31 567
Bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet participatiebudget)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat het WWB-werkdeel, inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op de inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie worden gebundeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

college: college van burgemeester en wethouders;

doelgroep:

1°. iedere in Nederland woonachtige Nederlander van achttien jaar of ouder,

2°. iedere in Nederland woonachtige vreemdeling van achttien jaar of ouder die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, en

3°. iedere in Nederland woonachtige persoon van zeventien jaar of jonger die heeft voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, dan wel aan wie een vrijstelling van die kwalificatieplicht is verleend;

inburgeringsvoorziening: inburgeringsvoorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet inburgering, artikel 4 van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 en artikel 13b van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Onze Ministers: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;

opleiding educatie: opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

participatievoorziening: opleiding educatie, inburgeringsvoorziening of re-integratievoorziening;

re-integratievoorziening: voorziening, waaronder begrepen sociale activering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van de Wet werk en bijstand; regionaal opleidingencentrum: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

HOOFDSTUK 2 PARTICIPATIEBUDGET

Artikel 2. Verdeling uitkering

1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt aan het college een uitkering ten behoeve van de kosten van participatievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, voor de doelgroep alsmede voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

2. De uitkering wordt vastgesteld in september voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft.

3. Het bedrag van de uitkering is de som van de uitkomsten van drie berekeningen, elk op basis van een verdeelsleutel die bepaalt hoe het voor het kalenderjaar bij begrotingswet vast te stellen bedrag dat Onze Minister wie het aangaat beschikbaar heeft voor de uitkering wordt verdeeld over de colleges.

4. De verdeelsleutels worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de betaalbaarstelling van de uitkering.

Artikel 3. De voorziening

1. Het college kan aan personen uit de doelgroep opleidingen educatie, inburgeringsvoorzieningen of re-integratievoorzieningen aanbieden. Daarbij geldt dat opleidingen educatie alleen kunnen worden aangeboden aan personen van achttien jaar of ouder.

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college re-integratievoorzieningen of opleidingen educatie aanbieden aan iedere in Nederland woonachtige vreemdeling van achttien jaar of ouder die krachtens artikel 11, derde lid, van de Wet werk en bijstand met een Nederlander wordt gelijkgesteld.

3. Voor zover het college:

a. een opleiding educatie aanbiedt, is de Wet educatie en beroepsonderwijs van toepassing;

b. een inburgeringsvoorziening aanbiedt aan een inburgeringsplichtige als bedoeld in de Wet inburgering is de Wet inburgering van toepassing;

c. een inburgeringsvoorziening aanbiedt aan een inburgeraar als bedoeld in de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 of de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid is de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 respectievelijk de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid van toepassing; of

d. een re-integratievoorziening aanbiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, tweede zin, van de Wet werk en bijstand is de Wet werk en bijstand van toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de kosten van opleidingen educatie, inburgeringsvoorzieningen of re-integratievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, kunnen worden gebracht.

Artikel 4. Verantwoording en terugvordering uitkering

1. Het college legt verantwoording af aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitvoering van deze wet, op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teruggevorderd. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.

3. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, niet volledig door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen dertien maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt de uitkering teruggevorderd. Indien volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, stelt Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de terugvordering op een lager bedrag vast. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet binnen drie maanden na afloop van de dertien maanden, bedoeld in de eerste zin, mededeling van terugvordering aan het college.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de terugvordering, bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede over de verdeling van de teruggevorderde gelden. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd. De tweede zin is niet van toepassing op het deel van de uitkering dat in strijd met artikel 12 niet is besteed bij een regionaal opleidingencentrum.

Artikel 5. Informatievoorziening

1. Het college verstrekt desgevraagd aan Onze Ministers de gegevens die zij voor de statistiek en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig hebben. De gegevens worden kosteloos verstrekt.

2. Het college verstrekt de gegevens ten behoeve van de verdeelsleutels, bedoeld in artikel 2, vierde lid, als onderdeel van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde gegevens.

4. Het college dient jaarlijks bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een beeld van de uitvoering in.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het beeld van de uitvoering.

Artikel 6. Gemeenschappelijke regelingen

Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de artikelen 2, 4 en 5, in de plaats van het college.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 7. Wijziging van de Wet werk en bijstand

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van de door het college toegekende algemene bijstand, waaronder begrepen de loonbelasting, de premies volksverzekeringen die daarover verschuldigd zijn en de in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet bedoelde vergoedingen van de inkomensafhankelijke bijdragen daarover, en van de langdurigheidstoeslag. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben door Onze Minister vastgesteld.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij begrotingswet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid. Bij de vaststelling van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, is het uitgangspunt dat dit bedrag toereikend is voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat lid, van alle gemeenten.

3. In het derde lid wordt «de berekening van verschillende delen van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b» vervangen door «de berekening van verschillende delen van de uitkering, bedoeld in het eerste lid» en wordt «uitkeringen» vervangen door: uitkering.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Mede ten behoeve van de kosten van de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

B

Artikel 70 vervalt.

C

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid.

2. In het tweede en derde lid wordt «bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste lid.

3. Het vierde lid vervalt.

D

In artikel 72, eerste en tweede lid, wordt «bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste lid.

E

In artikel 74, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste lid.

F

In artikel 75 wordt «de uitkeringen, bedoeld in artikel 69» vervangen door: de uitkering, bedoeld in artikel 69.

Artikel 8. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1.1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel aa door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

bb. uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet participatiebudget.

B

Het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 2 komt te luiden: TITEL 3. UITKERING TEN BEHOEVE VAN DE EDUCATIE

C

Artikel 2.3.1 komt te luiden:

Artikel 2.3.1. Uitkering educatie

Mede ten behoeve van opleidingen educatie ontvangt de gemeente op grond van de Wet participatiebudget een uitkering.

D

Artikel 2.3.2 vervalt.

E

Artikel 2.3.3 komt te luiden:

Artikel 2.3.3 Gemeentelijk besluit educatiebedragen

De gemeente waaraan een uitkering is verstrekt op grond van de Wet participatiebudget waaruit een bedrag moet worden besteed bij regionale opleidingencentra als bedoeld in artikel 12 van de Wet participatiebudget, besluit jaarlijks voor 1 november ten behoeve van het daaropvolgende jaar welk deel van die uitkering zal worden bestemd voor educatieve activiteiten, onderscheiden naar de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, en in voorkomende gevallen naar doelgroepen.

F

Artikel 2.3.4 komt te luiden:

Artikel 2.3.4. Overeenkomst uitkering educatie

1. In afwijking van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht berust de betaling van de bedragen aan de regionale opleidingencentra voor opleidingen educatie op een door het college met het bevoegd gezag van het desbetreffende regionale opleidingencentrum gesloten overeenkomst of overeenkomsten. De titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

2. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft ten minste betrekking op:

a. de aard van de activiteiten,

b. het aantal deelnemers, in voorkomende gevallen onderscheiden naar doelgroepen,

c. de periode,

d. de omvang van het bedrag, dan wel de wijze waarop dit berekend wordt,

e. de wijze waarop het bedrag ter beschikking wordt gesteld, en

f. de wijze waarop verantwoording jegens het gemeentebestuur wordt afgelegd.

3. Ten aanzien van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, bevat een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen bepalingen omtrent de combinaties van vakken waarop de diploma’s betrekking dienen te hebben.

G

Artikel 2.3.5 vervalt.

H

In artikel 2.3.6, eerste lid, wordt «De in artikel 2.3.1 bedoelde colleges van burgemeester en wethouders en de instellingen» vervangen door: De instellingen.

I

Artikel 2.5.9a vervalt.

J

Artikel 8.1.1, zesde lid, tweede zin, vervalt, indien bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet participatiebudget wordt bepaald dat het bedrag dat, op grond van het eerste of tweede lid van dat artikel, besteed moet worden aan opleidingen educatie geheel mag worden besteed aan inburgerings- of re-integratievoorzieningen.

K

Hoofdstuk 11, paragraaf 2, vervalt.

L

Artikel 2.3.4 vervalt indien bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Wet participatiebudget wordt bepaald dat het bedrag dat, op grond van het tweede lid van dat artikel, moet worden besteed bij regionale opleidingencentra nihil is.

Artikel 9. Wijziging van de Wet inburgering

De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het eerste tot en met het vijfde lid vervalt het eerste lid.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste, tweede en derde lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

B

In de artikelen 20, eerste lid, 21, eerste lid, 24, eerste lid, 37 en 44, eerste lid, wordt «artikel 19, vierde lid» vervangen door: artikel 19, derde lid.

C

In artikel 51 wordt «de artikelen 47 of 52 of op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank is verstrekt» vervangen door: artikel 47, op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank of op grond van artikel 5 van de Wet participatiebudget is verstrekt.

D

Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52

1. Mede ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 19 en 20, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt de gemeente op grond van de Wet participatiebudget een uitkering.

2. Ten behoeve van uitvoeringskosten voortvloeiend uit de artikelen 6, eerste lid, 19 tot en met 33, 47 en 51 en ten behoeve van de informatieverstrekking over de inburgeringsplicht ontvangen gemeenten een uitkering uit het gemeentefonds.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Evaluatie

Onze Ministers zenden binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 11. Overgangsbepaling Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid

1. In afwijking van artikel 2 ontvangt het college van een gemeente die op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid een brede doeluitkering als bedoeld in dat besluit heeft ontvangen, voor het kalenderjaar 2009 geen uitkering op grond van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap respectievelijk door Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie beschikbaar is gesteld voor de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

2. In afwijking van artikel 2, eerste lid, wordt het voor het kalenderjaar 2009 verstrekte deel van de uitkering, bedoeld in dat lid, dat het college van een gemeente als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen op grond van de verdeelsleutel voor het bedrag dat door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is gesteld niet gebruikt voor de bekostiging van de in het meerjaren ontwikkelingsprogramma, bedoeld in het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, vastgestelde resultaten ten aanzien van volwasseneneducatie en inburgering, bedoeld in dat besluit en de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

Artikel 12. Overgangsbepaling inzake het bedrag dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld

1. In 2009 wordt het deel van de uitkering dat het college ontvangt voor het kalenderjaar 2009 op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld, besteed bij regionale opleidingencentra voor opleidingen educatie.

2. Vanaf 2010 wordt in elk kalenderjaar een bedrag besteed bij regionale opleidingencentra voor opleidingen educatie waarvan de hoogte gelijk is aan:

(A x B)/C

waarbij:

A staat voor het bedrag dat het college ontvangt voor het kalenderjaar 2010 op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld;

B staat voor het bij begrotingswet vast te stellen bedrag dat Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar heeft voor de uitkering voor het desbetreffende kalenderjaar;

C staat voor het bij begrotingswet vast te stellen bedrag dat Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar heeft voor de uitkering voor 2010.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het op grond van het eerste of tweede lid bij regionale opleidingencentra te besteden bedrag voor opleidingen educatie geheel of gedeeltelijk ook bij die regionale opleidingencentra mag worden besteed aan inburgerings- of re-integratievoorzieningen.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan het bedrag dat moet worden besteed bij regionale opleidingencentra met ingang van 1 januari 2011 lager worden vastgesteld dan het bedrag, bedoeld in het tweede lid.

5. Indien bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, wordt bepaald dat het bedrag dat besteed moet worden bij de regionale opleidingencentra lager wordt gesteld, dan wordt het op grond van het eerste tot en met derde lid bij regionale opleidingencentra te besteden bedrag naar evenredigheid verlaagd.

Artikel 13. Overige overgangsbepalingen

1. De Wet werk en bijstand en de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2008, blijven van toepassing op uitkeringen op grond van de artikelen 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en op de rijksbijdrage op grond van artikel 2.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs over de jaren gelegen voor 2009.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de vaststelling van de rijksbijdrage die op grond van artikel 52 van de Wet inburgering is verleend over de jaren voor 2009.

3. Het deel van de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand voor het jaar 2008 dat op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 70, derde lid, van die wet, zoals deze luidde op 31 december 2008, wordt toegevoegd aan de uitkering van het daaropvolgende kalenderjaar, wordt toegevoegd aan de uitkering, bedoeld in artikel 2 van deze wet, voor het jaar 2009.

4. In afwijking van artikel 2, tweede lid, wordt de uitkering voor het kalenderjaar 2009 binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet vastgesteld.

5. Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit inburgering mede op het tweede lid en op artikel 19, derde lid, van de Wet inburgering.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 15. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet participatiebudget.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven