31 568
Staatkundig proces Nederlandse Antillen

nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2008

Tijdens de regeling van werkzaamheden op 23 september 2008 heeft het lid Brinkman vragen gesteld over de consequenties die ik verbind aan de belangenverstrengeling van gedeputeerde Buncamper-Molanus.

Het lid Remkes heeft verzocht om een bredere toelichting op mijn verantwoordelijkheid bij integriteitsvragen en thema’s als deugdelijkheid van bestuur in de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij heeft tevens gevraagd naar de consequenties van dit type voorbeelden voor de voortgang van het proces van staatkundige vernieuwing.

Ik zie mijn verantwoordelijkheid als het gaat om deugdelijk bestuur in de Nederlandse Antillen en Aruba als tweeledig. Beide verantwoordelijkheden zijn gebaseerd op het Statuut. Enerzijds biedt Nederland ondersteuning op grond van artikel 26 van het Statuut. Anderzijds geef ik, zo nodig, invulling aan de waarborgtaak zoals die is vastgelegd in artikel 43 lid 2 van het Statuut.

De ondersteuning die Nederland de Nederlandse Antillen biedt is onder meer gericht op de versterking van de bestuurskracht van de eilanden. Jaarlijks stel ik hier via de samenwerkingsprogramma’s Institutionele Versterking en Bestuurskracht circa € 8 miljoen voor beschikbaar. Een deel van deze middelen wordt besteed aan de verbetering van het financieel beheer. Door de financiële processen beter te organiseren en de transparantie te vergroten zullen de risico’s verbonden aan belangenverstrengeling ook kleiner worden. Daarnaast richt deze ondersteuning zich bijvoorbeeld op integriteitsprogramma’s en op versterking van controlerende en toezichthoudende organen. Verder biedt Nederland ondersteuning door bijvoorbeeld de uitzending van Nederlandse rechters te faciliteren.

In de tweede plaats heeft het Koninkrijk zoals opgemerkt een waarborgtaak als het gaat om deugdelijk bestuur. Hier geef ik vanuit mijn Nederlandse verantwoordelijkheid invulling aan door de eilandbestuurders en de bestuurlijke toezichthouders ter plaatse (gezaghebbers, Land Nederlandse Antillen) aan te spreken als ik misstanden constateer die niet uit eigen beweging worden opgelost. In het staatkundig proces speelt deze waarborgtaak een belangrijk rol. Curaçao en Sint Maarten moeten aantonen dat zij zichzelf als land kunnen besturen, voordat zij hun nieuwe status kunnen verwerven. Dit betekent dat hun wetgeving moet voldoen aan de criteria die we samen zijn overeengekomen, maar ook dat het overheidsapparaat toegerust moet zijn voor de nieuw uit te voeren taken. Al vroeg in het staatkundig proces is geconstateerd dat de kwaliteit en integriteit van een aantal organisaties moeilijk te waarborgen is op de kleine schaal die door het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen ontstaat. Het gaat hier om de belangrijkste organisaties in de rechtshandhavingsketen en om de organisatie van het financieel toezicht. Voor deze organisaties zal een geïnstitutionaliseerde vorm van samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland als vertegenwoordiger van de BES-eilanden (en Aruba in het geval van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie) blijven bestaan.

Wat betreft de belangenverstrengeling door gedeputeerde Buncamper-Molanus constateer ik dat het eilandsbestuur hiervoor zelf een oplossing heeft gevonden. De eilandsraad heeft hier een belangrijke rol in gespeeld door de belangenverstrengeling te constateren en vervolgens het vertrouwen in de gedeputeerde op te zeggen. De eilandsraad had de mogelijkheid om een procedure tot vervallenverklaring in te zetten, maar heeft hier niet voor gekozen. Het ingrijpen door de eilandsraad heeft er echter wel toe geleid dat de overheidsvennootschap Telem niet langer onder de verantwoordelijkheid van gedeputeerde Buncamper valt. Bovendien neemt haar echtgenoot niet langer deel in het bestuur van Telem. Hiermee is de betreffende belangenverstrengeling niet meer aan de orde. Zoals in mijn antwoorden van 18 september 2008 (31 200 IV, nr. 67) aangegeven zie ik geen aanleiding om aan dit incident consequenties te verbinden voor het staatkundig proces. Het incident toont naar mijn mening wel duidelijk aan dat er nog de nodige maatregelen – in dit geval op het terrein van corporate governance – moeten worden genomen om aan de afgesproken criteria op het terrein van deugdelijk bestuur te voldoen Deze maatregelen zijn voorzien in het kader van het financieel toezicht.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Naar boven