op Curaçao stonden de besprekingen in het kader van de vergadering van de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen. Met deze brief bericht ik u hierover.

Aruba

Op 30 oktober 2009 is de nieuwe regering van Aruba, onder leiding van minister-president Mike Eman (AVP), geïnstalleerd. Bij die installatie was ik aanwezig. Sindsdien zijn er gesprekken gevoerd tussen Aruba en Nederland om te bezien op welke wijze de onderlinge bijstand en samenwerking binnen het Koninkrijksverband hernieuwd vormgegeven kan worden. Ook was het recente bezoek voor mij aanleiding voor een nadere kennismaking met een aantal bewindspersonen en het voeren van bestuurlijk overleg met de regering van Aruba. Dit om te bepalen op welke terreinen samengewerkt zal worden. De onderwerpen die voortkwamen uit het bestuurlijk overleg zijn vastgelegd in een doorlopende agenda1. Tweemaal per jaar zullen de minister-president van Aruba en ik voortaan overleg hebben over de uitvoering van de doorlopende agenda.

Nederland zal in het belang van kennisuitwisseling welwillend verzoeken om technische bijstand bekijken en praktische ondersteuning bieden waar mogelijk. Ieder land draagt in principe de kosten over de uitvoering van de afspraken voor zover het gaat om een aangelegenheid van het desbetreffende land zelf, tenzij er expliciet afspraken gemaakt zijn. Een goed voorbeeld van deze samenwerking vormt de ondersteuning die gegeven wordt door de Nederlandse energiegezant om de uitdagingen waar Aruba voor staat op het gebied van de raffinaderij en energievoorziening het hoofd te bieden.

Momenteel betreffen de onderwerpen op de doorlopende agenda de volgende terreinen:

1. Nieuwe vormen van samenwerking binnen het Koninkrijk. Het betreft hier vormen van samenwerking die mogelijk voortkomen uit de symposia die georganiseerd worden in het kader van de te ontwikkelen «Visie op het Koninkrijk».

2. Rechtshandhaving. Nederland en Aruba werken samen aan een onderzoek naar de staat van bestuur van Aruba. Het eerste bezoek van het wetenschappelijk onderzoeksteam zal begin maart plaatsvinden. Op het terrein van de rechtshandhaving zijn bovendien tussen de landen afspraken gemaakt over onder meer een op te starten jongerenvormingstraject, de radars, de rampenbestrijding, de eventuele rol van de Koninklijke Marechaussee bij de grensbewaking en de verbetering van de vreemdelingenketen.

3. Infrastructurele projecten. De regering van Aruba heeft zich tot doel gesteld om via infrastructurele projecten de economie van Aruba te stimuleren. Om dit te financieren heeft de regering van Aruba een voorstel voor herbestemming van de FDA-middelen. Dit zal worden besproken. Tevens zal worden bezien of vanuit Nederland deskundigheid kan worden geboden op het gebied van stadsvernieuwing.

4. Wetgeving. In het belang van een goede samenwerking binnen het Koninkrijk is het wenselijk dat Aruba zo veel mogelijk aansluiting heeft bij de consensusrijkswetten die tot stand komen in het kader van het staatkundig proces van de Nederlandse Antillen. De aansluiting kan het beste bereikt worden ná de transitiedatum via een consensusrijkswet tot wijziging van de consensusrijkswetten. Aruba onderzoekt de wenselijkheid van aansluiting bij diverse consensusrijkswetgeving. Nederland zal waar nodig Aruba ondersteuning bieden door het ter beschikking stellen van wetgevingsjuristen.

Ik heb mijn bezoek aan Aruba afgesloten met een aantal bezoeken aan projecten met relatie tot duurzame energie en veiligheid. In zijn algemeenheid kan ik u melden dat de sfeer en de indrukken positief waren. Ik ben van mening dat een goede start is gemaakt voor een constructieve samenwerkingsrelatie voor de toekomst.

Bilaterale gesprekken

Op Curaçao heb ik, mede in voorbereiding op de Politieke Stuurgroep, een aantal bilaterale gesprekken gevoerd. Zoals gebruikelijk heb ik met het bestuurscollege van Curaçao gesproken over de Isla raffinaderij. Het meetpunt voor de luchtverontreiniging is per 1 januari van dit jaar gerealiseerd. Hiermee kan een aanvang gemaakt worden met het publiceren van de meetgegevens. Zoals u weet, was dit één van de afspraken onder het Sociaal Economisch Initiatief. Ten aanzien van de milieudienst constateer ik dat er voortgang wordt geboekt. Er zijn extra mensen aangenomen en er zal binnenkort een reorganisatiemanager worden aangesteld. Wat betreft de mogelijkheden voor Curaçao om vanaf nu geldende milieunormen te kunnen handhaven, ben ik dan ook positief gestemd. Ik zal dit uiteraard nauwlettend blijven volgen en bij een volgend bezoek aan Curaçao wederom agenderen voor overleg. Ik verwacht dat de toekomstvisie van Curaçao voor de Isla raffinaderij in de zomer zal zijn uitgewerkt. Curaçao blijft in contact met mogelijke investeerders voor de raffinaderij en bijbehorende elektriciteitscentrale, met name investeerders gericht op het oplossen van de milieuproblemen en betrouwbaarheid van productie. Nederland ondersteunt Curaçao waar nodig ook bij dit proces.

Sint Maarten

Ik heb met Sint Maarten overleg gevoerd over de voortgang in de opbouw van het land Sint Maarten. In het bijzonder is hierbij de vormgeving van de nieuwe bestuursorganisatie van het toekomstig land Sint Maarten aan de orde gekomen. Ik heb Sint Maarten al eerder toegezegd bilateraal te willen bezien welke mogelijkheden er zijn om het eilandgebied te ondersteunen bij deze opbouw. Hiervoor was het echter nodig dat Sint Maarten eerst inzichtelijk maakt wat de behoeften voor de nieuwe bestuursorganisatie zijn. Ik heb in de richting van Sint Maarten aangegeven dat het nodig is dat Sint Maarten prioriteiten stelt, zodat stap voor stap een goede organisatie opgezet kan worden. Ik heb laten weten welwillend te staan tegenover een herprioritering van de samenwerkingsmiddelen ten gunste van de opbouw van de nieuwe bestuursorganisatie. Het land Nederlandse Antillen, Sint Maarten en Nederland zullen gezamenlijk in een werkgroep op korte termijn bezien op welke wijze Sint Maarten kan worden ondersteund bij deze opbouw.

Uw Kamer heeft mij eerder verzocht om de criminaliteitsbeeldanalyses van de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze zijn in beginsel vertrouwelijk en in opdracht van de Antilliaanse en Arubaanse openbaar ministeries opgesteld. Ik heb ze dan ook opgevraagd bij de Nederlands Antilliaanse en Arubaanse ministers van Justitie. Als ik de documenten heb ontvangen, zal ik het mogelijk maken dat uw Kamer van deze informatie kennis kan nemen.

Bonaire

Op 7 januari jl. zijn er berichten in de media verschenen over het eilandsraadlid van Bonaire, de heer Nicolaas, en de wijze waarop hij politieke steun zou hebben verleend aan een nieuwe regeringscoalitie op Bonaire. Ik heb naar aanleiding hiervan de gouverneur verzocht mij in te lichten over de juistheid van de berichtgeving en de eventuele gevolgen. Hij heeft mij inmiddels laten weten het Openbaar Ministerie en de gezaghebber van Bonaire om informatie te hebben verzocht. Het Openbaar Ministerie heeft te kennen gegeven onverwijld een feitenonderzoek te hebben ingesteld, dat thans nog in gang is. De gezaghebber heeft in ieder geval geconstateerd dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat de totstandkoming van het huidige bestuurscollege niet op een constitutioneel reguliere wijze heeft plaatsgevonden. Berichtgeving die in de media is gepubliceerd kan hij niet onderschrijven. De berichtgeving in het Antilliaans Dagblad is momenteel dus onderwerp van onderzoek door het Antilliaanse Openbaar Ministerie. De juistheid van de berichtgeving kan op dit moment niet worden bevestigd. Volgens de gouverneur ligt optreden van het land Nederlandse Antillen in de rede indien uit het onderzoek zou blijken dat het bestuurscollege van Bonaire inderdaad op ontoelaatbare wijze tot stand is gekomen. Hier ben ik het mee eens. Het land heeft immers op grond van het Statuut de zorgplicht voor deugdelijkheid van bestuur.

Ik heb van de aanwezigheid van de bestuurders van Bonaire op Curaçao gebruik gemaakt door in algemene zin met hen van gedachten te wisselen over de actuele situatie. Op het moment van gesprek had de gezaghebber van Bonaire de afkondiging van de eilandsverordening met betrekking tot het referendum opgeschort en de gouverneur verzocht om een oordeel terzake. De beslissing van de gouverneur was op dat moment nog niet bekend. Ik heb in de richting van Bonaire aangegeven, zoals ik dat steeds gedaan heb, dat Nederland te allen tijde bereid is om het overleg over de taakverdeling tussen eiland en Rijk binnen de gekozen systematiek te hervatten. Ook heb ik nogmaals aangegeven dat Nederland niet tegen het organiseren van een referendum is, maar dat de uitslag niet hoeft te betekenen dat Nederland moet meewerken aan een staatkundige variant die thans niet aan de orde is. Ik heb daarbij gewezen op het belang van de voortgang van het staatkundig proces voor alle entiteiten. Inmiddels heb ik van het bestuurscollege van Bonaire een uitnodiging ontvangen om opnieuw in gesprek te gaan. Ik zal dus met Bonaire in gesprek blijven over de voorzetting van het staatkundig proces.

Inmiddels heeft de gouverneur van de Nederlandse Antillen op 12 februari jl. geoordeeld dat de Referendumverordening Bonaire 2010 in strijd is met twee mensenrechtenverdragen en met het algemeen belang van het Koninkrijk. De gouverneur heeft daarbij uitgesproken dat de gezaghebber van Bonaire de afkondiging van de Referendumverordening op terechte gronden heeft opgeschort.

Volgens de gouverneur is vast komen te staan dat de verordening in strijd is met de non-discriminatiebepaling van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de bepaling in hetzelfde verdrag dat het kiesrecht van burgers niet onredelijk mag worden beperkt, en met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. De eilandsraad van Bonaire had bepaald dat niet in de Nederlandse Antillen geboren Nederlanders alleen aan het referendum zouden mogen deelnemen als zij vóór 1 januari 2007 op Bonaire zouden zijn komen wonen, terwijl dit vereiste niet zou gelden voor Nederlanders die in de Nederlandse Antillen zijn geboren. Voor dit onderscheid is door Bonaire in de verordening geen objectieve rechtvaardiging gegeven. Evenmin is onderbouwd welke dringende omstandigheden er op Bonaire zijn die deze beperking zouden kunnen rechtvaardigen. Daarnaast is de verordening in strijd met het algemeen belang van het Koninkrijk, omdat de vraagstelling en de daarin voorgelegde opties zo onduidelijk zijn, dat de stemgerechtigden niet weten wat de implicaties van de te maken keuzen zijn. Met de vastgestelde vraag bestaat er een groot risico dat als gevolg van een onduidelijke uitkomst van het referendum op Bonaire het proces van staatkundige herstructurering voor alle eilanden ernstige vertraging oploopt. Daarmee zou onevenredig veel schade worden toegebracht aan de belangen van de andere eilanden en die van de Koninkrijkspartners.

Met de toelichting die ik hiermee gegeven heb op het besluit van de gouverneur acht ik de vragen van de leden Leerdam en Kalma (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1672) beantwoord. Ik heb de besluitvorming ten aanzien van het referendum voortdurend als een interne aangelegenheid beschouwd en me ook niet in de discussie die daarover is gevoerd gemengd. Wel ben ik altijd in de richting van Bonaire, zoals ik in het laatste gesprek met Bonaire ook geweest ben, helder geweest. Nederland zal op dit moment niet meewerken aan de uitwerking van alternatieve modellen voor een nieuwe staatkundige structuur. Over een andere invulling van taken binnen de afgesproken kaders valt altijd te praten. Ik heb er alle vertrouwen in dat we dat ook gaan doen.

Politieke Stuurgroep

Op 11 februari heb ik in het kader van de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen bestuurlijk overleg gevoerd met het land Nederlandse Antillen en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten. Ook Bonaire, Sint Eustatius en Saba waren hierbij vertegenwoordigd. U treft de besluitenlijst van dit overleg als bijlage bij deze brief aan.1

In de stuurgroep is er gesproken over de korpsen van de toekomstige landen Curaçao en Sint Maarten en het korps voor de Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en de relatie tot de Gemeenschappelijke Voorziening Politie (GVP). Er is kennisgenomen van het voorstel tot inrichting van de Gemeenschappelijke Voorziening Politie (GVP), inclusief jaarplan en begroting. Er is afgesproken dat eerst de samenhang tussen de inrichtingsplannen voor de korpsen en de GVP nader moet worden bezien alvorens kan worden ingestemd met de voorgestelde inrichting van de gemeenschappelijke voorziening. Dit betekent dat vóór behandeling van de consensusrijkswet politie aan de Kamer kan worden gemeld op welke wijze het wettelijk kader voor de GVP concreet is uitgewerkt.

Daarnaast lag er nog een aspect van de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten open, namelijk het toepassingsbereik van de AMvRB. Er is een opsomming gemaakt van de organisaties en taken waarop de AMvRB van toepassing zal zijn. Het betreft organisaties en taken op het gebied van de rechtshandhaving, rechtspleging, goed bestuur en financiën. De AMvRB staat overigens geagendeerd voor de eerstvolgende Rijksministerraad. In mijn brief van 17 december jl. heb ik aangeven dat in het kader van de toetsing van de overheidsapparaten nadere afspraken zijn gemaakt aan de hand van een concept-plan van aanpak. Dit plan van aanpak is inmiddels vastgesteld door de minister-president, in de hoedanigheid van voorzitter van de RTC, en gecommuniceerd aan Curaçao en Sint Maarten. Bijgevoegd treft u dan ook het plan van aanpak aan.1 In de AMvRB en het plan van aanpak is bepaald op welke wijze omgegaan zal worden met de overheidstaken die door Curaçao en/of Sint Maarten op het moment van transitie nog niet overgenomen kunnen worden.

Met deze brief en hetgeen ik u hierboven gemeld heb ten aanzien van de voortgang op de terreinen van de toetsing van de overheidsapparaten en de politie, meen ik te voldoen aan de voorwaarden voor behandeling van de consensusrijkswetten, zoals die zijn gesteld in de brief van de Commissie NAAZ van 17 februari jl. (31 568–66/2010D09072).

Tijdens de Politieke Stuurgroep van 9 december was afgesproken dat de schuldtitels met betrekking tot de overige collectieve sector van het Eilandgebied Curaçao op dezelfde wijze worden gesaneerd als eerder is gebeurd met de schulden van de overige collectieve sector van het land Nederlandse Antillen. Eind januari is de goedkeurende accountantsverklaring bij deze schulden ontvangen. Op zeer korte termijn zal het bedrag voor de sanering van deze schulden aan het eilandgebied van Curaçao worden overgemaakt. Het gaat hierbij om een bedrag van ruim NAf 43 miljoen. Het betreft schulden van onder meer de Stichting Studiefinanciering Curaçao, Selikor, FMA, Stichting Wegenfonds Curaçao en het Autobusbedrijf Curaçao.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven