31 550
Wijziging van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in verband met voortzetting van de subsidiëring van de MEE-organisaties

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Doel van dit wetsvoorstel is het verlenen van subsidie uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) aan MEE-organisaties tijdelijk nog mogelijk te maken.

Het verlenen van subsidie aan MEE-organisaties past niet meer bij de doelstellingen van de premiesubsidiemogelijkheden zoals die met de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zijn geregeld. Met het met die wet gewijzigde artikel 44 is aangesloten bij het premiesubsidiebeleid zoals dat bij brief van 13 november 2003 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is meegedeeld1. Het subsidiebeleid houdt in dat uitgangspunt is dat er nog slechts subsidie ten laste van premiegelden kan worden verstrekt voor zorg of andere diensten ten aanzien waarvan het voornemen bestaat deze op te nemen in het verzekerde pakket. Het verstrekken van subsidies voor diverse andere doeleinden is op grond van de AWBZ niet meer mogelijk.

Gelet op het genoemde uitgangspunt is in de brief van 9 september 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangegeven dat alle andere bestaande premiesubsidies zullen worden beëindigd en elders zullen worden ondergebracht2. Voor deze afbouw is een traject in gang gezet. Inmiddels zijn nagenoeg alle andere oorspronkelijk bestaande premiesubsidies ondergebracht in reguliere financieringswijzen.

Omdat met het elders regelen enige tijd gemoeid zou zijn, is in artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet een overgangsmaatregel getroffen. Deze houdt in dat bestaande subsidies tot uiterlijk 1 januari 2009 nog kunnen worden voortgezet. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe voor de subsidie aan MEE-organisaties opnieuw een uitzondering te maken. Het gaat om de subsidie zoals die thans geregeld is in paragraaf 2.5, de artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.9, van de Regeling subsidies AWBZ.

De MEE-organisaties zijn laagdrempelige instellingen die zich richten op ondersteuning voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking al dan niet veroorzaakt door een chronische ziekte of een beperking uit het autistisch spectrum. Deze mensen, hun ouders, andere verwanten, verzorgers of andere personen in de omgeving van deze mensen met beperkingen kunnen zich tot deze instellingen voor cliëntondersteuning wenden zonder dat zij een verwijzing of een indicatie moeten hebben. De MEE-organisaties kennen verschillende instrumenten om mensen met een beperking te ondersteunen. De MEE-organisaties geven informatie en advies. Ook geven zij cursussen. Andere dienstverlening die MEE-organisaties bieden zijn onder meer vraagverduidelijking, volledige beeldvorming, collectieve en individuele begeleiding, het aanvragen en realiseren van externe dienstverlening en zorg, monitoring en evaluatie van externe dienstverlening en zorg en ondersteuning bij een klachtprocedure en bij bezwaar en beroep. Verder coördineren de MEE-organisaties projecten integrale vroeghulp. Integrale vroeghulp houdt in dat voor jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen als gevolg van een ernstige verstandelijke of motorische handicap zo adequaat mogelijk gekomen wordt tot signalering, vroeg-diagnostiek, begeleiding of behandeling, als vorm van gezinsondersteuning (zowel binnen als buiten het gezin).

Een integrale cliëntondersteuning is van belang, omdat het belangrijk is dat de cliënt ondersteuning ontvangt die het beste bij zijn individuele mogelijkheden en wensen past. Bij de totstandkoming en behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is uitvoerig gesproken over het beëindigen van de subsidie uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) en het toevoegen van deze middelen aan het gemeentefonds1.

In het op 4 juni 2007 gesloten Bestuursakkoord rijk en gemeenten is afgesproken dat er nader zal worden gesproken over de MEE-middelen als het advies dat op 29 mei 2007 aan de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van de AWBZ2 is gevraagd, gereed is. Onderdeel van die afspraak is dat bij de definitieve besluitvorming over de overheveling van de MEE-middelen, de actuele stand van zaken rond de uitvoering van de Wmo, in het bijzonder de gevolgen van de overheveling en de aanbesteding van de huishoudelijke hulp, nadrukkelijk wordt meegewogen.

Om tot een meer integrale cliëntondersteuning te komen, is in het Bestuursakkoord rijk en gemeenten tevens afgesproken, dat in de subsidievoorwaarden voor 2008 voor de MEE-organisaties de verplichting zal worden opgenomen om met gemeenten te overleggen over de uitvoering van de MEE-taken. Deze voorwaarde is inmiddels in artikel 2.5.9 van de Regeling subsidies AWBZ opgenomen.

In de brief van 14 juni 20073 aan de Tweede Kamer is aangekondigd dat overheveling van de MEE-middelen naar de Wmo per 1 januari 2008 niet zou worden geëffectueerd.

Vervolgens is op 26 september 2007 aan de Tweede Kamer toegezegd na ommekomst van het SER-advies terug te zullen komen op de positionering van de MEE-organisaties4.

De SER heeft op 18 april 2008 zijn advies «Langdurige zorg verzekerd: Over de toekomst van de AWBZ» uitgebracht5. In de brief «Zeker van zorg, nu en straks» van 13 juni 2008 heeft het kabinet zijn standpunt op dat advies aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt6. In die brief wordt aangegeven dat de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten en MEE-organisaties nog in 2008 worden geëvalueerd. Daarnaast is aangegeven dat de evaluatie van de Wmo, die voorzien is eind 2009, van belang is voor de definitieve besluitvorming en dat er dan ook meer zicht is op de uitwerking van de samenwerkingsafspraken in de praktijk.

Op basis van artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet was voortzetting van de subsidiëring aan MEE-organisaties in 2008 mogelijk. Voortzetting van deze subsidiëring na 2008 is zonder wetswijziging niet mogelijk. Het is wenselijk om de subsidie uit het AFBZ aan MEE-organisaties voort te zetten tot aan het nog door het kabinet te nemen besluit uitvoering is gegeven. Op dit moment is nog niet te zeggen wanneer dat zal zijn. Daarom wordt geregeld dat de subsidie tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip kan worden voortgezet.

Dit wetsvoorstel regelt een aanvulling op artikel 44, eerste lid, van de AWBZ. Het tweede tot en met het zesde lid, van artikel 44 van de AWBZ zijn van overeenkomstige toepassing op deze voorgezette subsidie.

Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten, omdat de bestaande wijze van subsidiëring wordt voortgezet.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Kamerstukken II 2003/04, 29 214, nr. 5.

XNoot
2

Kamerstukken II 2003/04, 29 214, nr. 9.

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 30 131, nr. 3.

XNoot
2

Kamerstukken II 2006/07, 30 597, nr. 9.

XNoot
3

Kamerstukken II 2006/07, 29 538, nr. 53.

XNoot
4

Kamerstukken II 2007/08, 29 538, nr. 58.

XNoot
5

Publicatienummer 3, 18 april 2008.

XNoot
6

Kamerstukken II 2007/08, 30 597, nr. 15.

Naar boven