31 566
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen (Aanpassingswet basisregistratie inkomen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1 Inleiding

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken1 (Wet BRI/BRWOZ) is aangekondigd dat niet-fiscale wetgeving die als gevolg van de invoering van de basisregistratie inkomen (BRI) en basisregistratie waarde onroerende zaken (BRWOZ) aanpassing behoeft, in een apart wetsvoorstel zou worden opgenomen. Onderhavig wetsvoorstel bevat deze wijzigingen.

De in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen zien overigens alleen op wijzigingen als gevolg van de invoering van de BRI en zijn vooral technisch van aard. Voor de BRWOZ blijken geen wijzigingen in andere wetten noodzakelijk. In bijvoorbeeld de Gemeentewet en de Waterschapswet wordt verwezen naar het waardebegrip zoals dat is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Bij het wetsvoorstel BRI/BRWOZ is in artikel 2 van de Wet WOZ het waardegegeven voor de basisregistratie geformuleerd als zijnde de waarde vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV. In materiewetten zou er voor gekozen kunnen worden te verwijzen naar artikel 2 Wet WOZ, echter inhoudelijk heeft een dergelijke wetswijziging geen betekenis, zodat hiervan is afgezien.

Ten aanzien van gegevensverstrekkingsbepalingen door de inspecteur aan afnemers wordt nog het volgende opgemerkt. Het wetsvoorstel BRI/BRWOZ regelt in artikel 21e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat de inspecteur op verzoek van een afnemer het inkomensgegeven verstrekt. In een aantal wetten (Wet op de rechtsbijstand, Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) en de Wet bevordering eigenwoningbezit (Wbew)) staan vergelijkbare verstrekkingsbepalingen. Nu er in de AWR een algemene verstrekkingsbepaling is opgenomen, kunnen uit een aspect van wetgevingseconomie de verstrekkingsbepalingen in andere wetten worden geschrapt.

2 Effecten voor overheid, bedrijven en burgers

De effecten voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst zijn reeds beschreven in het wetsvoorstel dat de BRI en BR WOZ regelt. De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen leiden niet tot separate effecten voor de werkzaamheden bij de Belastingdienst.

De raden voor rechtsbijstand hebben veel uitvoeringslasten omdat volgens de huidige Wet op de rechtsbijstand ook herzieningsbeschikkingen moeten worden genomen als het inkomen (of vermogen) definitief wordt vastgesteld door de inspecteur, ook al is het inkomen (of vermogen) feitelijk niet gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat overbodige beschikkingen moeten worden genomen die verwarrend kunnen zijn voor de burger. Ook vindt dan overbodige uitvraag bij de Belastingdienst plaats. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in dit kader een efficiencyslag te maken. In onderhavig wetsvoorstel wordt namelijk geregeld dat alleen herzieningsbeschikkingen worden genomen als daar aanleiding toe is, als het inkomen (of vermogen) ook daadwerkelijk is gewijzigd en gevolgen heeft voor de burger.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven.

De invoering van de BRI heeft, omdat burgers niet meer om hun inkomensgegevens zal worden gevraagd, zoals uiteengezet in de toelichting op wetsvoorstel 31 085, een administratieve lastenverlichting bij burgers tot gevolg. De onderhavige wetswijzigingen betreffen vrijwel alleen wetstechnische aanpassingen en hebben daardoor geen extra administratieve lastenverlichting tot gevolg.

II ARTIKELSGEWIJS

MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel I (Wet op de rechtsbijstand)

Onderdelen A en B en artikel IX (artikel 1 van de Wet op de rechtsbijstand en samenloopbepaling)

De begrippen «belastbaar loon» en «verzamelinkomen» zijn niet meer nodig met het oog op het bij onderhavig wetsvoorstel geïntroduceerde begrip «inkomensgegeven». Daarom vervallen de onderdelen m en n en wordt een nieuw onderdeel, s, toegevoegd. Dit betreft het authentieke inkomensgegeven uit de BRI. Voor authentieke gegevens in basisregistraties geldt als uitgangspunt dat deze verplicht worden gebruikt door de overheid.

Bovenstaande is geformuleerd vanuit de veronderstelling dat het thans in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging, alsmede de regeling van de vergoeding van mediation (30 436), eerder in werking zal treden dan onderhavig wetsvoorstel. Mocht dit toch niet het geval zijn, bieden artikel I, onderdeel B, en artikel IX hiervoor een voorziening.

Onderdelen C tot en met G (artikelen 25, 34a, 34c, 34d en 34g van de Wet op de rechtsbijstand)

Deze wijzigingen hebben tot doel dat de raden voor rechtsbijstand het inkomensgegeven uit de BRI gebruiken en daarvoor de burger niet meer bevragen. Op basis van artikel 21e van de AWR verstrekt de inspecteur het authentieke inkomensgegeven aan de raden voor rechtsbijstand. Daarom is in artikel 25, derde lid, geen verstrekkingsbepaling voor het inkomensgegeven uit de BRI opgenomen.

Eerst vragen de raden voor rechtsbijstand het inkomensgegeven uit het peiljaar op. Mocht er geen inkomensgegeven in de BRI zijn opgenomen, er is dus geen authentiek gegeven beschikbaar, dan kunnen de raden voor rechtsbijstand de inspecteur vragen het bedrag te verstrekken dat het inkomensgegeven zo goed mogelijk benadert. Mocht ook dit niet mogelijk zijn, dan kunnen de raden voor rechtsbijstand betrokkene zelf vragen om zijn inkomen te verstrekken, in dat geval stellen de raden het bedrag aan inkomen vast.

Omdat voor de toekenning van rechtsbijstand het box III-vermogen van essentieel belang is, maar dit geen authentiek gegeven is, is in de Wet op de rechtsbijstand in artikel 25 nog wel expliciet geregeld dat de inspecteur dit gegeven aan de raden voor rechtsbijstand verstrekt.

In de artikelen 34a en 34d is de nieuwe herzieningsregeling opgenomen. Er worden alleen herzieningsbeschikkingen genomen als een nieuw afwijkend gegeven over het inkomen (of vermogen) beschikbaar komt en dat gegeven gevolgen heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtszoekende verschuldigde eigen bijdrage.

Artikel 34c biedt aan rechtzoekenden de mogelijkheid een verzoek in te dienen om bij een inkomens- of vermogensachteruitgang niet het inkomen en vermogen in het peiljaar te gebruiken, maar het inkomen en vermogen in het jaar van de aanvraag. In het huidige vierde lid is bepaald dat bij de aanvraag gegevens over inkomen en vermogen van het jaar van de aanvraag moeten worden overgelegd. Deze verplichting is geschrapt. Dit kan ook omdat artikel 25, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Hierdoor wordt de burger niet bevraagd, indien bij de Belastingdienst gegevens beschikbaar zijn (artikel 25, derde lid). Als dat niet het geval is, dan blijft er de mogelijkheid het aan de burger zelf te vragen (artikel 25, vierde lid).

Tot slot wordt artikel 34a, tweede lid, geschrapt. Immers alle elementen in dit artikel zijn nu opgenomen in het nieuwe eerste lid van artikel 34a.

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel II (Wet studiefinanciering 2000)

Onderdeel A (artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000)

De begrippen «belastbaar loon» en «verzamelinkomen» en de omschrijvingen daarvan kunnen vervallen. Volstaan kan worden met het begrip toetsingsinkomen uit de Awir.

Onderdelen B en E (artikelen 1.6 en 9.6a van de Wet studiefinanciering 2000)

Deze bepalingen komen te vervallen, omdat artikel 21e van de AWR, zoals opgenomen in het wetsvoorstel BRI/BRWOZ, al een algemene verstrekkingsbepaling aan afnemers bevat.

Onderdeel C (artikel 3.4 van de Wet studiefinanciering 2000)

Deze wijziging houdt verband met het vervallen van artikel 8, tweede lid, van de Awir in het wetsvoorstel BRI/BRWOZ.

Onderdeel D (artikel 6.11 van de Wet studiefinanciering 2000)

Voor het bepalen van het recht op de aanvullende beurs betrekt de IB-groep inkomensgegevens van de Belastingdienst. Het gaat daarbij om het inkomensgegeven uit de BRI. Eerst vraagt de IB-groep het inkomensgegeven uit het peiljaar op. Mocht er geen inkomensgegeven van betrokkene in de BRI zijn opgenomen, dan wordt het toetsingsinkomen door de IB-groep benaderd. De IB-groep kan hiervoor op grond van artikel 9.6 van de WSF 2000 de Belastingdienst vragen het toetsingsinkomen van betrokkene te schatten. Uitgaande van het inkomensgegeven kunnen de passages over «het gecorrigeerde belastbare loon» komen te vervallen.

Onderdeel F (artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000)

In deze bepaling (hardheidsclausulebepaling) kunnen het «belastbaar loon» en het «verzamelinkomen» vervallen nu volstaan kan worden met het toetsingsinkomen.

Artikel III (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) (Wtos)

Onderdeel A (artikel 1.1 van de Wtos)

De begrippen en omschrijvingen van «belastbaar loon» en «verzamelinkomen» kunnen vervallen, volstaan kan worden met het begrip toetsingsinkomen uit de Awir.

Onderdelen B en D (artikelen 1.6 en 9.6 van de Wtos)

Deze bepalingen komen te vervallen, omdat artikel 21e van de AWR, zoals opgenomen in het wetsvoorstel BRI/BRWOZ, al een algemene verstrekkingsbepaling aan afnemers bevat.

Onderdeel C (artikel 2.29 van de Wtos)

Voor het bepalen van de korting op de tegemoetkoming betrekt de IB-groep inkomensgegevens van de Belastingdienst. Het gaat daarbij om het inkomensgegeven uit de BRI. Eerst vraagt de IB-groep het inkomensgegeven uit het peiljaar op. Mocht er geen inkomensgegeven van betrokkene in de BRI zijn opgenomen, dan wordt het toetsingsinkomen door de IB-groep benaderd. De IB-groep kan hiervoor op grond van artikel 9.5 van de Wtos de Belastingdienst vragen het toetsingsinkomen van betrokkene te schatten.

Onderdeel E (artikel 11.4 van de Wtos)

In deze bepaling (hardheidsclausulebepaling) kunnen het «belastbaar loon» en het «verzamelinkomen» vervallen nu volstaan kan worden met het toetsingsinkomen.

Artikel IV (Wet kinderopvang)

De wijzigingen in artikel 1 en 1a houden verband met de verlettering van artikel 2, eerste lid, van de Awir als gevolg van het vervallen van de verplichting voor de werkgever om aan zijn werknemer een jaaropgaaf te verstrekken. Bij het redigeren van deze wijzigingen is aangenomen dat het op 24 augustus 2007 ingediende wetsvoorstel tot Aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (31 124) eerder in werking treedt. Dat kan ook, omdat de verplichting tot het verstrekken van de jaaropgaaf pas op termijn vervalt.

Artikel V (Wet op het primair onderwijs) (WPO)

De wijziging van artikel 1a introduceert het inkomensgegeven uit de BRI als enig inkomensbegrip voor de WPO. Verder vervallen de correcties op het verzamelinkomen en het belastbare jaarloon (zogenoemde gecorrigeerd verzamelinkomen en gecorrigeerde belastbare loon) in artikel 4, zevende lid. De overgangsperiode die destijds in verband met de invoering van de Belastingherziening 2001 voor deze correcties is aangehouden, is immers inmiddels voorbij. Daarom kan volledig worden aangesloten bij het inkomensgegeven uit de BRI.

Met het vervallen van het begrip «gecorrigeerd verzamelinkomen» is feitelijk de situatie van vóór 2001 hersteld. Want het tijdelijke begrip «gecorrigeerd verzamelinkomen» is weer vervangen door het oorspronkelijke in de WPO opgenomen inkomensbegrip. Daarmee zijn ook de onbedoelde tijdelijke positieve inkomensgevolgen voor een groep ouders komen te vervallen. Achtergrond van die gevolgen was dat het begrip «gecorrigeerd verzamelinkomen» lager was, waardoor een grotere groep ouders vrijgesteld was van betaling van het desbetreffende drempelbedrag. Het budget in het Gemeentefonds voor leerlingenvervoer was destijds overigens niet verhoogd in verband met de invoering van het begrip «gecorrigeerd verzamelinkomen» en wordt evenmin verlaagd in verband met het weer vervallen van dat begrip.

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Artikel VI (Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv))

De wijziging van artikel 19 houdt verband met het vervallen van de verplichting voor de werkgever om aan zijn werknemer een jaaropgaaf te verstrekken.

MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Artikel VII (Wet op de huurtoeslag)

De wijzigingen in artikel 1 houden verband met de verlettering van artikel 2, eerste lid, van de Awir als gevolg van het vervallen van de verplichting voor de werkgever om aan zijn werknemer een jaaropgaaf te verstrekken. Bij het redigeren van deze wijzigingen is aangenomen dat het op 24 augustus 2007 ingediende wetsvoorstel tot Aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (31 124) eerder in werking treedt. Dat kan ook, omdat de verplichting tot het verstrekken van de jaaropgaaf pas op termijn vervalt.

Artikel VIII (Wet bevordering eigenwoningbezit)

De bij wet van 29 mei 2008 tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (uitvoeringstechnische wijzigingen) (Stb. 198) opgenomen verstrekkingsbepaling in artikel 3, derde lid, komt te vervallen, omdat artikel 21e van de AWR in het wetsvoorstel BRI/BRWOZ al een algemene verstrekkingsbepaling aan afnemers bevat. In de plaats daarvan wordt de bevoegdheid geregeld voor de minister van VROM tot gebruik van het inkomensgegeven bij de controle van het toetsinkomen. In het nader rapport en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wbew, dat heeft geleid tot voornoemde wet, is reeds aangekondigd dat de Wbew in overeenstemming met (de uitgangspunten van) het wetsvoorstel inzake de BRI zal worden gebracht1.

SLOTBEPALINGEN

Artikel IX (Samenloopbepaling)

Zie voor de toelichting de toelichting bij artikel I, onderdelen A en B.

Artikel X (Inwerkingtreding)

In aansluiting op het wetsvoorstel BRI/BRWOZ is de beoogde datum van inwerkingtreding van deze aanpassingswet 1 januari 2009. Voor verschillende (sub)onderdelen van het wetsvoorstel is inwerkingtreding afhankelijk van technische mogelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van het voorinvullen van de loongegevens op de aangifte inkomstenbelasting en in samenhang daarmee het op termijn vervallen van de verplichting voor werkgevers om een jaaropgaaf aan hun werknemers te verstrekken. In verband hiermee is een flexibele inwerkingtredingsbepaling opgenomen.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 18.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 31 247, nr. 3, blz. 4 en nr. 4, blz. 4.

Naar boven