Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2012
Op 26 april jl . heeft het Hof van Justitie van de EU geoordeeld dat de leges die
Nederland heft op aanvragen om de status van langdurig ingezeten derdelanders en op
aanvragen van langdurig ingezeten derdelanders die vanuit een andere lidstaat naar
Nederland komen «overdreven en onevenredig» hoog zijn. Daarmee konden deze leges een
belemmering vormen voor de uitoefening van de rechten die de richtlijn inzake de status
van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen aan deze onderdanen biedt. In
de uitspraak wordt geen relatie gelegd tussen de kostprijs en de hoogte van de leges,
hoewel Nederland in de procedure hiervoor uitdrukkelijk de aandacht had gevraagd.
De uitspraak had betrekking op leges die varieerden van € 201 (voor de status van
langdurig ingezetene derdelander) tot € 830 (voor gezinsleden van een langdurig ingezeten
derdelander). Inmiddels zijn, ter uitvoering van de afspraken in het regeerakkoord
om de leges kostendekkend te maken, per 1 juli 2011 de leges verder verhoogd naar
bedragen die variëren van € 401 tot € 1250.
Op basis van deze uitspraak heb ik besloten om de leges voor langdurig ingezeten derdelanders
– zowel voor degenen die in Nederland de status aanvragen als voor hen die vanuit
een andere lidstaat naar Nederland komen – te verlagen naar € 130. Dit bedrag is in
lijn met het gemiddelde legesbedrag dat andere EU-lidstaten vragen.
Ik heb eveneens besloten om ook de leges voor de vergunning voor onbepaalde tijd te
verlagen tot € 130. De status van langdurig ingezeten derdelander en de nationale
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier zijn nauw aan elkaar verbonden.
Na vijf jaar legaal verblijf komt de vreemdeling in aanmerking voor de status langdurig
ingezeten derdelander. Voorwaarde daarbij is onder meer dat de vreemdeling aan het
middelen vereiste voldoet. Als hij niet over voldoende middelen beschikt, kan de vreemdeling
wel een nationale vergunning voor onbepaalde tijd krijgen. Voorwaarde hiervoor is
dat de vreemdeling ten minste tien jaar legaal in Nederland heeft verbleven. Indien
de aanvrager niet aan het middelenvereiste voor de status van langdurig ingezeten
derdelander voldoet, toetst de IND altijd ambtshalve of wel aan het tien jaarscriterium
wordt voldaan.
Het aantal vreemdelingen dat de vergunning onbepaalde tijd regulier krijgt, is dan
ook zeer beperkt (in 2011 waren dat er 75 tegen 3010 die de status langdurig ingezeten
derdelanders ontvingen).
Voor de houders van een vergunning voor bepaalde tijd asiel zal na implementatievan
de wijziging van de richtlijn inzake de status van langdurig ingezeten derdelanders
straks hetzelfde gelden. Zij krijgen na vijfjaar in principe de status van langdurig
ingezeten derdelander tenzij zij niet aan het middelen vereiste voldoen (waarbij de
tienjaarstermijn voor hen niet geldt). In 2011 werden 2 600 aanvragen om de vergunning
voor onbepaalde tijd asiel ingediend.
De verlaging van de leges voor langdurig ingezeten derdelanders en voor de vergunning
voor onbepaalde tijd geldt met terugwerkende kracht tot de datum van bovengenoemde
uitspraak, 26 april jl.
De financiële gevolgen van deze legesverlagingen bedragen € 1,6 min op jaarbasis.
Dit zal ik dekken binnen mijn begroting.
Ik onderzoek nog in hoeverre de uitspraak van het EU-Hof gevolgen heeft voor de overige
leges.
Tot slot het volgende. Bij de begrotingsbehandeling op 21 november 2011 heb ik toegezegd
dat ik bij de implementatie van het Modern Migratiebeleid zal verkennen of een tariefkorting
voor de gezinnen die een vergunning voor onbepaalde tijd willen aanvragen mogelijk
is, en dat ik hier bij de vaststelling van de legestarieven voor 2013 op zou terugkomen.
Omdat ik nu het tarief voor de vergunningen voor onbepaalde tijd flink naar beneden
bijstel, acht ik het niet meer nodig om daarnaast nog een tariefkorting voor gezinnen
in te voeren.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
G. B. M. Leers