31 549 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en andere onderwerpen

F BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2012

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (31 549) op 15 mei jl. heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Strik toegezegd uw Kamer nader te informeren op welke wijze de afwijzingsgrond met betrekking tot fraude (het nieuwe artikel 16, eerste lid, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000) zal worden toegepast. Met deze brief kom ik mijn toezegging na.

De afwijzingsgrond «fraude», beter gezegd, het verstrekt hebben van onjuiste gegevens of het achtergehouden hebben van gegevens, bij het bekend zijn waarvan een eerdere aanvraag niet is of zou zijn ingewilligd, zal op de volgende wijze worden toegepast.

In het vreemdelingenrecht geldt al dat indien de aanvrager onjuiste gegevens heeft verstrekt tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning kan worden overgegaan, indien bij het bekend zijn van de juiste gegevens niet tot verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de vergunning zou zijn overgegaan. Opzet of een veroordeling wegens fraude (valsheid in geschrifte) is daartoe niet vereist. Bij de toepassing van het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht speelt verwijtbaarheid aan de zijde van de aanvrager echter wel een rol.

Met de nieuwe afwijzingsgrond wordt aangesloten bij de bestendige praktijk in het kader van de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en bij de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 18, eerste lid, onder c, Vw 2000, artikel 21, eerste lid, onder h, Vw 2000, artikel 22, eerste lid, onder b, Vw 2000).

Als voorwaarde voor toepassing van de afwijzingsgrond onjuiste gegevens geldt dat sprake is van gegevens, die van doorslaggevende betekenis waren of zouden zijn geweest voor de inwilliging van een eerdere aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of visum. Het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij een eerdere aanvraag met een bepaald verblijfsdoel betekent niet dat alle vervolgaanvragen – derhalve ook aanvragen met een ánder verblijfsdoel – worden afgewezen. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Er vindt dus altijd een individuele toets plaats.

De omstandigheid dat de aanvrager dan wel de referent buiten zijn schuld om onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt zal bij de afweging van alle aan de orde komende belangen worden betrokken. In geval sprake is van verwijtbaar handelen, zal de belangenafweging in het kader van de toepassing van het evenredigheidsbeginsel eerder in het nadeel van de vreemdeling uitvallen.

Dat ook artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn geen opzet of schuld vereist bij het verstrekken van «valse informatie» kan mede worden afgeleid uit de Engelse, Franse en Duitse tekst van de richtlijn, waarin gesproken wordt van false information, infomations fausses, respectievelijk falsche Angaben. De gebruikte begrippen false, faux en falsch betekenen onjuist of verkeerd, zonder de connotatie van opzet of schuld.

In het Vreemdelingenbesluit 2000 zal een verjaringstermijn worden opgenomen, waarna het verstrekt hebben van onjuiste of onvolledige gegevens niet langer kan worden tegengeworpen. Daarbij wordt aangesloten bij de reeds bestaande termijnen die gelden bij de signalering ter fine van weigering van de toegang, vermeld in A3/9.2.2 van de Vc 2000. Zo geldt een signaleringstermijn van vijf jaren in geval van verwijdering van een vreemdeling die gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitsdocumenten dan wel opzettelijk reis- identiteitsdocumenten over heeft gelegd die niet op hem betrekking hebben.

Met betrekking tot de afwijzingsgrond, bedoeld in het nieuwe artikel 16, eerste lid, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000, zal worden bepaald dat deze niet meer mag worden toegepast, indien de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven. De desbetreffende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 ligt thans voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers

Naar boven