nr. 48
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2009
Naar aanleiding van de op 11 december 2008 aangenomen motie (Kamerstukken
II 2008–09, 31 568, nr. 12) van het lid van de Tweede Kamer
der Staten Generaal Van Raak over de visie van de regering op de toekomst
van de economische zones op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de BES
eilanden) kan ik u, met excuses wegens de vertraging en mede namens de staatssecretaris
van Financiën, als volgt berichten.
Op dit moment is het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden
nog in ontwikkeling. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de hiervoor benodigde
wetsvoorstellen in de zomer van 2009 voor behandeling naar de Tweede Kamer
der Staten-Generaal worden gezonden. In deze wetsvoorstellen wordt een alomvattend
fiscaal stelsel voor de BES eilanden opgenomen. Alle in dit nieuwe fiscale
stelsel voorgestelde maatregelen moeten dan ook bij voorkeur in samenhang
worden bezien.
In de voor het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden benodigde
wetsvoorstellen is naar de huidige inzichten voorzien dat de bestaande economische
zone regeling wordt omgevormd tot een regeling die – anders dan nu –
alleen de heffing van indirecte belastingen betreft. Dit voorziene regime
lijkt nog het meeste op bestaande regelingen betreffende douane-entrepots
uit het douanerecht. Hierdoor is de naam «economische zone» niet
meer passend.
Het bedrijf dat na een beschikking van de inspecteur gebruik mag maken
van het voorziene regime wordt toegelaten tot een zogenoemde handels- en dienstenentrepot.
Het bedrijf is in beginsel geen indirecte belastingen verschuldigd ter zake
van het binnenbrengen van goederen ten behoeve van de opslag, het be- of verwerken
of anderszins behandelen van goederen binnen een handels- en dienstenentrepot,
noch over de levering (uitvoer) van goederen en het verrichten van enkele
nauw omschreven «export»-diensten aan afnemers buiten de BES eilanden.
Voor zover een in een handels- en dienstenentrepot gevestigde ondernemer zelf
diensten afneemt, zijn deze alleen vrijgesteld voor zover deze
diensten rechtstreeks samenhangen met de exportactiviteiten van die ondernemer.
Op deze wijze wordt op een betrekkelijk eenvoudige manier bereikt dat
handelsgoederen die niet op de BES eilanden in het vrije verkeer worden gebracht
op de BES eilanden buiten de heffing van indirecte belastingen kunnen blijven.
Internationaal is dit zeker niet ongebruikelijk. Ter vergelijking kan worden
gewezen op de in de Europese Gemeenschap bestaande mogelijkheid om goederen
te plaatsen onder de douaneregeling douane-entrepot, actieve veredeling of
behandeling onder douanetoezicht, zonder heffing van indirecte belastingen.
Plaatsing van goederen onder één van genoemde douaneregelingen
brengt geen verschuldigdheid van indirecte belastingen mee omdat er in die
gevallen geen sprake is van een belastbaar feit. Indien deze goederen daadwerkelijk
worden uitgevoerd en daardoor niet meer onder douaneverband zijn, zijn over
deze handelsgoederen definitief geen invoerrechten meer verschuldigd.
In Nederland is bij invoer van een handelsgoed BTW verschuldigd maar bij
uitvoer kan de op het handelsgoed drukkende Nederlandse BTW worden teruggevraagd.
De voorgestelde regeling voor de BES eilanden heeft in grote lijnen dezelfde
gevolgen als het samenstel van de communautaire regels en Nederlandse regels.
Er zal geen toename plaatsvinden van de administratieve lasten voor bedrijven.
Voor de toegelaten exportdiensten geldt, als deze door bedrijven in of vanuit
een handels- en dienstenentrepot worden verricht, dat deze diensten per definitie
in het buitenland zullen worden «verbruikt». Het is internationaal
de standaard dat deze diensten voor de indirecte belastingen in het land van
oorsprong onbelast blijven en worden belast in het land van «verbruik».
Dit voorziene regime heeft, als onderdeel van het nieuwe fiscale stelsel
voor de BES eilanden, tot doel om ervoor te zorgen dat de BES eilanden een
aantrekkelijke vestigingsplaats blijven voor (vrijwel) uitsluitend internationaal
opererende handels- en dienstverleningsbedrijven. Het aantrekken van deze
bedrijven, die zich anders waarschijnlijk niet op de BES eilanden zouden vestigen,
heeft niet alleen tot gevolg dat zij direct en indirect voor belastinginkomsten
zorgen maar daarnaast leveren deze bedrijven een bijdrage aan de duurzame
ontwikkeling van de BES eilanden, zoals het creëren van werkgelegenheid
en verbetering van de infrastructuur.
Een bedrijf moet echter voldoen aan enkele voorwaarden, alvorens het aanspraak
kan maken op het voorziene regime. Zo mag het bedrijf zich niet bezighouden
met financiële dienstverlening. Ook moet het bedrijf ten minste drie
op de BES eilanden wonende natuurlijke personen blijvend voltijds werk verschaffen
en zijn er minimumeisen wat betreft de startinvestering (bij opzet van het
bedrijf) en de jaarlijks te realiseren omzet. Indien een bedrijf aannemelijk
maakt dat het aan deze voorwaarden voldoet, valt het bedrijf in beginsel onder
het toegelichte nieuwe regime en zijn voor de exportactiviteiten geen indirecte
belastingen verschuldigd. Dit geldt evenwel niet als het bedrijf de goederen
of diensten (door)levert aan natuurlijke personen die op de BES eilanden wonen
of aan rechtspersonen die op de BES eilanden zijn gevestigd. Overigens mag
een bedrijf pas tot dergelijke leveringen overgaan als het daarvoor een vergunning
van de Belastingdienst heeft gekregen. Voor de overige heffingen valt het
bedrijf – zonder uitzondering – onder het voorziene reguliere
fiscale stelsel dat op de BES eilanden gaat gelden.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten