31 537
Voorstel van wet van de leden Koşer Kaya en Blok tot wijziging van de Pensioenwet met betrekking tot de medezeggenschap van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enkele wijzigingen in de Pensioenwet aan te brengen ter verbetering van de bestaande regeling voor de medezeggenschap van pensioengerechtigden in de besturen van pensioenfondsen alsmede voor de toekenning van een beroepsrecht aan minderheden van deelnemersraden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Pensioenwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 99, eerste lid, komt te luiden:

1. In het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds bezetten de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen ten minste evenveel zetels als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken, met dien verstande dat indien vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zetels bezetten, zij tezamen met de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgeversverenigingen.

B

Artikel 100 komt te luiden:

Artikel 100. Keuze medezeggenschap in pensioenfondsbesturen

1. In het bestuur van een pensioenfonds zijn de pensioengerechtigden vertegenwoordigd wanneer:

a. het bestuur hiertoe op eigen initiatief besluit; of

b. een meerderheid van de responderende pensioengerechtigden hiervoor kiest bij een schriftelijke raadpleging waarbij ten minste 10% van het aantal pensioengerechtigden zijn voorkeur kenbaar heeft gemaakt.

2. Het pensioenfonds houdt de in het eerste lid, onderdeel b, genoemde raadpleging tenzij het bestuur op eigen initiatief heeft besloten tot opname van vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het bestuur.

3. Eens in de vijf jaar herhaalt het pensioenfonds de raadpleging indien dit wordt verzocht door ten minste 5% van de pensioengerechtigden.

C

Artikel 101 komt te luiden:

Artikel 101. Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen

1. De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.

2. De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van een pensioenfonds vindt plaats hetzij na verkiezing van de vertegenwoordigers door en uit de pensioengerechtigden, hetzij op voordracht van voor de pensioengerechtigden representatieve organisaties. Artikel 109, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op de benoeming van vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds en artikel 110, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de benoeming van vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds.

D

Aan artikel 109 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

8. Het bedrijfstakpensioenfonds is gehouden om mee te werken aan de oprichting en instandhouding van een vereniging van pensioengerechtigden.

E

Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds gaat over tot het instellen van een deelnemersraad:

a. op eigen initiatief van het ondernemingspensioenfonds; of

b. indien dit wordt verzocht door ten minste 5% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

2. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:

7. Het ondernemingspensioenfonds is gehouden om mee te werken aan de oprichting en instandhouding van een vereniging van pensioengerechtigden.

F

Artikel 218 komt te luiden:

Artikel 218. Beroep minderheid deelnemersraad bij ondernemingskamer

1. Een gedeelte van de deelnemersraad dat ten minste 10% van de leden omvat kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 111, tweede lid, indien:

a. de deelnemersraad met betrekking tot dat besluit niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen;

b. dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad;

c. feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht; of

d. dat besluit niet in overeenstemming is met het eerder uitgebrachte advies van deze minderheid.

2. Artikel 217, tweede tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

De statuten, reglementen en overeenkomsten van pensioenfondsen voldoen binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet aan het bepaalde in deze wet.

ARTIKEL III

1. Indien een ondernemingspensioenfonds een schriftelijke raadpleging heeft gehouden als bedoeld in artikel 100, tweede lid, van de Pensioenwet, zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, en dit heeft niet geleid tot vertegenwoordiging van pensioengerechtigden in het bestuur, past het fonds na de inwerkingtreding van deze wet artikel 100, tweede lid, van de Pensioenwet toe.

2. Indien de termijn voor het indienen van beroep door een deelnemersraad, bedoeld in artikel 217, tweede lid, van de Pensioenwet, is aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen het recht, zoals dat gold vóór dat tijdstip, van toepassing.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven