31 549 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen

J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 november 2012

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad1 heeft in haar vergaderingen van 25 september en 9 oktober 2012 gesproken over de brief van 14 augustus 2012 inzake nareisbeleid. De commissie heeft naar aanleiding hiervan op 15 oktober 2012 de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een brief gestuurd met vragen, waar de fractie van de PVV zich niet bij heeft aangesloten.

De minister heeft op 29 oktober 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad, Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Den Haag, 15 oktober 2012

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad heeft in haar vergaderingen van 25 september en 9 oktober 2012 gesproken over de brief van 14 augustus 2012 inzake nareisbeleid. De commissie, met uitzondering van de leden van de fractie van de PVV, heeft naar aanleiding van de brief de navolgende vragen aan de regering.

Vereiste van de feitelijke gezinsband

Ziet de commissie het juist, dat de regering in haar brief van 14 augustus 2012 over het nareisbeleid weliswaar de onderzoeksmethode naar de feitelijke gezinsband enigszins aanpast, maar het vereiste van de feitelijke gezinsband niet? Zo ja, acht de regering dit vereiste voor leden van het kerngezien van asielstatushouders in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn? Zo ja, op welke bepaling van de richtlijn baseert de regering deze veronderstelling? Graag ziet de commissie dat de regering bij de beantwoording van deze vragen tevens de argumenten betrekt waarmee tijdens het wetgevingsdebat van 15 mei 2012 van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (31 549) is betoogd dat het vereiste van de feitelijke gezinsband niet in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.2

DNA-onderzoek

De commissie wenst ook enkele aanvullende vragen te stellen over het gebruik van DNA- onderzoek om de biologische gezinsband vast te stellen, waarover in de brief sprake is. Graag ontvangt de commissie nadere informatie over de wettelijke basis van de bevoegdheid van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel om DNA-onderzoek te entameren. De regering kondigt in haar brief bovendien aan om bij biologische gezinsbanden standaard DNA-onderzoek uit te voeren. In haar evaluatieverslag over de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn wijst de Europese Commissie erop dat elk soort onderzoek naar de gezinsband in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel en met de fundamentele rechten, met name het recht op privacy en het gezinsleven.3 2 Impliceert naleving van artikel 7 Handvest van de Grondrechten niet dat een DNA onderzoek alleen mag worden uitgevoerd als er een noodzaak is, zoals een gerede reden tot twijfel en gebrek aan alternatieve onderzoeksmethoden? Is de regering bereid om de gezinsleden in de gelegenheid te stellen op een andere wijze de gezinsband aannemelijk te maken, en in dat geval af te zien van een DNA-onderzoek?

Welke regels zullen in acht worden genomen om de privacy van de personen die DNA-materiaal afstaan te beschermen? Wat gebeurt er met de verworven gegevens en het betrokken DNA-materiaal? Kan de regering zich situaties voorstellen dat de aldus verworven gegevens aan het land van herkomst van de betrokkene worden overgedragen? Is de regering in staat en bereid de kans daarop uit te sluiten?

De commissie ontvangt uw reactie op bovenstaande vragen graag binnen vier weken na dagtekening van de brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel/ JBZ Raad, P. L. Meurs

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2012

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-raad over nareisbeleid.

Deze vragen werden ingezonden op 15 oktober 2012 met kenmerk 151136.01U.

Vereiste van de feitelijke gezinsband

Ziet de commissie het juist, dat de regering in haar brief van 14 augustus 2012 over het nareisbeleid weliswaar de onderzoeksmethode naar de feitelijke gezinsband enigszins aanpast, maar het vereiste van de feitelijke gezinsband niet? Zo ja, acht de regering dit vereiste voor leden van het kerngezien van asielstatushouders in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn? Zo ja, op welke bepaling van de richtlijn baseert de regering deze veronderstelling? Graag ziet de commissie dat de regering bij de beantwoording van deze vragen tevens de argumenten betrekt waarmee tijdens het wetgevingsdebat van 15 mei 2012 van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (31 549) is betoogd dat het vereiste van de feitelijke gezinsband niet in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.4

Antwoord:

Het is juist dat het beleid ten aanzien van nareis niet is gewijzigd en dat het bestaan van een feitelijke gezinsband in het land van herkomst een vereiste is om voor nareis in aanmerking te kunnen komen. Zoals ik ook in de door u aangehaalde brief heb toegelicht is deze eis niet in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Deze Richtlijn geeft de Lidstaten immers de ruimte om binnen de gegeven kaders het nareisbeleid zelf in te vullen en te bepalen welke gezinsleden van vluchtelingen voor nareis in aanmerking komen. Volgens artikel 9 van deze Richtlijn kan nareis beperkt worden tot vluchtelingen wier gezinsband al vóór binnenkomst bestond. Artikel 12, lid 1 bepaalt voorts dat Lidstaten mogen eisen dat aan bepaalde eisen wordt voldaan als gezinshereniging mogelijk is in een derde land. In Nederland is het bijzondere nareisbeleid alleen van toepassing op het gezin zoals dat al in het land van herkomst bestond voor de vlucht uit dit land. De intentie van het beleid is het mogelijk te maken om de gezinsband te herstellen die verbroken is door de vlucht uit het land van herkomst van de hoofdpersoon. Deze keuze is ook expliciet gemotiveerd in de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000. In dit licht heeft Nederland aan nareis onder andere de voorwaarde verbonden dat gezinsleden van de hoofdpersoon in het land van herkomst feitelijk moeten hebben behoord tot het gezin van de hoofdpersoon. Samenwoning is geen harde eis, maar als de gezinsleden niet hebben samengewoond dienen zij te motiveren waarom zij desondanks van mening zijn dat zij feitelijk tot elkaars gezin behoren. Ten aanzien van kinderen die voor het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk tot het gezin behoorden en die in de periode voor dit vertrek tijdelijk in een ander gezin zijn ondergebracht, wordt niet verondersteld dat de gezinsband is verbroken. Dit is pas het geval bij duurzame opname in een ander gezin.

De hoofdpersoon kan volgens Nederlands beleid overigens iedere vreemdeling zijn die asielbescherming geniet, dus zowel vreemdelingen die op internationale als op nationale gronden een asielvergunning hebben gekregen. Dit is een ruimere toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn die nareis voorschrijft voor gezinsleden van vluchtelingen (internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag van Genève).

Het recht op gezinsleven is ook voor gezinsleden van de hoofdpersoon die niet onder het nareisbeleid vallen in mijn beleid voldoende geborgd. Als het gezin pas buiten het herkomstland is gevormd, bijvoorbeeld tijdens verblijf in een derde land, of wanneer gezinsleden om andere redenen niet voor het bijzondere nareisbeleid in aanmerking komen, kunnen zij altijd een reguliere aanvraag voor gezinshereniging indienen. Daarbij wordt, als de aanvraag niet aan de reguliere vereisten voldoet, aan artikel 8 van het EVRM getoetst.

DNA-onderzoek

De commissie wenst ook enkele aanvullende vragen te stellen over het gebruik van DNA-onderzoek om de biologische gezinsband vast te stellen, waarover in de brief sprake is. Graag ontvangt de commissie nadere informatie over de wettelijke basis van de bevoegdheid van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel om DNA-onderzoek te entameren. De regering kondigt in haar brief bovendien aan om bij biologische gezinsbanden standaard DNA-onderzoek uit te voeren. In haar evaluatieverslag over de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn wijst de Europese Commissie erop dat elk soort onderzoek naar de gezinsband in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel en met de fundamentele rechten, met name het recht op privacy en het gezinsleven.5 Impliceert naleving van artikel 7 Handvest van de Grondrechten niet dat een DNA onderzoek alleen mag worden uitgevoerd als er een noodzaak is, zoals een gerede reden tot twijfel en gebrek aan alternatieve onderzoeksmethoden? Is de regering bereid om de gezinsleden in de gelegenheid te stellen op een andere wijze de gezinsband aannemelijk te maken, en in dat geval af te zien van een DNA-onderzoek?

Welke regels zullen in acht worden genomen om de privacy van de personen die DNA-materiaal afstaan te beschermen? Wat gebeurt er met de verworven gegevens en het betrokken DNA-materiaal? Kan de regering zich situaties voorstellen dat de aldus verworven gegevens aan het land van herkomst van de betrokkene worden overgedragen? Is de regering in staat en bereid de kans daarop uit te sluiten?

Antwoord:

De bewijslast om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, ligt bij de vreemdeling. In de Vreemdelingencirculaire 2000, B5, is geregeld op welke wijze dit kan geschieden. De feitelijke gezinsband wordt primair met officiële, gelegaliseerde bescheiden aangetoond. Een vreemdeling kan worden vrijgesteld van het overleggen van dergelijke bescheiden als er sprake is van bewijsnood. Asielvergunninghouders en hun (nareizende) gezinsleden beschikken vaak niet over documenten waarmee ze de feitelijke gezinsband kunnen aantonen. Voor Somaliërs geldt dat Somalische documenten in Nederland niet worden erkend en daarmee is er per definitie sprake van bewijsnood. In die gevallen kan de biologische band door middel van DNA-onderzoek worden aangetoond en dit onderzoek wordt sinds 2007 in nareiszaken toegepast om de biologische band tussen ouders en hun kinderen vast te stellen als documenten ontbreken. Deze werkwijze is dus in lijn met het Handvest van de Grondrechten. Voorts kan gebruik worden gemaakt van identificerende vragen als er geen documenten aanwezig zijn. Deze laatste methode is de aangewezen methode als er geen sprake is van een biologische band. Aangezien een vereiste voor nareis is dat er sprake is van een feitelijke gezinsband, is er enkele jaren geleden6 voor gekozen om bij alle nareisaanvragen waar geen documenten zijn overgelegd in eerste instantie gebruik te maken van identificerende vragen. Hiermee wordt ook de fraude die geconstateerd is met nareisaanvragen, door gezinsleden die niet feitelijk tot het gezin behoren, tegengegaan. Pas nadat in een identificerend interview de feitelijke gezinsband aannemelijk is gemaakt, wordt DNA-onderzoek aangeboden aan de gezinsleden bij wie sprake is van een biologische band (tussen ouder en kind).

Na kritiek van diverse ngo’s, zoals VluchtelingenWerk Nederland (VWN), die van mening zijn dat DNA-onderzoek een meer prominente en doorslaggevende rol zou moeten krijgen in de nareiszaken waar geen documenten worden overgelegd, is na uitvoerig overleg met ondermeer VWN een aantal van hun suggesties ten aanzien van de uitvoering van het nareisbeleid overgenomen. Hierover heb ik u in de door u genoemde brief van 14 augustus jl. geïnformeerd. Als geen documenten kunnen worden overgelegd en er sprake is van bewijsnood, krijgen biologische gezinsleden in het vervolg eerst een DNA-onderzoek aangeboden. Enkel in het geval van een complexe gezinssamenstelling, of als er indicaties zijn van fraude of het niet voldoen aan de voorwaarden, zal aansluitend nog een identificerend onderzoek plaatsvinden. Een dergelijk onderzoek vindt altijd plaats bij pleegkinderen en meerderjarige biologische kinderen. Ik ben van mening dat hiermee nog beter geborgd is dat vreemdelingen die in het herkomstland feitelijk tot het gezin van de hoofdpersoon hebben behoord, ook daadwerkelijk onder het nareisbeleid naar Nederland kunnen reizen terwijl tegelijkertijd fraude zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Wat betreft de bescherming van de privacy van vreemdelingen van wie DNA-materiaal is afgenomen, geldt het volgende. Het laboratorium dat de onderzoeken uitvoert is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht om het DNA-materiaal, de uitslag van het DNA-onderzoek, evenals de gegevens op wie het DNA-onderzoek betrekking heeft, na 6 maanden te vernietigen. Om die reden registreert de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet voor welke vreemdeling DNA-onderzoek is gedaan en wat hiervan de uitslag is. Het rapport met de uitslag van het DNA-onderzoek wordt wel gevoegd in het dossier van de betrokkene, zodat de betrokkene zelf altijd de mogelijkheid heeft om de resultaten in te zien.

Het aantal opgestarte DNA-onderzoeken wordt geregistreerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van verrekening van de kosten. De uitslagen van de onderzoeken worden niet aan dit ministerie verstrekt.

Er is dan ook geen sprake van dat het materiaal dan wel de gegevens worden overgedragen aan landen van herkomst.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA) (voorzitter), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Schrijver (PvdA), M. de Graaff (PVV) (vice-voorzitter), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Huijbregt-Schiedon (VVD), Schouwenaar (VVD), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Eerste Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 549, nr. 29, p. 9.

X Noot
3

Verslag betreffende de toepassing van richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, COM (2008)610, p. 10.

X Noot
4

Eerste Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 549, nr. 29, p. 9.

X Noot
5

Verslag betreffende de toepassing van richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, COM (2008)610, p. 10.

X Noot
6

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008–2009, 19 637 nr. 1261

Naar boven