Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2010
In antwoord op uw brief van 9 juni 2010 deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Vietsch, Ten Hoopen en Van
Bochove (allen CDA) over de Wet kraken en leegstand (ingezonden 9 juni 2010) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage
bij deze brief (zie Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2740).
Tevens ontvangt u hierbij een nadere toelichting op het voorgenomen handhavingsbeleid ten aanzien van het algeheel kraakverbod
in antwoord op de daarover gestelde vragen bij de regeling van werkzaamheden d.d. 22 juni 2010.
De indruk dat het Openbaar Ministerie niet bereid zou zijn tot het handhaven van het nieuwe artikel 138a Wetboek van Strafrecht
is onjuist. Voorbereidingen zijn in gang gezet om de wet Kraken en Leegstand (Kamerstukken 2009–2010, 31 560) per 1 oktober a.s. inwerking te laten treden. Het Openbaar Ministerie zal conform hetgeen hierover is gewisseld tijdens
de behandeling van het wetsvoorstel, het algemeen kraakverbod op reguliere wijze handhaven, dat wil zeggen met inachtneming
van het opportuniteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie. Handhavend optreden is steeds de inzet,
waarbij meer gewicht aan handhaving toekomt indien de eigenaar bijvoorbeeld gehinderd wordt in het realiseren van de gekozen
bestemming van een pand, alsook indien er sprake is van overlast voor de omgeving of vernielingen door de krakers. Op deze
wijze kan worden gewaarborgd dat de handhaving van het algemeen kraakverbod in de prioriteitstelling evenwichtig is ten opzichte
van de handhaving van andere strafrechtelijke normen. Over de inzet van het Openbaar Ministerie vindt afstemming in de lokale
driehoek plaats ten einde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen
strafrechtelijke prioriteiten en door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid.
Ten aanzien van publieke uitingen over medewerking of niet-medewerking van gemeentebesturen aan de handhaving van een algeheel
kraakverbod merk ik op dat de strafrechtelijke handhaving van het nieuwe art. 138a Wetboek van Strafrecht, zoals hiervoor
is aangegeven, voorbehouden is aan het Openbaar Ministerie.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is ook stilgestaan bij de uitvoerbaarheid van een algeheel kraakverbod. In dit verband
is aangegeven dat na inwerkingtreding van de wet een extra inzet van politie en Openbaar Ministerie wordt verlangd, maar dat
deze door een gefaseerde aanpak kan worden beheerst. In dit licht heb ik ook aangegeven dat van de overheid een redelijke
opstelling mag worden verwacht ten aanzien van krakers die bezig zijn alternatieve woonruimte te betrekken, voor zover dat
niet in strijd is met de belangen van de eigenaar.
De minister van Justitie,
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin