31 555
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59) (wijziging Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties in verband met de toepassing op beslissingen tot confiscatie)

nr. 4
Verslag

Vastgesteld 13 oktober 2008

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN1
   
1.Inleiding1
   
2.Het kaderbesluit2
 2.1 Reikwijdte van het kaderbesluit2
 2.2 De procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen2
   
3.De procedure in Nederland3
   
4.Financiële paragraaf4
   
ARTIKELEN4

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties in verband met de toepassing op beslissingen tot confiscatie. Zij willen benadrukken dat adequate internationale samenwerking van essentieel belang is in de strijd tegen misdaad en criminaliteit. De Europese grenzen zijn vervaagd en er geldt een vrij verkeer van personen. Hierdoor kunnen niet alleen de goedwillende burgers, maar ook beramende criminelen ongezien de grens over. Om te voorkomen dat Nederland als «veilige haven» geldt voor deze lieden zijn deze leden van mening dat het goed is dat rechterlijke beslissingen tot confiscatie ook over de grens ten uitvoer gelegd kunnen worden. Dit past bovendien in het raamwerk van samenwerking tussen de lidstaten, zoals ten aanzien van het Europees aanhoudingsbevel, bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken en wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat als doel heeft strafrechtelijke beslissingen van rechters uit lidstaten wederzijds te erkennen. Zij kunnen zich voorstellen dat dit wetsvoorstel een belangrijke bijdrage kan leveren aan de aanpak van fraude en het bestrijden van witwassen, en vragen de regering of zij dit ook zo beoordeelt. Niettemin hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij onderkennen het belang van het vierde voorstel inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning dat beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen nader te verbeteren. Wel hebben deze leden nog een aantal opmerkingen en vragen.

2 Het kaderbesluit

2.1 Reikwijdte van het kaderbesluit

De leden van de CDA-fractie constateren dat het kaderbesluit de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat de belanghebbenden rechtsmiddelen kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie uit een andere lidstaat. Deze rechtsmiddelen kunnen niet worden ingesteld tegen de materiële gronden van de beslissing, maar alleen tegen de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging ervan. Deze leden willen de regering de volgende casus voorleggen. Een Spanjaard wordt in Spanje veroordeeld voor drugssmokkel met behulp van een in Nederland gestolen boot, varende onder de Nederlandse vlag. De Spaanse uitvaardigende autoriteit doet een verzoek aan Nederland tot erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie van de Nederlandse boot, namelijk als zijnde hulpmiddel voor de begane drugssmokkel (conform artikel 1, tweede lid, onderdeel i, Kaderbesluit). De rechthebbende Nederlandse eigenaar, wiens boot is gestolen, wil echter zijn boot terug. Heeft hij hiertoe een rechtsmiddel? Het kaderbesluit verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de belanghebbenden (in casu de eigenaar van de gestolen boot) rechtsmiddelen kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie uit een andere lidstaat. Welke rechtsmiddelen staan de eigenaar van de gestolen boot nu ter beschikking? Kan hij hiermee zijn gestolen boot terug krijgen? Uit artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit blijkt bovendien dat de officier van justitie kan besluiten om de boot te verkopen of zelfs te doen vernietigen. Hoe kan de eigenaar van de boot dit voorkomen? En maakt het hierbij nog verschil of de onderliggende veroordeling alleen de drugssmokkel betrof of tevens het wederrechtelijk toe-eigenen van de boot?

2.2 De procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat uitsluitend het certificaat ten behoeve van het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van de confiscatie moet worden vertaald naar de officiële taal van de uitvoerende lidstaat. De beslissing die aan de confiscatie zelf ten grondslag ligt hoeft echter niet te worden vertaald en de uitvoerende staat moet zelf beslissen of zij daartoe aanleiding ziet en tevens de kosten voor de vertaling dragen. Deze leden vernemen graag van de regering wat de logica achter deze keuze is. Is het mogelijk om naar redelijkheid te beoordelen op grond van de gegevens uit het certificaat of een feit al dan niet strafbaar is in Nederland en dus een weigeringgrond van toepassing is? Welke redenen kunnen er zijn om tot vertaling over te gaan? Hierbij willen de leden van de CDA-fractie aantekenen dat in het wetsvoorstel geen regeling is opgenomen omtrent de verplichte vertaling van het certificaat. Gaarne vernemen zij van de regering conform welke regeling deze verplichting bestaat.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen en meer specifiek de toezending. Wat dient door de uitvoerende lidstaat te worden ondernomen indien een beslissing is toegezonden in verband met de vaste woon- of verblijfplaats van veroordeelde maar er geen vermogen of inkomen is? Hoe ver dient een aangezochte uitvoerende lidstaat met andere woorden te gaan om uit te zoeken of aan te tonen dat er al of niet sprake is van vermogen of inkomen? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering op deze punten.

De aan het woord zijnde leden vragen of het juist is dat het recht om de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen ook in de uitvaardigende lidstaat blijft bestaan wanneer de beslissing naar een andere lidstaat is gezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging in die lidstaat. Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat dit dan alsnog een dubbele tenuitvoerlegging tot gevolg kan hebben? Zo ja, wat is de regering voornemens hier tegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van de beslissing en het certificaat in de memorie van toelichting dat het voor de tenuitvoerlegging van de beslissing alsnog nodig kan zijn dat ook de confiscatiebeslissing wordt vertaald in de taal of een van de talen van de uitvoerende lidstaat. Kan de regering aan deze leden een aantal voorbeelden geven van situaties waarin het voor de uitvoerende lidstaat «nodig is voor de tenuitvoerlegging van de beslissing» dat alsnog de confiscatiebeslissing wordt vertaald?

3 De procedure in Nederland

De leden van de CDA-fractie constateren dat als bevoegde autoriteit tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse confiscatiebeslissing de officier van justitie te Leeuwarden wordt aangewezen, verbonden aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB). Deze officier van justitie is eerder al aangewezen als bevoegde autoriteit bij geldelijke sancties en krijgt deze bevoegdheid daar nog eens bovenop. Deze leden vragen hoe het nu staat met de werklast van het parket Leeuwarden. Kan de regering inzicht geven in de verwachte werkdruk die deze bevoegdheid met zich meebrengt voor het parket Leeuwarden? Hoe zal dit in de praktijk worden opgevangen?

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de inzet van de regering ten behoeve van instrumenten om criminaliteit ook grensoverschrijdend te kunnen aanpakken. Deze leden zijn echter wel van mening dat terughoudendheid gepast is wanneer het gaat om tenuitvoerlegging van sancties voor feiten die in Nederland niet strafbaar waren geweest. Zij denken hier bijvoorbeeld aan een feit dat in Duitsland al onder het strengere fraudebeleid valt, terwijl in Nederland hetzelfde feit nog als «uitstel van betaling» wordt gezien. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op de vraag of de Nederlandse uitvoerende autoriteit hier aan tegemoet moet komen of dat er een mogelijkheid tot weigering is.

De leden van de SP-fractie vragen de regering een inschatting te maken van de verwachte toename van werkzaamheden bij het CJIB en de Officier van Justitie te Leeuwarden en de rechtbank te Leeuwarden. Zijn zij hier voldoende op voorbereid?

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de mogelijkheid lijfsdwang toe te passen indien de betaling van het vastgestelde te ontnemen bedrag achterwege blijft en verhaal op de veroordeelde niet mogelijk is gebleken. Lijfsdwang is echter geen vervangende maatregel, en met het toepassen van lijfsdwang blijft de verplichting tot betaling dan ook bestaan. Voor welke gevallen zal lijfsdwang dan een uitkomst bieden? Is lijfsdwang naar verwachting een nuttig en effectief middel om iemand tot betaling te bewegen? Zo nee, zal het toepassen van lijfsdwang zo beperkt mogelijk worden toegepast en alleen in die gevallen waarin het zeker is dat het niet-betalen een kwestie van onwil (en niet van betalingsonmacht) is?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen vervangende hechtenis in Nederland ter vervanging van de confiscatiebeslissing genomen in een andere lidstaat. Kan de regering aan deze leden toezeggen dat Nederland in beginsel hiertoe niet zal overgaan? Graag een andere toelichting op de eventuele wenselijkheid van het in Nederland ten uitvoerleggen van de vervangende sanctie.

4 Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de verwachting is dat een deel van de kosten zal kunnen worden gedekt. Kan de regering aangeven op basis van welke afweging en berekening deze verwachting stoelt? Welk deel van de kosten zal naar verwachting gedekt kunnen worden? Kan de regering aangeven hoeveel zaken Nederland op dit moment «op de plank heeft liggen» die dankzij onderhavige wetgeving weer kunnen worden opgepakt en tot confiscatie in het buitenland kunnen leiden? Wat is de omvang van het ten gevolge van dit dossier te confisceren bedrag? Hoeveel zaken met Nederland als verzoekende en/of uitvoerende lidstaat worden jaarlijks verwacht?

ARTIKELEN

Artikel 24 en 25

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van grensoverschrijdende aanpak van misdaad en criminaliteit. Zij zijn van mening dat terughoudendheid betracht dient te worden voor wat betreft tenuitvoerlegging van sancties voor feiten die in Nederland niet strafbaar waren geweest. Zij denken hier bijvoorbeeld aan een feit dat in Duitsland al onder het strengere fraudebeleid valt, terwijl in Nederland hetzelfde feit nog als «uitstel van betaling» wordt gezien. Moet de Nederlandse uitvoerende autoriteit hier aan tegemoet komen of is er een mogelijkheid tot weigering?

De leden van de SP-fractie constateren dat de hoofdregel is dat de lidstaat die een confiscatiebeslissing ontvangt, deze moet erkennen en ten uitvoer leggen tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. Deze limitatief opgesomde weigeringsgronden zijn beperkt, en bieden de officier van justitie nauwelijks tot geen ruimte de beslissing tot confiscatie te weigeren. Biedt het Kaderbesluit geen enkele ruimte de weigeringsgronden ruimer te formuleren dan hier wordt voorgesteld? Vindt de regering dit verstandig? Wat is er zo bezwaarlijk aan wanneer de lidstaten meer (discretionaire) ruimte zouden hebben de beslissing wel of niet te erkennen en ten uitvoer te leggen?

De leden van de SP-fractie hebben ook een vraag over de zogeheten lijstfeiten, ten aanzien waarvan het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Waarom is hier voor gekozen? In artikel 24, tweede lid van het wetsvoorstel is de bepaling opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur feiten en soorten van feiten zullen worden vastgesteld. Zal deze algemene maatregel van bestuur nu of in de toekomst af kunnen wijken van de lijst zoals deze is opgenomen in artikel 6 van het Kaderbesluit dat met dit wetsvoorstel geïmplementeerd wordt? Staan er feiten op deze lijst die in Nederland niet strafbaar zijn gesteld?

De leden van de VVD-fractie vragen in verband met de weigeringsgronden hoe het beoogde doel van wederzijdse erkenning zich verhoudt tot het beginsel van wederkerigheid. Zij merken op dat er een behoorlijke onderzoeksplicht rust op de uitvoerende staat met de daartoe noodzakelijke kosten. Er kan bijvoorbeeld al een behoorlijk onderzoek voorafgaan aan de constatering dat er sprake is van aanwezige rechten van derde (of afwezigheid van de veroordeelde tijdens de zitting) op grond waarvan de tenuitvoerlegging moet worden geweigerd. De kosten en inzet van personeel gaan ten koste van andere taken. Is de regering met deze leden van mening dat de wederzijdse erkenning mede afhankelijk is van wederkerigheid tussen lidstaten? Kan de regering op enigerlei wijze voorkomen dat lidstaten een beroep doen op Nederland zonder dat zij zelf het voorstel hebben geïmplementeerd en / of uitvoering geven aan een verzoek van Nederlandse zijde? De leden van de VVD-fractie vragen of andere lidstaten net als Nederland (voornemens zijn) verplichte weigeringsgronden (te) hanteren. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering op deze punten.

Artikel 27

De leden van de SP-fractie constateren dat het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de buitenlandse beslissing op dezelfde manier ten uitvoer wordt gelegd als de nationale beslissing. In de memorie van toelichting staat zelfs dat de raadkamer van de rechtbank in geen geval in de beoordeling van het vonnis uit de andere lidstaat treedt. Waarom dient dit zo absoluut te worden uitgesloten? Vindt de regering het verstandig deze mogelijkheid zo absoluut uit te sluiten, en ook niet in beoordeling van het buitenlandse vonnis te treden wanneer er aanwijzingen zijn dat er behoorlijke fouten zijn gemaakt, dan wel dat er fundamentele rechtsnormen zijn geschonden bij het strafproces? Is het gerechtvaardigd zoveel (of zelfs ongelimiteerd) vertrouwen te hebben in de rechtsstelsels van alle lidstaten van de Europese Unie?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Kaderbesluit stelt dat de veroordeelde en belanghebbenden tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie uit een andere lidstaat een rechtsmiddel moeten kunnen instellen. Kan de regering deze leden aan de hand van een aantal voorbeelden aangeven wie in het kader van dit wetsvoorstel aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden? Kan de regering aangeven welke termijnen er gelden ten aanzien van het indienen van een verzoek-/klaagschrift? Kan de raadkamer het verzoek-/klaagschrift kennelijk ongegrond verklaren als het zich niet richt op één van de facultatieve dan wel verplichte weigeringsgronden? Zo nee, waarom niet?

Artikel 28

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Kaderbesluit een duidelijke regel bevat ten aanzien van de kosten- en batenverdeling tussen de uitvaardigende en de uitvoerende staat. Deze leden vernemen echter graag de logica van de 50-procentsregel. Waarom is er gekozen voor dit percentage? De ondergrens voor deze 50-procentsregel is gesteld op € 10 000. Waarom is gekozen voor juist dat bedrag? Verder vragen deze leden een toelichting waarom er niet voorzien is in een minimum waarde van het voorwerp of bedrag ter ontvankelijkheid voor internationale confiscatie. Wanneer de Nederlandse autoriteit vele verzoeken krijgt voor zeer lage bedragen, dan zullen de lasten veel hoger uitkomen dan de baten, maar mag de tenuitvoerlegging niet worden geweigerd. Is hier een voorziening voor mogelijk?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toezeggen dat Nederland als uitvoerende lidstaat altijd zal trachten overeen te komen dat de batenverdeling in ieder geval kostendekkend is. Dit gelet op de volgende overweging ten aanzien van artikel 28 van het onderhavig wetsvoorstel: «Dit alles laat onverlet dat de minister van Justitie met de uitvaardigende lidstaat een andere verdeling van de baten kan overeenkomen.» Zo nee, is de regering in die gevallen voornemens een verzoek tot vergoeding van extra kosten te doen indien de kosten niet geheel door de opbrengsten worden gedekt?

Artikel 37 en artikel II

De leden van de SP-fractie vragen aan welke gevallen wordt gedacht bij het verlenen van gratie van een door een vreemde staat opgelegde straf of maatregel. Is een beoordeling van de rechterlijke uitspraak absoluut uitgesloten?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven