31 568
Staatkundig proces Nederlandse Antillen

nr. 57
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2009

Op 15 oktober jl. heeft de eerste termijn van het Algemeen Overleg met de commissie voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse zaken plaatsgevonden. Met het oog op de voortzetting daarvan tijdens de tweede termijn op 28 oktober a.s. wil ik u met deze brief nader informeren over een aantal onderwerpen, waaronder de stand van zaken met betrekking tot een aantal eerder gedane toezeggingen.

Staatkundige ontwikkelingen: Algemene maatregel van rijksbestuur en Sint Maarten

Tijdens de politieke stuurgroep van 30 september jl. is overeengekomen de staatkundige vernieuwingen op 10 oktober 2010 in werking te laten treden, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zond ik u toe bij mijn brief van 5 oktober jl. (Kamerstuk 31 568, nr. 55) Het vaststellen van deze datum is essentieel na een tot nu toe langdurig proces. Zo heeft de bevolking van Curaçao en Sint Maarten zich reeds jaren geleden (respectievelijk 2005 en 2000) in referenda uitgesproken voor de status van land binnen het Koninkrijk. Vergelijkbare referenda waren er op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De twee slotverklaringen waarin de afspraken zowel met Curaçao en Sint Maarten om land te worden, als met Bonaire, Sint Eustatius en Saba om openbaar lichaam binnen het Nederlandse staatsbestel te worden, zijn inmiddels ook drie jaar oud.

Voorop staat nog steeds dat Curaçao en Sint Maarten pas als volwaardig land kunnen functioneren als zij aan de eerder afgesproken criteria voldoen, op papier en in de praktijk. De toetsing door de Ronde Tafel Conferentie is dan ook een toetsing die ik zeer serieus neem. Echter, gedurende het staatkundige proces hebben wij diverse keren met elkaar vastgesteld dat het functioneren van het land Nederlandse Antillen in de praktijk in rap tempo vermindert. De noodzakelijke samenhang en samenwerking tussen de eilanden ontbreekt en de dubbele bestuurslaag brengt oplossingen voor maatschappelijke problemen niet dichterbij. Iets waar in uw Kamer ook herhaaldelijk over is gesproken. Vanuit deze constatering ben ik van mening dat het met name voor de eilandgebieden Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet verantwoord is om ze langer dan strikt noodzakelijk binnen het Antilliaanse staatsverband te houden. De brief van Saba illustreert dat dit ook op de eilanden leeft. (Mijn reactie op deze brief heb ik bijgevoegd.) Tevens is het naar aanleiding van deze constatering noodzakelijk de nodige voorzieningen te treffen om ook op formele wijze een einde aan het staatsverband Nederlandse Antillen te maken.

Op 30 september is deze realiteit onder ogen gezien en zijn tegelijkertijd afspraken gemaakt over garanties voor het deugdelijk functioneren van de toekomstige landen.

In mijn brief van 29 juni jl. (Tweede Kamer 2008–2009, 31 568, nr. 47) naar aanleiding van de voorlaatste politieke stuurgroep, heb ik u geïnformeerd dat er een gemengde ambtelijke commissie zou rapporteren aan de politieke stuurgroep van september, over een datum voor de opheffing van het land gerelateerd aan de afgesproken voorwaarden. De vraag aan de gemengde commissie was onder welke voorwaarden een datum voor de opheffing van het land zou kunnen worden afgesproken. Een en ander mede in vervolg op de gezamenlijk gevraagde voorlichting van de Raad van State van het Koninkrijk (bijlage bij Tweede Kamer 2007–2008, 31 568, nr. 2). Eén en ander heeft geleid tot de volgende uitwerking.

Voorafgaand aan opheffing van het land Nederlandse Antillen zal tijdens de slot-Ronde Tafel Conferentie aan de hand van de overeengekomen criteria een finale toetsing plaatsvinden ten einde vast te stellen of de eilandgebieden voldoende voorbereid zijn op hun beoogde nieuwe status. Het daartoe uitgebreide presidium van de Voorbereidingscommissie-RTC beziet op dit moment hoe deze toetsing verricht zal worden. Afhankelijk van de uitkomsten van deze toetsing zullen ten aanzien van bepaalde landstaken door het betrokken eilandgebied plannen van aanpak opgesteld dienen te worden. Deze plannen bepalen een eindresultaat dat dient te voldoen aan de eisen zoals die volgen uit de eerder vastgestelde criteria en zullen tevens preciseren op welke wijze deze overheidstaken worden uitgevoerd na de transitie tot het moment dat het beoogde resultaat bereikt is. Deze landstaken kunnen deels op Koninkrijksniveau en deels in Koninkrijksverband worden verricht.

De aan u toegezonden concept-Algemene maatregel van rijksbestuur (bijlage bij Tweede Kamer 2008–2009, 31 568, nr. 55) sluit daar vervolgens op aan door enerzijds een stelsel van bewaking van de uitvoering van deze plannen van aanpak en anderzijds, uiteindelijk, de mogelijkheid tot ingrijpen van de Rijksministerraad indien de noodzaak daartoe gebleken is.

De Raad van State heeft overigens ook aangegeven dat het mogelijk is het land Nederlandse Antillen op te heffen als je de uitvoering van een aantal taken goed waarborgt. Naar mijn vaste overtuiging biedt de huidige Amvrb die zekerheid maximaal en houdt het meer rekening met de verantwoordelijkheidsverdeling tussen landen in het Koninkrijk dan bij alle andere alternatieven. Overigens blijft de waarborgfunctie natuurlijk ook in deze afspraak wel degelijk bestaan. Een en ander betekent dus dat Nederland onverkort vasthoudt aan de inhoudelijke afspraken en dat ook uitdraagt en toetst (zoals hiervoor beschreven).

In het bijzonder wil ik ingaan op de situatie met betrekking tot Sint Maarten. In uw Kamer zijn diverse keren zorgen geuit over de beoogde nieuwe status van Sint Maarten. Ook ik houd er rekening mee dat Sint Maarten op het moment van transitie onvoldoende in staat zal zijn alle taken die op een land rusten, volledig of naar behoren te vervullen. Vanzelfsprekend heb ik de consequenties daarvan en mogelijke alternatieven afgewogen. Zoals u bekend heb ik altijd aangegeven over een plan B te beschikken. Nederland is kritisch of Sint Maarten kan voldoen aan alle afgesproken voorwaarden (zoals ook in de aangenomen motie van de heer Van Bochove, Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 IV, nr. 9, is aangegeven). Om te kunnen voldoen aan de voorwaarden is het in ieder geval van belang dat de consensus-rijkswetten zo snel mogelijk worden aanvaard voor alle eilanden (dus inclusief Sint Maarten), want alleen dan kunnen de echte verbeteringen in de praktijk gaan optreden. Sint Maarten beseft inmiddels ook dat er veel twijfels ten aanzien van de uitvoering van een aantal voor Nederland essentiële taken en toont zich bereid om zich vrijwillig te onderwerpen aan de Amvrb. Ook als dat inhoudt dat de Rijksministerraad aanwijzingen kan geven. Daarmee is de Amvrb een effectieve oplossing om tot daadwerkelijke inhoudelijke verbeteringen te komen en de afgesproken voorwaarden ook echt te realiseren, en is tevens invulling gegeven aan het pakket dat ik voorzag voor Plan B.

Informatie Statuutwijziging, overige consensusrijkswetten en Belastingwet BES

De commissie NAAZ (30 september 2009, kenmerk 32 017-(R1884)/2001D46711) vroeg mij wanneer de rijkswet tot wijziging van het Statuut, de nog niet ingediende consensusrijkswetten en de Belastingwet BES ingediend zullen worden.

Er wordt naar gestreefd om het voorstel van Rijkswet tot wijziging van het Statuut begin november bij de Tweede Kamer in te dienen. Het voorstel voor de Belastingwet BES wordt naar verwachting nog deze maand aan de Tweede Kamer aangeboden.

Tijdens het zomerreces zijn vijf voorstellen van consensusrijkswet bij uw kamer ingediend. U vraagt wanneer u de overige voorstellen van consensusrijkswet tegemoet kan zien. Hierbij wil ik u laten weten dat er geen overige voorstellen van consensusrijkswet meer worden opgesteld.

Voor de volledigheid doe ik u bij deze brief een overzicht toekomen van de verschillende wetsvoorstellen in verband met de staatkundige veranderingen en de stand van zaken hierbij.1

Bonaire

De commissie NAAZ (30 september 2009, kenmerk 32 017-(R1884)/2001D46711) vroeg mij naar het referendum dat op Bonaire zal plaatsvinden. De referendumcommissie heeft eind vorige week haar rapportage aangeboden aan de eilandsraad (bijgevoegd)1. Het is nu vervolgens aan de eilandsraad om hierover te besluiten.

De referendumcommissie stelt voor om het referendum op 15 januari 2009 te laten plaatsvinden. Als vraagstelling wordt voorgesteld: «Moet de directe band met Nederland een vrije associatie zijn in plaats van integratie?». Het besluit om een referendum te houden respecteer ik. Ik vind echter wel dat de bevolking recht heeft op een ondubbelzinnige vraagstelling waarbij de consequenties van de uitkomsten ook helder zijn. De vraagstelling zoals die door de referendumcommissie wordt voorgesteld vind ik onhelder en verwarrend.

Het is onduidelijk wat Bonaire precies verstaat onder «vrije associatie». In het rapport van de referendumcommissie wordt dit begrip niet gedefinieerd. De commissie stelt wel in het rapport «het zijn van openbaar lichaam» gelijk aan de keuze «integratie». Bonairiaanse politici echter verwijzen voor een uitleg van het begrip «vrije associatie» naar de voorlichting van de Raad van State van het Koninkrijk. In mijn visie is de uitwerking zoals die nu is gegeven aan de in 2004 gekozen optie«directe band met Nederland» de uitwerking zoals de Raad van State van het Koninkrijk in zijn voorlichting voorstond: een staatsrechtelijke positie binnen het Nederlands staatsbestel als openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet.

In uw brief van 30 september met kenmerk 2009Z17 507/2009D46766 heeft u gevraagd om een reactie op de brief van Bonaire van 24 september. In mijn verslag naar aanleiding van mijn bezoek aan Curaçao en Bonaire, september 2009, gezonden naar u verzonden op 6 oktober (Kamerstuk 31 568, nr. 55), ben ik hierop uitgebreid ingegaan. Ik ga er vanuit dat ik met dat verslag aan uw verzoek heb voldaan.

Overige verzoeken en toezeggingen

De afgelopen periode heeft u mij over uiteenlopende onderwerpen informatie gevraagd, voorts heb ik u bij eerdere overleggen een aantal toezeggingen gedaan.

Besluit vaststelling geconsolideerde regelgeving Nederlandse Antillen

De commissie NAAZ (brief van 30 september 2009, kenmerk 31 568–54/2009D46761) verzocht mij om een nadere toelichting op mijn brief van 15 september 2009 (Kamerstukken II 31 568, nr. 54) inzake de vaststelling van de geconsolideerde teksten van de Nederlands-Antilliaanse regelingen die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als wet blijven gelden. Voorts vraagt de commissie welke status het besluit van 15 september 2009, nr. 2009–0000516724 heeft. In de bijlage bij deze brief treft u de gevraagde toelichting aan.1

Grootschalig internationaal witwasonderzoek

De commissie NAAZ (brief van 10 september 2009, kenmerk 2009Z16123/2009D42427) verzocht mij om nadere informatie te verstrekken over en te reageren op het grootschalige onderzoek naar witwaspraktijken in relatie tot de internationale georganiseerde drugshandel, dat is uitgevoerd in opdracht en onder leiding van het openbaar ministerie van de Nederlandse Antillen. Eveneens ontving ik per brief van 8 oktober het verzoek van de heer Leerdam (kenmerk 2009Z18 331/2009D48546) om een reactie te geven op het artikel «Slag om Bonaire» (Telegraaf 4 oktober 2009).

Strafrechtelijke vervolging op de Nederlandse Antillen, in dit geval van witwaspraktijken en drugshandel, is een autonome aangelegenheid van de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen. Nederland biedt desgevraagd wel ondersteuning. Verantwoordelijk voor het onderzoek is en blijft, ook bij ondersteuning vanuit Nederland, het Antilliaanse openbaar ministerie.

Gelet op het feit dat het onderzoek nog loopt, en dat het een autonome aangelegenheid betreft van het Land Nederlandse Antillen, onthoud ik mij op dit moment van enig oordeel. Overigens ga ik er vanuit dat mijn algemene lijn bij u bekend is om eventuele waardevolle informatie door te leiden naar het Antilliaanse openbaar ministerie.

Vermeende bedreiging mensenrechtenonderzoek

De commissie NAAZ (brief van 30 september 2009, kenmerk 2009Z14885/2009D43440) verzocht mij om een reactie op een brief van de heer Zwart van het Antilliaans Dagblad d.d. 7 augustus 2009 die verwijst naar een brief die hij op dezelfde datum aan mij heeft verzonden. De brief houdt verband met de beantwoording van de vragen van het lid Van Gent (14 juli 2009, kenmerk 2009Z13 903) over mogelijke bedreiging bij een mensenrechtenonderzoek.

Ik heb kennis genomen van de brief van het Antilliaans Dagblad en deze op 17 augustus jl. beantwoord. In de brief wordt gesteld dat het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) mij niet correct heeft geïnformeerd.

De punten die het Antilliaans Dagblad aanhaalt, zijn niet zo zeer inhoudelijk, maar procedureel van aard. Het eerder gegeven inhoudelijke antwoord op de vragen van het lid Van Gent, namelijk dat er geen sprake is geweest van bedreigingen, staat niet ter discussie en wordt in de brief ook niet weersproken. Het betreft hier een dispuut tussen het Antilliaans Dagblad en het NJCM over de gang van zaken rondom de publicatie van het artikel over dit onderwerp in het Antilliaans Dagblad. Aangezien ik geen partij ben in deze discussie, onthoud ik mij van verder commentaar. Voor u en mij is het belangrijk dat dit dispuut niets afdoet aan het inhoudelijke antwoord op de genoemde vragen van mevrouw Van Gent.

Reactie Nederlandse Antillen en Aruba op rapportages met betrekking tot natuur en milieu

In het overleg dat ik op 1 juli jl. (Kamerstuk 31 568, nr. 51) voerde met de commissie NAAZ werd mij gevraagd de Nederlandse Antillen om een reactie te vragen op de evaluatie van het natuur- en milieuprogramma van het Land. Bijgevoegd treft u de reactie van minister Leeflang aan.1 Hetzelfde vroeg u met betrekking tot Aruba en de rapportage van het Wild Aruba congres. Van de overheid van Aruba is nog geen reactie ontvangen.

Vuilstort Aruba

In mijn brief van 19 maart jl. heb ik u geïnformeerd dat ik de door u gewenste informatie over de vuilstort op Aruba zou opvragen bij het land Aruba. De minister van Economische Zaken, Handel en Industrie heeft mij in reactie hierop bijgaand verslag gestuurd. Ook in bijgevoegde rapportage over de stand van zake aangaande de implementatie van het Protocol «concerning pollution from land-based sources and activities» (LBS), die ik in juni 2009 van de minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve – en Vreemdelingenzaken van Aruba ontving, treft u informatie aan over de voortgang van het project Vuilstort Parkietenbos (solid waste management)1.

Kindertehuizen op de Nederlandse Antillen

Voorts informeer ik u over uitvoering van het amendement Remkes inzake de kindertehuizen op de Nederlandse Antillen. Bij de behandeling van de begroting 2008 heeft u het amendement Remkes aangenomen en € 500 000 ter beschikking gesteld voor kindertehuizen op de Nederlandse Antillen. Aan de Antilliaanse Medefinancieringsorganisatie (AMFO) werd gevraagd de uitvoering van dit amendement op zich te nemen. Bijgevoegd treft u de rapportage aan waarin AMFO verantwoording aflegt over de besteding van de middelen3. Aan de hand van vooraf overeengekomen criteria is het geld verdeeld over 10 kindertehuizen, één op Bonaire, zes op Curaçao en drie kindertehuizen op Sint Maarten.

Het is besteed aan ondermeer het opknappen van de gebouwen en buitenruimten (infrastructuur), meubilair en inrichting, het uitbetalen van (achterstallige) salarissen en de aankoop van levensmiddelen. Geconcludeerd moet worden dat het geld goed terecht is gekomen, maar dat het in feite een druppel op de gloeiende plaat is. De veelal deplorabele staat van de kindertehuizen komt voort uit de structureel te lage bijdragen van de landelijke en eilandelijke overheid. Ik zal de Antilliaanse regering en de bestuurscolleges aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de opvang, verzorging en begeleiding van deze kwetsbare kinderen.

In het overleg kwam voorts nog een aantal vragen aan de orde die ik door tijdgebrek nog niet volledig heb kunnen beantwoorden. In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van de resterende vragen en mijn antwoord daarop.1

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven