31 532 Voedingsbeleid

Nr. 41 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) heeft mij verzocht de volgende vragen te beantwoorden over het interdepartementale programma Duurzame Voedselsystemen (PDVS) en de antwoorden uiterlijk vóór het Algemeen Overleg (AO) Duurzaam Voedsel aan de Kamer te sturen. Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen.

Wie is in het kabinet en onder de nieuwe departementale indeling verantwoordelijk voor het interdepartementale programma Duurzame Voedselsystemen? Wordt het vervolgd als interdepartementaal programma? Zo nee, hoe wordt dan de afstemming met beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking verzekerd? Hoe zijn de mensen en middelen van het interdepartementale programma verdeeld over de nieuwe departementen?

Welk beleid voert het kabinet nog buiten het programma op het gebied van verduurzaming van voedselketens en waarom is ervoor gekozen deze dossiers buiten het interdepartementale programma te houden?

Wat zijn de doelstellingen van deze dossier en in welke mate zijn deze «on track», hoe wordt eenduidigheid met het interdepartementale programma verzekerd en overlap of ongewenste dubbeling voorkomen?

Vanwege het complexe, rijksbrede en internationale karakter van de transitie naar een duurzaam mondiaal voedselsysteem, is gekozen voor een interdepartementaal programma onder leiding van het ministerie van EL&I. Verder doen de ministeries van Infrastructuur en Milieu (I&M) en Buitenlandse Zaken/-OntwikkelingsSamenwerking (BuZa/OS) mee. Qua opzet is gekozen voor een «lean and mean» aanpak: geen zware structuren, maar informeel en praktisch. De filosofie is kansgericht.

Het programma zelf opereert als een spil in de transitieaanpak en heeft drie taken: strategie, synergie, aanjagen. Het opereert dicht op stakeholders en de lijnorganisatie en heeft zelf weinig middelen. Inhoudelijke beleidsdossiers worden zoveel mogelijk in de lijnorganisatie gehouden. Het programma werkt met de volgende middelen:

  • Formatie: 6,3 fte (5,5 fte vanuit de ministeries van EL&I en 0,8 fte vanuit I&M).

  • Budget: Totaal € 735 000,– per jaar (€ 635 000,– van de ministeries van EL&I en € 100 000,– vanuit I&M).

  • Daarnaast is er voor het convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten jaarlijks € 1 mln. beschikbaar voor kansrijke diervriendelijke projecten. Dit project valt rechtstreeks onder het programma.

Het ministerie van BuZa heeft formeel geen mensen en middelen gelabeld voor het programma maar is wel actief betrokken. De intentie is om de interdepartementale samenwerking op het terrein van de mondiale voedseltransitie voort te zetten. In de huidige regeerperiode ligt daarbij het accent op aanjagen en versnellen van de transitie op gerichte speerpunten, onder meer in het licht van de topgebieden aanpak en de inzet op voedselzekerheid.

Het vraagstuk van de voedseltransitie is lastig beleidsmatig af te bakenen. Het gaat om een aantal dossiers samen, waaronder het stimuleren van innovaties en verduurzaming in de handel (soja, cacao, etc.) en de productieketens (veehouderij, visserij, plantaardige ketens en nieuwe ketens als insecten, algen), het stimuleren van een duurzaam en gezond aanbod, de bewustwording van consumenten, het versterken van de mondiale voedselzekerheid, de biodiversiteit en een effectieve klimaataanpak. Interdepartementale coherentie is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Operationele doelen zijn en worden via die afzonderlijke dossiers geformuleerd. In het kader van de beantwoording van de Motie Waalkens1 zal ik nader ingaan op de operationele doelen en hun samenhang. Hierover zal ik een separate brief sturen. In het Algemeen Overleg zal ik nader ingaan op de dossiers op het gebied van duurzaam voedsel. Bovendien wordt een strategische aanpak voor de voedseltransitie uitgewerkt in het kader van de topgebieden aanpak en de aanpak voor voedselzekerheid.

Welke doelen heeft het programma zichzelf gesteld, in welke mate waren deze concreet en afrekenbaar? In welke mate zijn deze doelen «on track»?

De ambitie van het programma is dat uiterlijk in 2013 in partnerschap met bedrijven, NGO’s, financiële instellingen, internationale partners en kennisinstellingen een dusdanig robuuste transitieaanpak is uitgewerkt dat het kan worden opgeheven. Voor de periode 2009–2011 voert het programma in dat licht de Beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen uit. De uitvoering daarvan is «on track». De doelen van het programma zijn:

  • Strategie, synergie en aanjagen van het rijksbeleid dat de voedseltransitie aangaat, in partnerschap met bedrijven, NGO’s, kennis- en financiële instellingen en internationale partners. Met stakeholders is in een dialoog een gezamenlijk streefbeeld geformuleerd voor de mondiale voedseltransitie en heeft een open discussie plaatsgevonden over het delen van het probleembeeld en de handelingsopties vanuit Nederland. Deze uitkomsten worden meegenomen in de strategische aanpak van de voedseltransitie die ik zoveel mogelijk in partnerschap wil vormgeven.

  • Met private partners een versnellingsaanpak uitwerken, onder meer op het vlak van eiwitinnovaties. Nederlandse bedrijven steken hier veel energie in. Ik wil die energie faciliteren. Dat doe ik onder meer via het programma Innovatie Eiwitketens (PIEK) en het opzetten van een koploperstrategie voor eiwitinnovaties. Over de voortgang op dit vlak zal ik u nader informeren in het kader van de topgebiedenaanpak.

  • Een jaarlijkse omzetgroei van 15% van duurzame dierlijke producten. Deze ambitie is in 2009 ruimschoots gehaald: de aankoop van diervriendelijke producten door de consument in de supermarkt is gestegen met 89%.

  • Consumenten bewust maken van het vraagstuk van de voedseltransitie en hun handelingsperspectief daarin. De uitvoering van deze ambitie loopt onder meer via het Voedingscentrum, bijvoorbeeld door het inzetten van het instrument Klimaatweegschaal. Ook Milieucentraal biedt consumenten informatie over de duurzaamheidaspecten van voedsel. Omdat ik wil aanhaken bij de groeiende maatschappelijke dynamiek ondersteun ik incidenteel verschillende projecten van maatschappelijke organisaties gericht op een maatschappelijke dialoog over dierlijke eiwitten en gericht op de promotie van duurzame en gezonde vleesvervangers.

  • De voedseltransitie agenderen op de EU-agenda en deze agenda in beweging krijgen. Inmiddels is er een groep van actieve landen gevormd onder de vlag van de «EU friends on sustainable food». Op het niveau van de voedseldirecteuren van deze landen wordt gezamenlijk bekeken welke kansen er op EU-niveau liggen. Ook wordt er nauw met private partijen samengewerkt.

  • Met internationale publieke en private partners in een mondiaal netwerk de verduurzaming van de mondiale veehouderij stimuleren. Inmiddels is op initiatief van het programma een «Dialogue on Life Stock, Food Security and Sustainability» opgezet. Dit netwerk gaat werken aan een «Global Agenda of Action in Support of Responsible Lifestock Development». Deze actie is opgenomen in de de Roadmap for Action die is voortgekomen uit de recent door het ministerie van EL&I georganiseerde mondiale conferentie over landbouw, voedselzekerheid en klimaatverandering. Aan de oprichting van het netwerk hebben naast Nederland ook Brazilië, India, Nieuw Zeeland, Ethiopië, de FAO en de Wereldbank meegewerkt.

Kunt u de stand van zaken uiteenzetten over het praktijkcentrum voor duurzaam voedsel?

Met de initiatiefnemer en directeur van het praktijkcentrum is door diverse medewerkers meermalen contact geweest. Er zijn meerdere subsidievoorstellen ingediend die om uiteenlopende redenen niet gehonoreerd konden worden.

Bij de afwijzingen is tot op zekere hoogte actief meegedacht over andere subsidiemogelijkheden. Helaas heeft dat niets opgeleverd.

Wat is uw inzet in internationaal verband geweest, bijvoorbeeld bij de Zweedse Climate Smart Food conference?

Op deze conferentie is vanuit mijn ministerie een inleiding gehouden over voedselverspilling. Daarbij is ingegaan op de noodzaak van minder verspilling en de wijze waarop Nederland dit vraagstuk aanpakt. Verder is de conferentie benut om inzicht te verkrijgen in de aanpak van andere landen en zijn nuttige contacten gelegd met andere landen.

Kunt een stand van zaken geven over de Round Table Soja?

Tijdens de Algemene Ledenvergadering (ALV) op 10 juni jl. in Brazilië, heeft de Round Table on Responsible Soy (RTRS) de definitieve standaard vastgesteld voor duurzaam geproduceerde soja. De nu aangenomen RTRS-standaard staat voor betere agrarische productie, goede arbeidsomstandigheden, respectvolle omgang met lokale gemeenschappen, bescherming van het milieu en behoud van biodiversiteit.

Vooral de bescherming van oerbossen en andere gebieden met hoge biodiversiteitswaarden wordt nu beter geregeld dan in de eerste versie.

Na het vaststellen van de standaard is de RTRS aan de slag gegaan om voorzieningen te treffen om daadwerkelijk handel in RTRS-gecertificeerde soja mogelijk te maken. Het gaat om accreditaties en het trainen van auditors, het bouwen van een IT-platform voor het registreren van duurzaamheidcertificaten en het opzetten van verschillende ketenmodellen. Ook heeft de RTRS verschillende modules ontwikkeld om tegemoet te komen aan de eisen van bepaalde deelmarkten van soja. Er is een module opgezet voor soja waarvan de olie gebruikt wordt voor biodiesel, die voldoet aan de eisen van de Europese Richtlijn Energie uit Hernieuwbare Bronnen (EU-RED) en een die de duurzaamheid aantoont van niet genetisch gemodificeerde soja.

Inmiddels heeft de RTRS ook de prijs vastgesteld voor een duurzaamheidscertificaat. Voor de komende jaren is die vastgesteld op € 0,30 waaruit de IT-kosten en het secretariaat worden betaald. De kosten voor het certificeren van een productie-eenheid komen daar nog bovenop. Het leidt er in elk geval wel toe dat het kunnen aantonen van duurzaamheid niet gepaard gaat met prohibitief hoge kosten. Hiermee komt de RTRS een belangrijke belofte aan de sector na. Te bezien staat nog wel premie de markt over heeft voor de producent.

De RTRS gaat in 2011 uit van een gecertificeerde hoeveelheid van 500 000 ton. Dat is bescheiden gezien de internationale verhandelde hoeveelheid van 100 mln. ton. Vooral China ontwikkelt zich tot een steeds belangrijke koper van soja. In 2015 verwacht de RTRS bijna 9 mln. euro te kunnen certificeren.

Zoals reeds eerder aan de Tweede Kamer is meegedeeld, is verbreding van het draagvlak voor productie en afzet een noodzakelijke voorwaarde om RTRS-soja als «mainstream» te kunnen bestempelen. Nu in de loop van 2011 gecertificeerde RTRS-soja voor het eerst op de markt zal komen, is de markt aan zet om de vraag naar het gecertificeerde duurzame product op een hoog peil te brengen.

Sinds het vaststellen van de standaard hebben nog weinig partijen harde toezeggingen gedaan over afname van verantwoorde RTRS-soja. De taskforce Duurzame Soja geeft als ambitie aan «dat de deelnemers zich committeren om te zorgen dat eind 2015 de hoeveelheid soja die benodigd is voor de behoefte van de Nederlandse markt verantwoord is geproduceerd volgens de RTRS-principes en criteria. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is een gelijk internationaal speelveld». In deze is het echter nu vooral afwachten wat in het actieplan van de taskforce komt te staan om invulling te geven aan dit doel. Door de taskforce is deze voor medio 1 december a.s. aangekondigd.

Op welke manier komt dit onderwerp in de WTO Doharonde aan de orde?

Duurzame voedselsystemen komen in de WTO Doharonde in zijn algemeenheid niet expliciet aan de orde. Wel kan een verdergaande liberalisering van de wereldhandel een bijdrage leveren aan de verduurzaming van voedselsystemen. Zo is bijvoorbeeld een effect van liberalisering dat productie verdwijnt op plaatsen waar dit economisch (en daaraan gekoppeld vaak milieutechnisch) niet uitkan (denk bijvoorbeeld aan irrigatie etc.). Liberalisering kan dus bijdragen aan een beter en meer verantwoord gebruik van natuurlijke bronnen.

Ook wat voedselzekerheid betreft kan liberalisering winst betekenen. Immers, door liberalisering kunnen ontwikkelingslanden (en het gaat in de praktijk dan vooral om sub-Sahara Afrika) bij het verminderen van subsidies in OESO-landen meer kans krijgen zelf te gaan produceren. Punt is wel dat het in de praktijk veelal niet de subsidies in ontwikkelde landen zijn die ervoor zorgen dat deze landen achter blijven.

Hoe wordt het programma via de posten internationaal uitgevoerd? Zijn er internationale organisaties betrokken bij de uitvoering? Hoe effectief is dit?

De internationale posten spelen een actieve rol bij het betrekken van andere landen bij het programma. Zij informeren het programma over de ontwikkelingen op voedselgebied in de betreffende regio, ze vragen aandacht voor de Nederlandse opvattingen en onderzoeken de mogelijkheden voor samenwerking. Daarmee versterken zij de positie van Nederland in internationaal verband.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


XNoot
1

Motie van het lid Waalkens c.s., voorgesteld op 3 februari 2010.

Vergaderjaar 2009–2010, 31 532, nr. 32.

Naar boven