31 537 Voorstel van wet van de leden Koşer Kaya en Blok tot wijziging van de Pensioenwet met betrekking tot een evenwichtige samenstelling van en de medezeggenschap in pensioenfondsbesturen

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2010

Op dinsdagavond 13 april jl. heeft uw Kamer gedebatteerd over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Koşer Kaya en Blok om de Pensioenwet te wijzigen voor de medezeggenschap van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen (Kamerstukken II 2007/08, 31 537). Dit voorstel beoogt een proportionele vertegenwoordiging van pensioengerechtigden in besturen te realiseren.

In mijn brief van 23 maart 2010 heb ik duidelijk gemaakt dat het initiatiefvoorstel zoals voorgesteld door initiatiefnemers minder beantwoordt aan de heterogeniteit in de pensioensector en aan de eisen die voortvloeien uit nieuwe ontwikkelingen op pensioenterrein (Kamerstukken II 2009/10, 31 537, nr. 17). In het kabinetsstandpunt met betrekking tot de uitkomsten van de commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenen onder voorzitterschap van de heer Goudswaard en de commissie Beleggingsbeleid en Risicobeheer onder voorzitterschap van de heer Frijns, is nader gepreciseerd welke ontwikkelingen bedoeld zijn en welk verband er bestaat tussen de besluitvorming over de governance en de implicaties van de conclusies naar aanleiding van bedoelde commissies (Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 142). De toenemende complexiteit van het bestuur van pensioenen in verband met het risico management en de fluctuaties op kapitaalmarkten maakt dat een goed en deskundig bestuur meer dan ooit van belang is. Zeker ook voor pensioengerechtigden die voor hun inkomen afhankelijk zijn van de pensioenen.

Zoals aangegeven in het kabinetstandpunt en in de brief van maart jl. vergen deze veranderingen een integrale aanpassing op basis van drie doelstellingen, te weten:

  • 1. versterking van deskundigheid,

  • 2. adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers, en

  • 3. stroomlijning van taken en bevoegdheden.

Het initiatiefvoorstel berust op het uitgangspunt van een proportionele vertegenwoordiging van pensioengerechtigden in het bestuur en draagt meer in het bijzonder niet bij aan de eerste en laatste doelstelling. De eenzijdige aandacht voor versterking van proportionele vertegenwoordiging past minder bij het streven naar grotere deskundigheid. Indien bestuursvertegenwoordiging van pensioengerechtigden bovendien gewoon wordt ingevoegd in de bestaande governance structuur van pensioenfondsen draagt het evenmin bij aan een doelmatige stroomlijning van taken en bevoegdheden die nodig is om de besluitvaardigheid van pensioenbesturen te verbeteren. In het Kamerdebat zijn de aspecten van het initiatiefvoorstel al genoemd, die veeleer het risico in zich bergen dat de besluitvaardigheid juist verder wordt aangetast.

Naar mijn mening neemt het amendement-Omtzigt c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 537, nr. 18), zoals op 13 april jl. is ingediend, de hier genoemde bezwaren tegen het initiatiefvoorstel in belangrijke mate weg. Het amendement gaat uit van eenzelfde analyse en uitgangspunten als genoemd in het kabinetsstandpunt en sluit aan bij de drie hierboven bedoelde doelstellingen ten aanzien van de herziening van de bestuursstructuur bij bedrijfstakpensioenfondsen. Ik acht aanvaarding van het amendement dan ook als een verbetering van het voorliggende initiatiefvoorstel, die de eerder aangegeven bedenkingen daartegen wegneemt. Het amendement biedt bovendien ruimte om verdere voorstellen die nog nodig zijn met het oog op de verwezenlijking van bedoelde doelstellingen, daarbij te doen aansluiten.

In het debat over het initiatiefwetsvoorstel heb ik toegezegd schriftelijk nader in te zullen gaan op een drietal punten, te weten:

  • de uitvoerbaarheid van de bepalingen van het amendement Omtzigt c.s.;

  • de vraag of met de voorstellen andere in de deelnemersraad vertegenwoordigde belangen worden verzwakt, en

  • de overwegingen die het voorstel om «ten minste één pensioengerechtigde in het bestuur» in mijn ogen rechtvaardigen (uiteraard kan ik daarbij niet treden in de motieven van de indieners van het amendement).

Amendement-Omtzigt c.s. goed uitvoerbaar

Het amendement-Omtzigt c.s. is mijns inziens goed uitvoerbaar. Het sluit namelijk aan bij de nu al bestaande praktijk. Op grond van het amendement kunnen pensioengerechtigden kiezen tussen bestuursparticipatie of medezeggenschap via de deelnemersraad. Een dergelijk keuzerecht functioneert nu al enige jaren op bij mijn weten bevredigende wijze bij ondernemingspensioenfondsen.

Op grond van het amendement worden bedrijfstakpensioenfondsen voorts verplicht een raad van toezicht in te stellen. De huidige wet kent dit nu al als mogelijkheid. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Bij het wettelijk verankeren van de «Principes voor goed pensioenfondsbestuur», waarin de raad van toezicht bij pensioenfondsen is geïntroduceerd, zijn hiermee geen uitvoerbaarheidsproblemen geconstateerd.

Tot slot zullen door de stroomlijning verantwoordingstaken van het verantwoordingsorgaan worden overgedragen aan de – bij alle bedrijfstakpensioenfondsen verplicht ingestelde – deelnemersraad. Doordat er minder organen zijn, neemt de bestuurlijke last van pensioenfondsen af.

Gegeven dat het amendement aansluit bij de bestaande praktijk zie ik niet dat het tot nieuwe of grotere uitvoeringsproblemen voor pensioenfondsen zal leiden; als gevolg van stroomlijning van organen en hun taken valt eerder het omgekeerde te verwachten. Ook De Nederlandsche Bank wordt niet voor een nieuwe situatie gesteld die noopt tot aanpassing van het toezicht. Op voorhand is er derhalve geen aanleiding om aan de uitvoerbaarheid te twijfelen.

Bestuursparticipatie pensioengerechtigde en sterkere positie deelnemers

Het amendement berust op de gedachte dat als er een pensioengerechtigde in het bestuur zit, aan de adviesfunctie van de deelnemersraad geen behoefte meer bestaat. Vandaar dat zou kunnen worden volstaan met een lichte variant van de deelnemersraad die dan echter wel belast wordt met de verantwoordingstaak. Dit sluit in de eerste plaats aan bij de gewenste stroomlijning van taken en bevoegdheden. Uit de rapporten van de SER over medezeggenschap en goed pensioenfondsbestuur van 19 maart 2009, alsook uit het «position»-paper van de pensioenkoepels van 1 april 2010, leid ik af dat dit aansluit bij de wensen van de pensioensector.

Het vervallen van de adviesfunctie van de deelnemersraad oogt weliswaar als een verzwakking van de positie van andere deelnemers daarin. Dat miskent echter dat hun positie in de deelnemersraad bij het vervullen van de verantwoordingstaken juist versterkt. Door de voorgestelde wijzigingen worden hun belangen derhalve op andere manieren en op andere niveaus evenzeer behartigd. Niet valt in te zien waarom dit minder bevredigend zou zijn en niet, als gevolg van de stroomlijning, juist meer.

Deelnemers en pensioengerechtigden krijgen in de eerste plaats in de deelnemersraad gezamenlijk de verantwoordingstaken. Hun gewicht daarbij neemt toe aangezien werkgevers niet langer ook nog via de deelnemersraad daarbij betrokken zijn. De deelnemersraad kan het bestuur ter verantwoording te roepen.

In de tweede plaats moeten bedrijfstakpensioenfondsen ingevolge het amendement een raad van toezicht instellen. De raad dient namens alle belanghebbenden toezicht te houden op de bestuursprocessen en de risicobeheersing en te toetsen of het bestuur de belangen van alle belanghebbenden op evenwichtige wijze behartigt. Verder ligt het voor de hand de raad over haar bevindingen aan zowel het bestuur als de deelnemersraad te laten rapporteren. Het amendement-Omtzigt c.s. stelt dat de precieze taken en bevoegdheden van dit orgaan bij algemene maatregel van bestuur nader worden uitgewerkt. Er lijkt op die wijze nog voldoende ruimte om in overleg met de pensioensector tot een goede nadere invulling te komen die recht doet aan de verschillende posities.

Tot slot beoogt het amendement dat bij de samenstelling van de deelnemersraad rekening wordt gehouden met diversiteit. Op dit moment zouden vrouwen en jongeren zijn ondervertegenwoordigd. Deze bepaling in het amendement zorgt ervoor dat in de deelnemersraad beter recht kan worden gedaan aan de vertegenwoordiging van alle aangeslotenen bij het pensioenfonds.

Eén pensioengerechtigde in het bestuur

Ingevolge het amendement-Omtzigt c.s. zullen bedrijfstakpensioenfondsen – op grond van de eerder beschreven keuze – ten minste één pensioengerechtigde in het bestuur moeten opnemen. Dit is een principiële stap: de belangen van pensioengerechtigden worden erkend met ten minste één zetel. Op die wijze worden alle belanghebbenden dan vertegenwoordigd in het bestuur. Naar mijn mening biedt de bepaling dat er «ten minste één» vertegenwoordiger van pensioengerechtigden wordt opgenomen de pensioenfondsen ruimte voor maatwerk. Zij kunnen afspreken dat er meer pensioengerechtigden in het bestuur komen.

Deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden hebben voor alles belang bij een slagvaardig en deskundig bestuur, dat zich bij zijn taakvervulling zo goed mogelijk richt op hun belang bij een waardevast pensioen. Daarbij moeten we ook goed kijken naar de gewijzigde risicoverdeling waar ook de commissie Goudswaard op heeft gewezen. Belangenbehartiging is echter ondergeschikt aan bestuurbaarheid en deskundigheid. Voorkomen moet worden dat tegengestelde belangen de besluitvorming blokkeren of dat twee partijen de risico's op de belangrijkste betalende partij kunnen afwentelen, met alle gevolgen van dien voor de premie. Met het in het amendement voorgestelde keuzerecht voor pensioengerechtigden in het bestuur wordt enerzijds dit risico geminimaliseerd en anderzijds recht gedaan aan de wens om ook pensioengerechtigden op adequate wijze te vertegenwoordigen.

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat het amendement-Omtzigt c.s. naar mijn mening recht doet aan de behoefte aan meer deskundigheid, een adequate vertegenwoordiging van álle risicodragers en stroomlijnen van taken en bevoegdheden ten opzichte van de huidige versnippering. Niet valt in te zien dat het amendement bezwaren oplevert op het punt van de uitvoerbaarheid of dat het de invloed van andere in de deelnemersraad vertegenwoordigde belangen schaadt.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven