31 559
Intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 oktober 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Na artikel VIIIb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIC WIJZIGING VAN DE WET DECENTRALISERING LANGDURIGH EIDSTOESLAG

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31 441) tot wet wordt verheven, komt artikel I, onderdeel E, van die wet te luiden:

E

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36. Langdurigheidstoeslag

1. Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

2. Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

3. Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.

4. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

5. De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

6. De artikelen 5, 36 en 39, zoals die luidden op 31 december 2008, blijven van toepassing op een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag in 2009, indien:

a. die aanvraag ziet op een recht op een langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan,

b. in 2008 een recht op een langdurigheidstoeslag is ontstaan en een aanvraag daarvoor in 2008 is ingediend, en

c. door toepassing van dit lid de hoogte van een langdurigheidstoeslag niet lager uitvalt dan zonder toepassing van dit lid het geval zou zijn.

Dit lid vervalt met ingang van 1 januari 2010.

2. Artikel VIIII komt te luiden:

ARTIKEL IX INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

Onderdeel 1

Het in dit onderdeel voorgestelde artikel 36 maakte oorspronkelijk deel uit van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen (wetsvoorstel decentralisering langdurigheidstoeslag) (Kamerstukken 31 441). Bij de stemming over het wetsvoorstel is onderdeel E van het wetsvoorstel echter niet aanvaard. Onderdeel E bevatte een nieuw artikel 36 in de Wet werk en bijstand (WWB) dat het recht op langdurigheidstoeslag regelt. Daarmee vormde onderdeel E een voor de invoering van de langdurigheidstoeslag onmisbare bepaling.

Met deze nota van wijziging wordt dit artikel 36 wederom aan de Tweede Kamer voorgelegd, waardoor de Tweede Kamer andermaal kan stemmen over dit artikel. In dit artikel 36 is tevens het door het kamerlid Spies c.s. ingediende en door de Tweede Kamer aangenomen amendement verwerkt (Kamerstukken II 2007/08, 31 441, nr. 12).

Voor een uitgebreide toelichting op de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag wordt verwezen naar de kamerstukken over het wetsvoorstel decentralisering langdurigheidstoeslag. Voor de duidelijkheid is hierna de oorspronkelijke (naar aanleiding van amendement van Spies c.s. lichtelijk aangepaste) toelichting op artikel 36 opgenomen.

De langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd met het oogmerk tot deregulering. Om deze reden wordt voorgesteld artikel 36 aan te passen. Daarnaast behoeft artikel 36 aanpassing omdat de langdurigheidstoeslag onder het begrip bijzondere bijstand wordt gebracht.

In het eerste lid van het nieuwe artikel 36 wordt bepaald wanneer een langdurigheidstoeslag wordt verstrekt. Door de zinsnede «geen uitzicht heeft op inkomensverbetering» wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Daarnaast komt in het eerste lid een aantal begrippen aan bod die de gemeenteraad bij verordening nader moet invullen. Ook de hoogte van de langdurigheidstoeslag zal door de gemeenteraad in de verordening moeten worden vastgelegd. Verder wordt voorgesteld om de huidige ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag van 23 jaar te vervangen door 21 jaar. De huidige ondergrens vindt zijn rechtvaardiging in de termijn van 5 jaar (in het oude eerste lid, onderdeel a, van artikel 36) in combinatie met de leeftijd waarop men meerderjarig is. Deze rechtvaardiging verliest zijn grondslag omdat de refertetermijn van vijf jaar in de WWB komt te vervallen. Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de term«langdurig» verstaan. Gekozen is om de ondergrens op 21 jaar te stellen omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Het nieuwe tweede lid komt overeen met het huidige tweede lid van artikel 36. Voordat invulling gegeven kan worden aan de term «laag inkomen», zal vastgesteld moeten worden wat de hoogte van het inkomen van de aanvrager is. Dit gebeurt aan de hand van artikel 32 van de WWB. In afwijking van artikel 32 wordt in het tweede lid van artikel 36 bepaald dat eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de vaststelling van dat inkomen. Dit voorkomt dat het ontvangen van langdurigheidstoeslag in de weg staat aan het nogmaals ontvangen van de langdurigheidstoeslag na 12 maanden.

In het derde lid is bepaald dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt indien die verstrekking ziet op een recht dat in voorgaande jaren is ontstaan maar pas later is aangevraagd. Er geldt immers geen «verjaringstermijn» voor het aanvragen van langdurigheidstoeslag.

In het nieuwe vierde lid is in gewijzigde vorm de inhoud van het huidige derde lid van artikel 36 overgenomen omtrent het moment van verlening van de langdurigheidstoeslag.

De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 van de WWB worden buiten toepassing verklaard in het nieuwe vijfde lid. Dit hangt samen met het voorstel om van de langdurigheidstoeslag een vorm van bijzondere bijstand te maken. Hierdoor zouden de genoemde artikelen automatisch op de langdurigheidstoeslag van toepassing zijn terwijl dat niet de bedoeling is. Hierna wordt per artikel uiteengezet waarom ze uitgezonderd zijn.

Artikel 12 van de WWB wordt uitgezonderd omdat er voor verlening van langdurigheidstoeslag een ondergrens geldt van 21 jaar. De artikelen 43 en 44 van de WWB gaan over de vaststelling en toekenning van bijstand. Deze regels zijn in strijd met de regels over vaststelling en toekenning van de langdurigheidstoeslag die in het voorgestelde artikel 36 van de WWB staan. In artikel 49 van de WWB wordt de mogelijkheid geboden voor bijstandverlening ter aflossing van een schuldenlast. Deze mogelijkheid sluit niet aan bij de doelstelling van de langdurigheidstoeslag en wordt daarom uitgezonderd. Ten slotte is in artikel 52 het verlenen van een voorschot geregeld. Ook dit past niet bij de doelstelling van de langdurigheidstoeslag.

In het nieuwe zesde lid is geregeld dat voor een bepaalde groep mensen de artikelen 5, 36 en 39, zoals ze nu luiden, van toepassing blijven op een aanvraag voor langdurigheidstoeslag die ze doen in 2009. Hierdoor blijven de voorwaarden, hoogte en vorm van de langdurigheidstoeslag, zoals ze gelden op de dag voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, van toepassing op een aanvraag die wordt ingediend in 2009. Dit wordt geregeld om tegemoet te komen aan mensen die in 2008 een recht op langdurigheidstoeslag hadden en die door de wijziging van de langdurigheidstoeslag bij een aanvraag in 2009 nadeel zouden ondervinden. Hieraan is wel een aantal voorwaarden verbonden. Het moet ten eerste gaan om een aanvraag die betrekking heeft op een recht op langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan (en dus niet in voorgaande jaren is ontstaan) (onderdeel a). Ten tweede moet voor deze groep tevens in 2008 een recht op langdurigheidstoeslag zijn ontstaan (dit recht moet dus niet in voorgaande jaren zijn ontstaan) waarvoor ze ook in 2008 een aanvraag hebben ingediend (onderdeel b). Ten slotte is voor deze groep geregeld dat als ze door deze overgangsbepaling nadeliger uit zijn dan met toepassing van de nieuwe regels omtrent de langdurigheidstoeslag, het overgangsrecht buiten toepassing moet blijven (onderdeel c). Ten slotte is bepaald dat deze overgangsbepaling met ingang van 2010 vervalt, zodat er geen overbodige regelgeving blijft bestaan.

Onderdeel 2

Omdat de datum van inwerkingtreding van het hier voorgestelde artikel VIIIc samenhangt met de datum waarop het wetsvoorstel decentralisering langdurigheidstoeslag tot wet wordt verheven kan het nodig zijn dat dat artikel op een ander (eerder) tijdstip in werking treedt dan de andere artikelen in dit wetsvoorstel. In verband daarmee wordt de inwerkingtredingsbepaling aangepast. Tevens wordt een redactionele misslag rechtgezet (de vervanging van «VIIII» door «IX»).

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Naar boven