nr. 3
BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE TIJDELIJKE GEMENGDE COMMISSIE SUBSIDIARITEITSTOETS
Den Haag, 10 september 2008
Op 23 juli heeft de TGCS naar aanleiding van bovengenoemd richtlijnvoorstel
van de Europese Commissie een adviesaanvraag1
opgesteld ten behoeve van de vaste commissie voor Economische Zaken en de
vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer. De commissie voor Justitie
heeft de behandeling van uw brief overgedragen aan de commissie voor Economische
zaken. In verband hiermee breng ik u het onderstaande gemotiveerde advies
uit.
Met het voorstel2 wil de Europese Commissie
een statuut in het leven roepen voor een besloten vennootschap dat ondernemingen
in het MKB in staat stelt, overal in de EU onder dezelfde rechtsvorm activiteiten
te ontwikkelen. De Europese Besloten Vennootschap (Societas Privata Europaea;
SPE) zal als rechtsvorm bestaan naast de nationale besloten vennootschappen
(BV, SA, GmbH etc.). Het voorstel maakt deel uit van de zgn. «Europese
Small Business Act»3. Het is in oriënterende
zin besproken tijdens de informele Raad Concurrentievermogen van 16, 17 en
18 juli 2008 en zal formeel geagendeerd worden op de Raad Concurrentievermogen
van 1 en 2 december 2008.
De commissie kan instemmen met artikel 308 als rechtsbasis omdat dit artikel
ook is gebruikt als rechtsbasis voor de eerder tot stand gekomen Europese
vennootschapsvormen.
Ten aanzien van de subsidiariteit acht de commissie het aannemelijk dat
een EU-optreden vereist is voor het bereiken van de gekozen doelstelling,
te weten de interne markt toegankelijker te maken voor het MKB en deze ondernemingen
in staat te stellen, overal in de EU van dezelfde rechtsvorm gebruik te maken.
Door uitsluitend op nationaal niveau te handelen zou deze doelstelling moeilijker
bereikt kunnen worden.
Ten aanzien van proportionaliteit is de commissie van mening dat terecht
niet is gekozen voor gehele of gedeeltelijke harmonisatie van het vennootschapsrecht
van de lidstaten omdat dit tot een aanzienlijke en wellicht buitenproportionele
inmenging zou hebben geleid in het recht van de lidstaten.
Bij de beoordeling van subsidiariteit en proportionaliteit dient ook de
toegevoegde waarde van het voorstel te worden betrokken. In dit verband mag
niet uit het oog verloren worden dat ook na de instelling van een SPE nog
vele juridische en praktische barrières zullen blijven bestaan voor
het MKB om grensoverschrijdend te opereren. De toegevoegde waarde is dan ook
mede afhankelijk van de andere maatregelen en aanbevelingen die in het kader
van de «Small Business Act» worden getroffen. Voorts acht de commissie
de inschatting van de Europese Commissie over het gebruik van de SPE tamelijk
optimistisch. Uitgegaan wordt, bij wijze van voorbeeld, van een uiteindelijk
aantal van 115 000 SPE’s, goed voor de creatie van 575 000
banen1. Gezien het feit dat de andere Europese
ondernemingsrechtsvormen tot dusverre slechts spaarzaam gebruikt worden (Europese
Vennootschap 140 keer; Europese Coöperatieve Vennootschap 0 keer), is
het de vraag of deze aantallen gehaald zullen worden.
De commissie is dan ook van mening dat het voorstel voldoet aan de criteria
van subsidiariteit en proportionaliteit, maar zij vraagt, net als de Nederlandse
regering, nadrukkelijk aandacht voor het vraagstuk van de toegevoegde waarde.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
J. Tichelaar