31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 147 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

In vervolg op mijn toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg Kwaliteit onderwijs in Caribisch Nederland op 15 oktober (Kamerstuk 31 568, nr. 146) ontvangt u hierbij het advies van de Nederlandse Taalunie (NTU) over het Nederlands als Vreemde Taal1, nadere informatie over de invoering van de referentieniveaus in het voortgezet onderwijs en de resultaten van het recente onderzoek inzake de bekostiging van het voortgezet onderwijs inclusief inzicht in de bekostigingssystematiek in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs2.

Advies van de Nederlandse Taalunie over Nederlands als Vreemde Taal

Achtergrond advies

Voor de meeste leerlingen in Caribisch Nederland is het Nederlands een vreemde taal. De Inspectie van het Onderwijs constateert in haar themarapportage (bijlage bij Kamerstuk 31 568, nr. 137), dat dit een extra opgave voor de scholen is en een belangrijk knelpunt vormt voor het verhogen van de onderwijskwaliteit.

Ik heb daarom de Taalunie gevraagd mij te adviseren over wat er nodig is om te komen tot een passend onderwijsaanbod van het Nederlands, rekening houdend met het feit dat het in Caribisch Nederland een vreemde taal is. In dat kader heb ik ook gevraagd hoe om te gaan met het referentiekader voor de Nederlandse taal (en rekenen) dat dit schooljaar in het voorgezet onderwijs wordt ingevoerd. Verderop in deze brief ga ik in op de invoering van de referentieniveaus.

Aanbevelingen Taalunie

De Taalunie stelt vast dat voor de drie eilanden in Caribisch Nederland vanwege de verschillen in taalsituatie, de rol van het Nederlands en de onderwijscontexten maatwerk per eiland voor het onderwijs Nederlands noodzakelijk blijkt.

Voor Bonaire adviseert de Taalunie dat Nederlands de taal van het onderwijs en van de examens zal blijven. Het Nederlands heeft voor de leerlingen op dit eiland de functie van toegangspoort naar (kennis)ontwikkeling en bereidt voor op het behalen van een diploma. Om het niveau van het Nederlands te verbeteren, adviseert de Taalunie over te gaan naar een situatie waarbij het onderwijs vanaf groep 1 (bij voorkeur vroeger) van de basisschool in het Nederlands wordt gegeven. In alle andere vakken dan het vak Nederlands (de «zaakvakken») zal bovendien «taalontwikkelend» les moeten worden gegeven. Op deze manier komen de leerlingen meer en op een betere manier in contact met het Nederlands, waardoor zij deze taal al vroeg in hun schoolloopbaan op een hoog niveau zullen beheersen. Voor specifieke leerlinggroepen zou differentiatie mogelijk moeten zijn.

Het Papiaments heeft ook een belangrijke functie. Deze taal vervult een identiteitsvormende factor in sociaal, cultureel en maatschappelijk opzicht. Gelet op de belangrijke functie van het Papiaments zal naar het oordeel van de Taalunie ook extra aandacht moeten worden besteed aan behoud en versterking van het Papiaments in en buiten de school.

Op Sint Eustatius zal, zo heb ik eerder dit jaar besloten, worden overgegaan naar het Engels als enige instructietaal, met Nederlands als een versterkte vreemde taal. Daarmee gaat er eenzelfde taalregime gelden als op Saba. De Taalunie ondersteunt mijn besluit om de adviezen en de bevindingen van het rapport van de commissie «Haalbaarheidsonderzoek Instructietaal Sint Eustatius» op te volgen. Voor het aanbod van het Nederlands op beide eilanden is het belangrijkste advies van de Taalunie dat er een leerlijn wordt ontwikkeld, die uitgaat van het Nederlands als versterkte vreemde taal. De Taalunie adviseert daarbij zo vroeg mogelijk met het aanbod van Nederlands te beginnen, bij voorkeur in de kleuterklas en voorschools.

Reactie op het advies

Ik verwelkom het advies en deel de conclusies. Het biedt naar mijn mening een gedegen basis voor de aanpak van de problemen die samenhangen met de positie van het Nederlands in en rond het onderwijs. Ik heb vastgesteld dat in de voorbereiding op de advisering door de vertegenwoordigers van de Taalunie op de eilanden met vele betrokkenen is overlegd. Door de inhoud en de gevolgde werkwijze is naar mijn oordeel een goede basis gelegd voor de uitvoering van de aanbevelingen.

Ik zal met de scholen en het Openbaar Lichaam Bonaire bespreken hoe wij gezamenlijk, elk vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, aan het advies uitvoering kunnen geven. Ik zal in ieder geval de ontwikkeling van een eigen leerlijn voor het Nederlands ondersteunen en ben ook bereid mijn steun aan de versterking van het Papiaments – onder meer door de ontwikkeling van lesmateriaal – te continueren.

Voor de ondersteuning van het Nederlands op Sint Eustatius heb ik reeds middelen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van taalmodules begrijpend lezen en woordenschat ten behoeve van de bovenbouw van het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De Taalunie was en is daarbij nauw betrokken. Deze modules kunnen ook ingezet worden op Saba. Ook voor deze eilanden zal ik erop toezien dat de uitwerking in nauw overleg met de betrokkenen op de eilanden plaats zal vinden.

Invoering van de referentieniveaus in het voortgezet onderwijs

In het algemeen overleg van 15 oktober 2014 heb ik u aangegeven de referentieniveaus voor Nederlandse Taal en rekenen ook voor het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland te zullen invoeren. Dit doe ik dan voor Bonaire en voor die leerlingen op Sint Eustatius voor wie nog geen onderwijs wordt verzorgd op grond van de Caribische examenstructuur, het CXC model.

Bij de invoering van de referentieniveaus heb ik een balans gezocht tussen gepaste druk en noodzakelijke versoepeling. De druk wordt gevormd door de invoering van de referentieniveaus, de versoepeling is gevonden in de wijze waarop wordt omgegaan met de normering van de Nederlandse Taal en de aangescherpte slaag-zakregeling. De aanscherping van de slaag-zakregeling wordt voorlopig nog niet toegepast in Caribisch Nederland. Nederlands wordt genormeerd als moderne vreemde taal. Hier liggen de volgende overwegingen aan ten grondslag. De huidige slaagpercentages in Caribisch Nederland zijn laag. De invoering van de referentieniveaus Nederlandse taal in het examen Nederlands kan van grote invloed zijn op het slagingspercentage. De kans is groot dat zonder een aangepaste normering een belangrijke groep leerlingen niet in staat is een diploma voortgezet onderwijs te behalen. Dit zou versterkt worden door het tegelijkertijd invoeren van de aangescherpte slaag- zakregeling.

Basisschoolleerlingen in Caribisch Nederland hebben nog steeds aanzienlijke leerachterstanden ten opzichte van de voor Europees Nederlands geldende ondergrenzen. Het is niet reëel dat deze leerachterstand op afzienbare termijn in het voortgezet onderwijs ingelopen kan worden. Tenslotte wordt voor de eerste examens Nederlands die in 2015 in het vmbo worden afgenomen het volgende gedaan:

  • De examens zijn ontdaan van onbekende Nederlandse en Europese begrippen en voorbeelden en die worden vervangen door een Caribisch voorbeeld.

  • De examens zijn ontdaan van begrippen die meerdere betekenissen kunnen hebben.

Hiermee wordt ook rekening gehouden met de aanbevelingen van de Nederlandse Taalunie in haar advies.

De invoering van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen kan niet los worden gezien van de overige maatregelen die zijn en worden genomen om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Op andere gebieden onderneem ik bijvoorbeeld de volgende acties:

  • Investeringen op het gebied van huisvesting, personeel en expertise.

  • Voor de periode 2015 tot 2018 wordt aanvullende bekostiging beschikbaar gesteld.

Resultaten onderzoek inzake de bekostiging van het voortgezet onderwijs inclusief inzicht in de bekostigingssystematiek in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

U heeft gevraagd in hoeverre de bekostiging in Caribisch Nederland vergelijkbaar is met de bekostiging die scholen in Europees Nederland krijgen. Hieronder zal ik hier nader op ingaan. In de bijlage vindt u een technische toelichting. Daarnaast informeer ik u over de resultaten van een onderzoek naar de financial governance in Caribisch Nederland.

Achtergrond

De scholen in Caribisch Nederland ontvangen sinds januari 2011 bekostiging vanuit OCW. Bij het invoeren van een bekostigingssystematiek is bezien in hoeverre aangesloten kon worden bij de bekostiging zoals die geldt in Europees Nederland. Dit bleek om twee redenen slechts gedeeltelijk mogelijk te zijn. Ten eerste zijn onder meer, vanwege de eilandsituatie, de omstandigheden en daarmee de kosten anders. Zo ligt bijvoorbeeld het salarisniveau van leerkrachten in Caribisch Nederland lager. Anderzijds worden echter ook leraren vanuit Europees Nederland aangenomen, wat juist weer extra kosten met zich brengt.

Ten tweede was een groot aantal gegevens dat in Europees Nederland de grondslag vormt voor de bekostiging niet voorhanden. Zo werd er in eerste instantie bij de leerlingtelling geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en onderwijssoort (in het voortgezet onderwijs) en was er geen zicht op het opleidingsniveau van de ouders.

Daarom is vanaf 2011 in zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs geprobeerd om enerzijds aan te sluiten bij de bekostiging zoals die in Europees Nederland geldt en anderzijds zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de lokale situatie. In beide sectoren is de bekostiging ook een aantal keer naar boven toe bijgesteld op basis van de bevindingen in de praktijk. Voor zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs/middelbaar beroepsonderwijs is met de besturen afgesproken om in 2014 een analyse te maken van de bekostiging en, indien nodig, op basis daarvan wijzigingen in de bekostiging door te voeren. Dit biedt de scholen duidelijkheid voor de komende jaren over de hoogte van de bekostiging, zodat zij hier bij hun financiële planning rekening mee kunnen houden. Deze analyse is nu, enkele jaren na invoering van de bekostiging, ook mogelijk omdat we inmiddels beter zicht hebben op de situatie aldaar.

Voor het voortgezet onderwijs/middelbaar beroepsonderwijs is een bekostigingsonderzoek uitgevoerd door ABD interim-. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. De nieuwe herijkte bekostiging zal vanaf 2015 ingaan. Het mbo-onderwijs wordt op Caribisch Nederland aangeboden door scholen voor voortgezet onderwijs, omdat de schaal waarop het mbo-onderwijs aangeboden wordt, beperkt is. Daarom worden de mbo-studenten bekostigd als zijnde leerlingen in het voortgezet onderwijs. Voor het primair onderwijs wordt deze analyse op dit moment uitgevoerd. De aangepaste bekostiging zal hier pas met ingang van schooljaar 2015–2016 ingaan, omdat het primair onderwijs een bekostiging kent op schooljaarbasis.

De scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland krijgen voor dezelfde onderwerpen bekostigd als de scholen in Europees Nederland. Zo wordt in beide gevallen rekening gehouden met de leerlingpopulatie, de omvang van de school en de hoogte van de salariskosten. In Europees Nederland krijgen scholen dergelijke toeslagen via specifieke regelingen zoals de gewichtenregeling (po), het Leerplusarrangement (vo), de kleine scholentoeslag (po), en de bekostiging via de samenwerkingsverbanden. In Caribisch Nederland is deze aanvullende bekostiging niet vormgegeven in dergelijke specifieke regelingen, maar verwerkt in verhoudingsgewijze toeslagen op de bekostiging. Daarmee is de bekostiging per saldo dus vergelijkbaar met de bekostiging van de gemiddelde school voor primair onderwijs of voortgezet onderwijs in Nederland. De bekostiging voor onderwijsachterstanden en ondersteuning ligt verhoudingsgewijs zelfs hoger dan de bekostiging van de gemiddelde school voor primair onderwijs of voortgezet onderwijs in Europees Nederland. Mijn beeld is dan ook dat de scholen in Caribisch Nederland, evenals de scholen in Europees Nederland, voldoende bekostiging ontvangen om kwalitatief goed onderwijs te kunnen bieden aan hun leerlingen.

Tegelijkertijd blijft de beheersing van de financiële positie van de scholen een punt van aandacht. De Inspectie constateert in haar themarapportage dat de financiële en organisatorische situatie van de schoolbesturen divers is en varieert van een voldoende tot zorgelijk niveau. Daarom is ook aan ABD interim- gevraagd om in haar rapport aanbevelingen te doen om de «financial governance» voor Caribisch Nederland aan te scherpen. Juist gezien de grote afstand en de stelselfunctie van een aantal scholen in Caribisch Nederland, is dit van belang.

Hieraan wordt invulling gegeven op de volgende wijze:

  • a) In de eerste plaats zal er op worden toegezien dat de huidige bepaling in de bekostigingsregelgeving dat scholen een sluitende begroting dienen op te stellen daadwerkelijk wordt nageleefd. Daarom wordt van de scholen in Caribisch Nederland verwacht dat zij hun begroting naar de Inspectie sturen, die vervolgens zal toetsen of deze begroting sluitend is.

  • b) Van alle scholen wordt verwacht dat zij gebruik maken van door OCW beschikbaar gestelde bestuurscoaches. Deze coaches kunnen ook helpen bij het financieel in control houden van de organisatie.

  • c) De Inspectie monitort de realisatie van de ingediende begrotingen gedurende het uitvoeringsjaar bij de scholen die niet goed scoren op de kernindicatoren, maar (nog) niet onder aangepast financieel toezicht staan.

  • d) De regelgeving voor de jaarverslaggeving voor Caribisch Nederland en Europees Nederland wordt geharmoniseerd. Dit betekent onder meer dat ook scholen in Caribisch Nederland, net als in Europees Nederland al het geval is, voortaan een continuïteitsparagraaf moeten opnemen in hun jaarverslag zodat ook hun jaarverslag een prospectief element bevat.

Op deze wijze ontstaat er voorafgaand aan en gedurende het uitvoeringsjaar meer inzicht in de financiële situatie van de scholen in Caribisch Nederland.

Planning overige toezeggingen

Begin volgend jaar zal ik u de inspectierapporten over de onderwijsinstellingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba toezenden. Ook zal ik in die brief ingaan op de mogelijkheden om (delen van) de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur in te voeren in Caribisch Nederland. De stand van zaken met betrekking tot de naleving van de leerplicht op de eilanden zal ik opnemen in de jaarlijkse brief over de leerplicht die in maart op de Dag van de Leerplicht naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Bijlage: Bekostigingssystematiek in het primair onderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Aanleiding

U heeft gevraagd in hoeverre de bekostiging in Caribisch Nederland vergelijkbaar is met de bekostiging die scholen in Europees Nederland krijgen. Hieronder zal ik daar nader op ingaan door eerst de achtergrond te schetsen en vervolgens voor respectievelijk po, vo en mbo de vergelijking te maken.

Reguliere bekostiging po

De bekostiging voor het po kent een personele en een materiële component. Daarnaast wordt een specifieke toeslag beschikbaar gesteld voor directie, kleine scholen en personeel- en arbeidsmarktbeleid. Vanwege het ontbreken van specifieke informatie is destijds uitgegaan van de gemiddelde omvang van de bedragen in Europees Nederland. Voor de personele bekostiging is gebruik gemaakt van een bedrag per leerling dat is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de bedragen in Europees Nederland. Ook de toeslagen voor directie en kleine scholen en de materiële bekostiging zijn verhoudingsgewijs vergelijkbaar met die in Europees Nederland.

In aanvulling hierop ontvangen de basisscholen een toeslag van 23% voor personeel- en arbeidsmarktbeleid. Dit is hoger dan de toeslag die in Europees Nederland wordt gehanteerd (13%). Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de specifieke arbeidsmarktproblematiek op de eilanden. Gezien het lagere prijspeil in Caribisch Nederland zijn de prijzen per leerling in eerste instantie verlaagd door een factor van 0,59 toe te passen. Deze factor is in latere jaren met 15% verhoogd naar aanleiding van signalen van de schoolbesturen aldaar, waardoor deze feitelijk op 0,74 is gebracht.

De afgelopen jaren is getracht om op verschillende manieren zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de specifieke situatie van de scholen op de eilanden. De scholen die op basis van de rekenregels een lager bekostigingsbedrag zouden krijgen dan het bedrag dat zij voor de transitie ontvingen, krijgen een extra bedrag, het zogenoemde «overgangsbudget». De scholen zijn er dus financieel niet op achteruit gegaan ten opzichte van de bekostiging van voor de transitie. Daarnaast is in de afgelopen jaren in bijzondere situaties tijdelijk aanvullende bekostiging toegekend, bijvoorbeeld in geval van urgente liquiditeitsproblemen.

Reguliere bekostiging vo en mbo

De bekostiging van het vo is in 2011 bepaald op basis van het uitgavenpatroon van de scholen op de eilanden destijds. In de loop der jaren zijn de bedragen telkens opgehoogd. Aan ABD-interim is in 2014 gevraagd om advies te geven over de bekostiging om zo meer stabiliteit en transparantie te hanteren in de bekostiging. Het desbetreffende rapport is als bijlage bij deze brief toegevoegd. Vanaf 2015 zal de in dit rapport voorgestelde systematiek gaan gelden. De hieronder gegeven beschrijving geldt dus voor de bekostiging zoals de vo-scholen op Caribisch Nederland die vanaf 2015 krijgen. Het mbo-onderwijs wordt op Caribisch Nederland aangeboden door vo-scholen, omdat de schaal waarop het mbo-onderwijs aangeboden wordt, beperkt is. Ook hier ontbreken gegevens om de gebruikelijke mbo-bekostiging toe te passen. Daarom worden de mbo-studenten bekostigd als zijnde vo-leerlingen. De bol-studenten worden meegeteld voor een factor 1,0 en bbl-studenten voor een factor 0,6, omdat de onderwijsinspanning voor een bbl-student aanzienlijk lager is dan die voor een bol-student. Bij de onderstaande uitleg over het vo is het mbo dus inbegrepen.

Voor de scholen op Caribisch Nederland wordt, identiek aan de systematiek in Europees Nederland, het aantal fte’s (full time equivalenten) berekend voor de functiecategorieën directie, het onderwijzend personeel en het onderwijs ondersteunend personeel. De fte berekening wordt bepaald op basis van het totaal aantal leerlingen vermenigvuldigd met de betreffende ratio per functiecategorie. Deze ratio’s zijn dezelfde als die welke voor brede scholengemeenschappen in Europees Nederland worden gebruikt. De berekende totale fte’s per functiecategorie worden vermenigvuldigd met een, voor de betreffende functiecategorie, gemiddelde personele last. Vanwege het lagere prijspeil is de gemiddelde personele last die voor Caribisch Nederland wordt gehanteerd lager dan in Europees Nederland. De materiële bekostiging is voor Caribisch Nederland en Europees Nederland vergelijkbaar.

Middelen voor onderwijsachterstanden en ondersteuning

In Europees Nederland krijgen scholen op basis van de gewichtenregeling (in het po) en het leerplusarrangement (in het vo) extra middelen voor leerlingen met onderwijsachterstanden. Voor de scholen in Caribisch Nederland wordt gewerkt met een procentuele toeslag voor onderwijsachterstanden op de bekostiging. Voor het po is hierbij aangesloten bij de 8% die in 2011 in Europees Nederland gemiddeld beschikbaar was voor achterstanden. Inmiddels is dit percentage in Europees Nederland gezakt naar 6,4%, maar vanwege de aard en omvang van de problematiek is ervoor gekozen het initiële percentage te handhaven. Dit uitgangspunt wordt opnieuw beoordeeld in het kader van de al aangekondigde herijking van de bekostiging van het po die thans plaatsvindt op basis van de gegevens uit de jaarrekeningen van de drie afgelopen jaren. Overigens constateert de Inspectie van het Onderwijs in haar themarapportage dat de po-scholen tevreden zijn over de hoogte van de bekostiging. Voor het vo inclusief het mbo geldt dat de procentuele toeslag verhoudingsgewijs vergelijkbaar is met de toeslag die in Europees Nederland wordt gehanteerd voor achterstandsleerlingen (15% van de personele bekostiging).

Caribisch Nederland kent een vereenvoudigde onderwijsondersteuningsstructuur zonder leerlinggebonden financiering en zonder scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal basisonderwijs. Uitgangspunt is dat leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zoveel mogelijk onderwijs volgen binnen het reguliere onderwijs. De scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de lichte ondersteuning. Daarnaast is op elk van de eilanden een Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ) werkzaam. De EOZ’s ondersteunen de scholen voor de zware ondersteuning en ontvangen van OCW jaarlijks subsidie voor de uitvoering van wettelijke taken.

Bij de bekostiging van deze onderwijsondersteuningsstructuur is er wederom voor gekozen om de scholen te bekostigen door middel van een procentuele toeslag. Voor het po betreft het 10,5% van de reguliere bekostiging. Dit percentage was gebaseerd op de kosten voor lichte en zware ondersteuning in Europees Nederland. Voor het vo inclusief het mbo geldt dat voor zware ondersteuning een percentage van 5% wordt gehanteerd wat vergelijkbaar is met Europees Nederland. Voor de lichte ondersteuning geldt dat in Europees Nederland gemiddeld ruim 20% van de vmbo-leerlingen gebruik maakt van leerwegondersteunend onderwijs (waarvoor extra middelen beschikbaar worden gesteld). Voor Caribisch Nederland is dit percentage vooralsnog tot en met 2018 gesteld op 100%. Deze middelen zijn niet alleen bedoeld voor vmbo-leerlingen maar ook voor de leerlingen op het havo, vwo en mbo.

Verhoudingsgewijs zijn er per saldo op Caribisch Nederland meer middelen beschikbaar voor ondersteuning dan voor scholen in Europees Nederland. In Europees Nederland gaat het voor het po om een bedrag van ca. € 490,– dat gemiddeld per leerling beschikbaar is. In Caribisch Nederland is dat € 695,–. Voor het vo is er in Europees Nederland gemiddeld € 1.171 per leerling beschikbaar voor ondersteuning. Op Caribisch Nederland is dat, met deze toeslag, € 1.530. Dit bedrag is ook beschikbaar voor de mbo-studenten.

Conclusie

In het kader van de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland zijn specifieke afspraken gemaakt met alle betrokken partijen over verbetering van de onderwijskwaliteit. Daarom stelt OCW, zoals uit bovenstaande blijkt, ook op onderdelen extra middelen ter beschikking aan de scholen in Caribisch Nederland. In- en extensiveringen die samenhangen met specifieke onderdelen of afspraken (zoals de prestatiebox) in Europees Nederland worden dan ook vooralsnog niet toegepast op Caribisch Nederland. De bekostiging voor de scholen in Caribisch Nederland wordt geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkelingen.

Het algemene beeld is dat voor bijna alle onderwijssectoren (behalve het mbo) in Caribisch Nederland geldt, dat de bekostigingssystematiek op hoofdlijnen vergelijkbaar is met die in Europees Nederland. De bekostigingssystematiek in het mbo is niet vergelijkbaar met het onderwijs in Europees Nederland, maar dat is verklaarbaar doordat het mbo-onderwijs door scholen voor het vo wordt aangeboden en vanwege de kleine schaal. Op een aantal onderdelen is de bekostiging voor Caribisch Nederland verhoudingsgewijs zelfs ruimhartiger dan de bekostiging voor scholen in Europees Nederland.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven