Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31526 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31526 nr. 5 |
Vastgesteld 3 december 2008
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 1 december 2008 overleg gevoerd met Jan Jacob van Dijk, initiatiefnemer, en aansluitend met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de initiatiefnota «Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen» (31 526, nr. 2).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van de Camp
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Maandag 1 december 2008
11.00 uur
De voorzitter: Biskop
Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:
Biskop, Depla, Dezentjé Hamming-Bluemink, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk, Slob en Van der Vlies,
en mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aan de orde is de behandeling van:
de initiatiefnota "Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen" d.d. 8 juli 2008 (31526, nr. 2);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de initiatiefnota "Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen" (31526, nr. 3).
De voorzitter:
Hartelijk welkom bij dit notaoverleg over de initiatiefnota "Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen". Ik heet in het bijzonder de indiener van de initiatiefnota welkom, de heer Jan Jacob van Dijk, en als toehoorder staatssecretaris Dijksma.
Aangezien ik op dit moment de functie van voorzitter waarneem en ik ook nog een inhoudelijke bijdrage zal leveren, doe ik dat als laatste. Ik geef het woord aan de heer Slob van de ChristenUnie.
De heerSlob(ChristenUnie)
Voorzitter. Ik spreek allereerst mijn waardering uit voor de initiatiefnemer voor de wijze waarop hij de problematiek, waarvan wij weten dat die met name in de plattelandsgebieden speelt, aan de Kamer voorlegt, zodat hierover inhoudelijk gesproken kan worden. Het is plezierig dat er ook al een brief van de staatssecretaris is, zodat beide in contrast bezien kunnen worden. Wij weten dat kleine scholen soms echt in de problemen kunnen komen door de huidige regelgeving. Soms is de verwachting, bijvoorbeeld als er nieuwbouw wordt gepleegd, dat er meer leerlingen komen. Er ontstaat daardoor een spanningsveld tussen de regelgeving en dat perspectief. Het voorstel van de initiatiefnemer om de bewindspersoon discretionaire bevoegdheid te geven, kan een oplossing bieden voor dat probleem.
De initiatiefnemer heeft zich in de nota sterk gericht op een specifieke situatie in Friesland. Heeft hij echt alleen deze situatie op het oog of moet een bewindspersoon ook om andere redenen gebruik kunnen maken van de speciale bevoegdheid om een school meer ruimte te geven om het leerlingenaantal aan te trekken? Graag een reactie op deze vraag.
De initiatiefnemer heeft er bewust voor gekozen, niet aan het minimumaantal leerlingen te komen dat in de regelgeving voor scholen geldt. Hij vraagt wel waar het aantal van 23 vandaan komt. Heeft hij gekeken naar de feitelijke omstandigheden van scholen en naar het effect als dat aantal bijvoorbeeld naar 20 leerlingen zakt? Is het probleem dan minder dan hij nu aangeeft, ook bezien in percentages?
Voorzitter. Ten slotte wil ik weten wat de mening van de initiatiefnemer is over de reactie van de staatssecretaris op zijn nota. Het is aardig van hem te horen hoe hij die beoordeelt.
Wij zijn overwegend zeer positief over deze nota. Ik hoop dat daaraan een verder vervolg wordt gegeven, ook in besluitvormende zin.
De heerDepla(PvdA)
Voorzitter. Onze collega Jan Jacob van Dijk van het CDA heeft een initiatiefnota gemaakt over kleine scholen. Het is een degelijk stukje werk dat wordt afgesloten met een aantal praktische voorstellen. Allereerst complimenteer ik de heer Van Dijk daarmee.
Voordat ik inga op de nota sta ik nog even stil bij wat de PvdA twee jaar geleden heeft geschreven, want dat bepaalt ook enigszins onze inzet in dit debat. In maart 2006 heeft de PvdA het boekje "Menselijke maat in het landelijk gebied" uitgebracht, waarin een opvatting werd neergelegd over kleine scholen die als volgt luidt: "Een basisschool in de buurt is een belangrijke voorwaarde voor de leefbaarheid in een gebied. Het liefst kunnen kinderen zelf veilig naar school lopen of fietsen. Door samenwerking kunnen meerdere scholen op verschillende locaties blijven bestaan. Ook als een school iets kleiner is dan de wettelijke minimumnorm moet de school niet direct worden opgeheven. Wanneer een school zich ontwikkelt tot een brede school, worden combinaties met allerlei andere voorzieningen mogelijk, zoals overblijven, voor- en naschoolse opvang, kinderopvang, maar ook culturele instellingen of sportieve activiteiten." Dat schreven wij in maart 2006. Het is dan niet vreemd dat wij tegen die achtergrond het doel van de initiatiefnota willen steunen.
In de initiatiefnota worden drie varianten om met kleine scholen om te gaan, behandeld, in aanvulling op het bestaande wettelijk instrumentarium. Wat ons betreft, kiezen wij voor de derde optie om analoog aan het voortgezet onderwijs de minister discretionaire bevoegdheid te geven om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de opheffingsnorm. Toch hebben wij een aantal vragen aan de initiatiefnemer. De staatssecretaris stelt in haar reactie op de initiatiefnota dat in het primair onderwijs eigenlijk geen discretionaire bevoegdheid nodig is, omdat voor scholen in dunbevolkte gebieden al een aparte norm bestaat: bij de opheffingsnorm wordt rekening gehouden met de bevolkingsdichtheid. Kan de initiatiefnemer aangeven of hij overtuigd is door dit argument en zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris verwijst in haar brief naar het feit dat de discretionaire bevoegdheid begin jaren negentig is afgeschaft, omdat toen geobjectiveerde criteria in de wet zijn opgenomen. Kan de initiatiefnemer aangeven of dit argument hem heeft overtuigd? Zo ja, wat betekent dat voor zijn voorstel en zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris heeft voorgesteld om de wet aan te passen, zodat scholen die onder de opheffingsnorm komen langer open kunnen blijven als er uitzicht is op groei van het aantal leerlingen binnen drie jaar. Wat vindt de initiatiefnemer van deze verruiming? Heeft hij nu nog reden om vast te houden aan zijn voorstel om te komen tot de discretionaire bevoegdheid? Als wij de redenering van de staatssecretaris volgen, is er namelijk geen redelijke reden te bedenken om een school die niet binnen het wettelijk kader past open te houden. Kan de initiatiefnemer voorbeelden geven waarin een school onder de 23 leerlingen zakt, niet binnen drie jaar weer gaat groeien en toch open zou moeten blijven?
De initiatiefnemer pleit er ook voor om aanvullende criteria te maken voor het gebruik van de discretionaire bevoegdheid. De vraag is wat die meer kunnen zijn dan redelijkheid en billijkheid. Of is het een idee om ruimhartiger te zijn als de kleine school zich ontwikkelt tot een bredere voorziening? En hoe om te gaan met het ontstaan van jurisprudentie? Is dat wel gewenst?
Daarnaast ga ik in op de keuzevrijheid van ouders. De PvdA vindt dat een groot goed. Als in een dunbevolkt gebied nog maar één school overblijft, moeten wij dan niet ertoe overgaan om voor deze scholen een algemene acceptatieplicht in te voeren voor kinderen van wie de ouders de denominatie van de school respecteren?
Hoe zorgen wij ervoor dat dergelijke scholen voldoende kwaliteit blijven bieden en niet te kwetsbaar en van één persoon afhankelijk worden? Want wat betekent het als die ene leraar ziek wordt?
Ik dank de initiatiefnemer nogmaals voor zijn werk. Wij zijn vooralsnog ervan overtuigd dat het niet meer dan redelijk is om in het primair onderwijs, net als in het voortgezet onderwijs, de minister de discretionaire bevoegdheid te geven om in specifieke situaties een school die onder de opheffingsnorm zakt toch langer open te houden.
De heerJasper van Dijk(SP)
De heer Depla stelt vragen aan de indiener van de nota, maar ik wil graag weten waar hij zelf staat. Is hij nu voorstander van de nota van de heer Jan Jacob van Dijk of steunt hij het voorstel van de staatssecretaris om een termijn van drie jaar aan te houden?
De heerDepla(PvdA)
Ik onderschrijf het voorstel om de discretionaire bevoegdheid ook in het primair onderwijs in te voeren. Ik heb echter wel een paar vragen gesteld aan de initiatiefnemer, omdat in de brief van de staatssecretaris een paar voorstellen staan om de regelgeving aan te passen. Hierdoor wordt de noodzaak voor die discretionaire bevoegdheid volgens mij kleiner, omdat een deel van de bestaande problemen binnen het nieuwe voorgestelde kader opgelost zou worden. Vandaar dat ik een paar kritische vragen stel. Ik wil weten hoe de initiatiefnemer, die daar goed over nagedacht heeft, daarop reageert. Vindt hij de brief van de staatssecretaris alleen voldoende of vindt hij – en die mening deel ik vooralsnog – daarbovenop die discretionaire bevoegdheid nog nodig?
De heerJasper van Dijk(SP)
Als de indiener of de staatssecretaris uw voorstel voor de acceptatieplicht niet wil overnemen, bent u dan bereid om met mij een voorstel daartoe in te dienen? Het lijkt mij namelijk zeer terecht dat zo'n school voor alle leerlingen openstaat.
De heerDepla(PvdA)
Die vraag lijkt mij prematuur. Ik wacht eerst de reactie en de argumenten van de initiatiefnemer af. Wij kunnen daar in tweede termijn of in het debat met de staatssecretaris conclusies aan verbinden. Dat lijkt mij een ordentelijke volgorde.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Voorzitter. Ik vind het altijd zeer te prijzen als een Kamerlid een initiatief neemt om tot betere wetgeving te komen. Het is echt fantastisch dat de heer Jan Jacob van Dijk dit initiatief heeft genomen. Ik wil hem daar van harte mee complimenteren.
De toekomstige toegankelijkheid van kleine scholen is een boeiend onderwerp. In de nota worden drie mogelijke oplossingen geschetst: de termijn verlengen, de opheffingsnorm verlagen en het invoeren van de discretionaire bevoegdheid. Dat zijn drie interessante opties, maar met zowel de verlenging van de termijn als het verlagen van het leerlingenaantal wordt eigenlijk uitstel van executie georganiseerd. In beide gevallen wordt de kritische grens op enig moment bereikt en doet het probleem zich opnieuw voor. Bovendien zijn er andere omstandigheden denkbaar die nu nog niet kunnen worden voorzien, maar waarin sluiting van een school niet redelijk of billijk te noemen is. De conclusie van de nota dat discretionaire bevoegdheid van de minister de gewenste oplossing is, kan de VVD dan ook steunen. Op deze manier kan het maatwerk worden geboden dat nodig is en dat lijkt ons het allerbelangrijkste.
Ik wil ook aandacht vragen voor de acceptatieplicht. Een basisschooltje op godsdienstige grondslag dat onder de opheffingsnorm zit en door de minister van OCW open kan worden gehouden, zou kinderen met een andere levensbeschouwing kunnen weigeren. Dat vindt de VVD geen goed idee. Wanneer uit de nieuwe wijken in het voedingsgebied van de school kinderen inderdaad naar de desbetreffende school willen gaan, is het voorspelbaar dat deze kinderen niet allemaal katholiek, protestants of islamitisch zijn. Deze kinderen mogen niet geweigerd worden. De VVD wil dan ook het liefst dat de wet zodanig wordt gewijzigd dat bijzondere scholen in het algemeen een acceptatieplicht opgelegd krijgen. Ik krijg hierop graag een reactie van de initiatiefnemer.
De heerJasper van Dijk(SP)
Begrijp ik nu dat de VVD in het algemeen voorstander is van een acceptatieplicht voor het bijzonder onderwijs?
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Dat is correct.
De heerJasper van Dijk(SP)
Voorzitter. De SP steunt het CDA met deze initiatiefnota om in bijzondere gevallen een basisschool in stand te houden, ook al heeft de school minder dan 23 leerlingen. De discretionaire bevoegdheid van de minister om een school open te houden lijkt ons een goede oplossing. Dat is ook al praktijk in het voortgezet onderwijs. De SP is overigens altijd geïnteresseerd, als het CDA met het getal 23 aan de slag gaat en zeker als het iets gaat wijzigen in relatie tot dat getal.
In dit geval zit er weinig verschil tussen het CDA en de SP. Wij complimenteren de heer Jan Jacob van Dijk met zijn nota om een oplossing te vinden voor deze kleine scholen. Wij zien het vooral als een pleidooi voor het behoud van kleinschalig onderwijs in dorp en buurt. Belangrijke voorwaarde is uiteraard dat een school kwalitatief goed onderwijs blijft bieden. Een school die jarenlang zwak tot zeer zwak is, moet wat ons betreft op die gronden worden uitgesloten van de regeling.
De initiatiefnota van het CDA is ook in lijn met de ideeën van mijn partij over kleinschalige buurtvoorzieningen. De SP lanceerde eerder dit jaar het plan "De buurt, de schaal van de toekomst". Daarin stellen wij dat de buurt een goede schaal is om de publieke zaak te organiseren. Kleinschalige voorzieningen in de buurt brengen de menselijke maat terug in de publieke sector. De buurten worden ermee gerevitaliseerd. Een levende buurt met voldoende voorzieningen waar mensen elkaar kennen en tegenkomen, vergroot de betrokkenheid en vermindert de anonimiteit. Een buurt waar bewoners meer invloed en zeggenschap hebben, vergroot voor veel mensen het gevoel van verantwoordelijkheid voor de eigen omgeving. Het belang van een buurt- of dorpsschool moet daarbij niet worden onderschat. Behalve voor het geven van goed onderwijs kan de buurtschool dienen als cement voor de samenleving.
De SP is van mening dat eenzelfde wijze van redeneren ook geldt voor scholenfusies. Scholen die te klein zijn en wel financieel verantwoordelijk zijn, hebben de neiging te fuseren op scholenniveau of op bestuurlijk niveau. Door jarenlang door de overheid aangezwengelde fusies zijn er grote scholen ontstaan waar ouders en jongeren zich niet meer in herkennen en zich minder bij betrokken voelen. Wij hebben afgelopen week het plan van de regering ontvangen. De SP-fractie is hoopvol dat de CDA-fractie ook onze plannen zal ondersteunen om de gewenste kleinschaligheid in het onderwijs te bereiken.
Ik heb nog een aantal vragen aan de initiatiefnemer. Kunt u reageren op de brief van VOO en VOS/ABB, onder andere op het punt dat de scholen waarover het gaat altijd openbaar dienen te zijn? In de nieuwbouwwijken wonen immers mensen van verschillende achtergrond. Hoe zit het met uw veronderstelling dat uw voorstel weinig extra kosten zou behelzen? De staatssecretaris denkt er wellicht anders over. Wat is meer algemeen uw reactie op de reactie van de staatssecretaris?
De heerVan der Vlies(SGP)
Voorzitter. Naast de kerk en het gemeentehuis is de school vanouds een van de beeldbepalende elementen van de lokale gemeenschap, een belangrijke plaats waar onze cultuur wordt overgedragen. Het is goed dat dit gebeurt binnen de plaatselijke context, dat heeft absoluut de voorkeur. Initiatieven die erop gericht zijn, deze functie te waarborgen, genieten de steun van de SGP-fractie.
Ik was jongstleden vrijdag nog op een vergadering van de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen. Daar mocht ik het rapport "Kleine kernen in beweging" in ontvangst nemen, dat gaat over de vitaliteit van onze kleine kernen en dat met medewerking van de Rabobank is opgesteld. Een van de parameters in de studie is natuurlijk: hoe is het precies gesteld met de onderwijsvoorzieningen? Zeker, wij kunnen niet, koste wat het kost, die laatste school in stand houden, los van het aantal leerlingen. Iedereen beseft dat er ergens een ondergrens moet zijn, maar het is de inzet van de SGP-fractie om zo ver mogelijk te gaan in het aanbieden van onderwijs aan jonge kinderen in een vertrouwde omgeving. Wij vinden dat een wezenlijke factor. Maatregelen ter versoepeling van de bestaande praktijk zijn ons dus welkom. In die context wil ik de heer Jan Jacob van Dijk van het CDA dan ook complimenteren met zijn initiatiefnota.
Dat er een absolute ondergrens moet zijn, staat op zichzelf vast. Wanneer je die loslaat kom je, ultiem geredeneerd, uiteindelijk bij privéonderwijs uit en dat is niet de bedoeling geweest van de grondwetgever. Alle controle door de overheid wordt dan namelijk gebrekkig. Een belangrijke vraag is natuurlijk wel, wat de hoogte van de absolute minimumnorm zou moeten zijn. De norm van 23 is al oud, al heel oud en je vraagt je wel eens af waar hij nu precies vandaan komt. Misschien dat daarnaar toch eens onderzoek kan worden gedaan: waarom verdient die norm het, aangehouden te blijven worden? Het is een mooie gedachte, maar de vrijheid van onderwijs hangt op zichzelf niet samen met 23 leerlingen. Die is wel verankerd in artikel 23 van de Grondwet. De heer Jasper van Dijk moet geen appels met citroenen vergelijken, of lekkere rijpe peren met rotte tomaten. Dat speldenprikje mag toch wel even? Ik heb wel eens een tomaat gezien in de context van zijn partij, vandaar.
De heerJasper van Dijk(SP)
Ik zit nog even te bedenken waar die rotte tomaten dan voor staan. Voor het grondwetsartikel of...
De heerVan der Vlies(SGP)
Dat wil ik de heer Van Dijk nog wel eens uitleggen, maar wij zullen de vergadering nu niet ophouden. Iedereen begrijpt het, geloof ik, behalve de heer Jasper van Dijk. Genoeg hierover.
De initiatiefnemer heeft geconstateerd dat 10% van de scholen net boven de opheffingsnorm zit. Het zou bijvoorbeeld aardig zijn om te bekijken hoeveel scholen er binnen de 10% ónder de minimumnorm zitten en wat er gebeurt als je die absolute norm van 23 leerlingen naar beneden zou bijstellen. Dat is niet mijn voorstel, maar het kan helpen om een beeld te krijgen van wat er nu echt aan de hand is.
In de initiatiefnota worden drie oplossingsrichtingen genoemd. Optie A is het verlengen van de termijn waarbij het scholen toegestaan wordt om onder de opheffingsnorm te blijven functioneren. Dit lijkt geen oplossing te zijn. Het zal immers niet zelden uitstel van executie betekenen. Je doet dan even iets, maar niet definitief en de knoop moet te eniger tijd toch worden doorgehakt. Als een school jaarlijks blijft slinken, kan daartegen minder adequaat worden opgetreden als het voedingsgebied niet verandert qua kenmerken. Een structurele oplossing wordt dan dus niet geboden.
De bevoegdheid van de minister om rigiditeit van wetgeving in bijzondere gevallen te voorkomen, is een beter handvat. Het eenvoudig transplanteren van de bevoegdheid binnen het voortgezet onderwijs naar het primair onderwijs is niet zo gemakkelijk als het lijkt. De problemen binnen het primair onderwijs zijn aanzienlijk groter, zoals de nota duidelijk maakt. Binnen het voortgezet onderwijs bestaat de discretionaire bevoegdheid slechts voor een paar scholen. In het primair onderwijs daarentegen kan de minister bijna 15% van het scholenbestand discretionair gaan bezien. De discretionaire bevoegdheid lijkt dan aanzienlijk aan uitholling te gaan lijden. Een nadere beperking is wenselijk.
Voor mijn fractie geldt het uitgangspunt dat een discretionaire bevoegdheid een uitkomst is voor scholen die binnen afzienbare termijn structureel boven de minimumnorm kunnen functioneren. Overigens valt over de duur van de termijn te twisten. Het zal in die gevallen wel om een zuivere onderwijsfunctie moeten gaan. Uitzonderingen op grond van maatschappelijke doeleinden leveren waarschijnlijk een onhelder criterium op. Hierbij valt te denken aan situaties waarin sprake is van nieuwbouw of te verwachte nieuwbouw. Sluiting van een school twee jaar voor de oplevering van een nieuwe wijk is natuurlijk niet uit te leggen. Uiteraard zal aan deze uitzonderingen altijd een gedegen analyse ten grondslag moeten liggen.
Ik wil nog een aparte categorie onder de aandacht brengen, namelijk scholen die nog zelfstandig zijn wanneer zij onder de minimumnorm zakken. Het voorbeeld van de Berenburcht in de gemeente Baarland is ons allen bekend. Deze school krijgt niet, zoals gewoon is, twee jaar de tijd om de norm te halen, al dan niet door samenwerking, maar deze moet binnen een jaar sluiten. Mijn fractie vindt dat hiervoor een passende oplossing moet worden gevonden. Graag hoor ik een reactie van de initiatiefnemer en van de staatssecretaris.
Om het nog even helder te maken: de gemeentelijke opheffingsnorm is binnen dat gebied variabel. Voor de genoemde gemeente is die norm 55 leerlingen. Als een school voor het derde jaar onder deze norm zit, kan hij worden beschermd door gebruik te maken van een ontheffing op basis van de gemiddelde schoolgrootte in die gemeente. Als "next best"-oplossing bestaat de mogelijkheid om een nevenvestiging van stal te halen. Die bescherming geldt echter niet voor een zelfstandige school die onder de gemeentelijke opheffingsnorm zit. Daar zit wel een discrepantie die dorpsscholen in kerkdorpen relatief zwaar treft. Dat lijkt mij een oneffenheid die wij moeten gladstrijken.
Vrijdag hoorde ik in de vergadering van de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen dat er op het platteland wel wat verbazing bestaat over de grote gefuseerde eenheden. Zij voeren binnen die bestuurlijke eenheid een beleid waarbij een school met bijvoorbeeld 50 leerlingen om economische redenen, vanuit de lumpsumgedachte enzovoorts, gemakkelijker wordt gesloten dan is gewenst. Misschien moet de staatssecretaris ook eens bekijken hoe dat proces zich nu precies ontwikkelt. Wij zetten van alles in gang om de kleinere scholen op de been te houden als er nog enig perspectief is, maar zij door het beleid van grootschalige bestuurlijke eenheden toch weer worden weggefiedeld, dan zijn wij contraproductief bezig.
De voorzitter: Van der Vlies
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Biskop.
De heerBiskop(CDA)
Voorzitter. Ook de CDA-fractie onderkent dat scholen vanwege verschillende ontwikkelingen in toenemende mate met opheffing worden bedreigd. Daarbij gaat het niet alleen om zieltogende schooltjes van matige kwaliteit, maar ook om scholen die nog steeds goede kwaliteit kunnen leveren en die vaak een belangrijke multifunctionele plek in de samenleving innemen. Net als de indiener van de nota vind ik het een heel goede zaak om hieraan aandacht te besteden, omdat ouders voldoende keuze moeten hebben. Ouders hebben recht op een keuze. Ik vind dat de positie van de ouders zowel in de initiatiefnota als in de reactie van de staatssecretaris wat onderbelicht is. Wellicht kan de indiener hierop ingaan. Het in stand houden van een school is niet alleen een onderwijskundige, maar ook een sociale zaak. De school heeft vaak meerdere sociale functies, als buurthuis, dorpshuis, bibliotheekvoorziening of anderszins.
De collega's hebben er al aan gerefereerd dat een drietal voorstellen is gedaan in de nota. Het zal geen verrassing zijn dat de CDA-fractie het meest voelt voor de discretionaire bevoegdheid, zoals beargumenteerd in de nota. De staatssecretaris kiest ervoor om de huidige uitzonderingsmogelijkheden wat uit te breiden. Staat dit de indiener ook voor ogen? In de uitvoering is de nota immers wat mager gebleven. Is hetgeen de staatssecretaris voorstelt voldoende?
Dan kom ik bij de kwaliteit. In de nota wordt regelmatig de nadruk gelegd op de kwaliteit van het onderwijs. De staatssecretaris voegt in haar oplossing ook het criterium toe dat de school maximaal drie jaar de status van "zwak" of "zeer zwak" mag hebben. Maar wat gebeurt er als een school een uitstekend plan van aanpak heeft om de kwaliteit te verhogen? Wordt met zo'n rigide regel de flexibiliteit juist niet teniet gedaan? Kan de indiener nader ingaan op het aspect van de kwaliteit? Het gaat er eigenlijk om wat kwalitatief goed onderwijs is en in hoeverre kwaliteit en omvang met elkaar samenhangen. In de nota wordt geconstateerd dat kwalitatief onderwijs betekent dat er sprake is van een onderwijsstelsel waarin wij elkaar kunnen aanspreken op wat een leerling moet hebben geleerd aan het eind van zijn opleiding. Dit vind ik echter een wat magere definitie van kwaliteit. Naar mijn bescheiden mening hebben wij al zo'n stelsel en dit garandeert zeker niet in ieder individueel geval voldoende kwaliteit.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Ik hoor de heer Biskop spreken over een driejarig verbetertraject voordat de zwakke of zeer zwakke school gesloten wordt. Wij hebben onlangs een debat gevoerd waarin een meerderheid van de Kamer zich uitsprak voor het eerder sluiten van zeer zwakke scholen en het inkorten van verbetertrajecten. Zo'n traject kan wat mij betreft nooit drie jaar duren. Ik had ook niet gedacht dat de CDA-fractie dit standpunt zou innemen, vooral omdat de staatssecretaris ook aangaf dat er op korte termijn voor in ieder geval het voortgezet onderwijs verbetering in komt. Volgens mij was staatssecretaris Dijksma ook aanwezig bij dat debat.
De heerBiskop(CDA)
Dat ben ik absoluut met mevrouw Dezentjé eens. Ik refereerde aan een zinsnede uit de reactie van de staatssecretaris. Het gaat de CDA-fractie er helemaal niet om dat zwakke scholen zo lang mogelijk in stand worden gehouden. Het gaat de fractie er juist om dat wij ervoor zorgen dat er kwalitatief goede scholen zijn. Ik betoogde dat de kwalitatief goede scholen ook kunnen zitten bij de heel kleine scholen, en dat het van belang is dat scholen een goed plan hebben om hun kwaliteit te verbeteren. Ik heb de indiener nog even aangesproken op de definitie van kwaliteit.
De heer Van der Vlies heeft een en ander ingebracht over het bestuurlijke kader. Kleine scholen hebben het in een groter bestuurlijk verband vaak makkelijker dan de zogenaamde eenpitters. Voor sommige kleine scholen kan een fusie juist een redding zijn. Overigens is het woord "fusie" hier bijna een heel vies woord geworden. Hoe kijkt de indiener aan tegen het dilemma over een fusie in dit verband?
Tot slot heb ik een opmerking over de laatste zinsnede uit de nota over het "uiterste middel". Wat bedoelt de indiener hier precies mee? Moet uit het "uiterste middel" worden afgeleid dat er nog bijzondere omstandigheden zijn die van invloed zijn op het al dan niet indienen van een verzoek? De indiener wil iets toevoegen aan de wetgeving, maar hij veronderstelt dan direct dat het een te ver doorgevoerd middel is. Komt hij daarmee dan toch niet in de richting van de staatssecretaris?
De voorzitter: Biskop
De vergadering wordt van 11.30 uur tot 11.40 uur geschorst.
De voorzitter:
De indiener van de initiatiefnota zal nu ingaan op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Hij laat zich daarbij ondersteunen door de heer Quarré. Ik ben vergeten om hem zojuist hartelijk welkom te heten, maar dat doe ik dan bij dezen. Hij is directeur geweest van de school in Hemrik, die onder de norm was gezakt en van een school in Wijnjewoude.
De heerJan Jacob van Dijk
Voorzitter. Ik wil allereerst iedereen hartelijk bedanken voor de buitengewoon vriendelijke woorden die in onze richting zijn uitgesproken. Het is een klus geweest die wij binnen de fractie en met diverse medewerkers ter hand hebben genomen. Zij zitten hier in belangrijke mate naast mij en straks wil ik in ieder geval de heer Quarré aan het woord laten over kwaliteitsnormen op kleine scholen.
Wij hebben de reden waarom wij met deze nota zijn gekomen beschreven in de nota zelf: in het plaatsje Goingarijp kwam de openbare basisschool in problemen als gevolg van de opheffingsnorm. Wij hebben daar indertijd vragen over gesteld. Naar aanleiding van de antwoorden daarop kregen wij de indruk dat de staatssecretaris aangaf met handen gebonden te zijn omdat zij niet kon afwijken van de bestaande regels. Toen wij dat antwoord kregen, ontstond bij ons het gevoel dat het, als de staatssecretaris geen instrument heeft, wellicht tijd werd om haar van een instrument te voorzien om hiermee aan het werk te gaan. Bij ons bestond immers de indruk dat het geen eenmalige situatie was en dat het dit in de toekomst ook niet zal zijn. Wij hebben te maken met demografische ontwikkelingen als gevolg van een terugloop van de bevolking. Er is ook sprake van ontgroening op het platteland. Er zullen steeds meer scholen in die gevarenzone terechtkomen. Voor sommige steden is dat nu al het geval, bijvoorbeeld in Limburg. Ik zou echter nog extra willen kijken naar wat er op het platteland gebeurt. Daar zie je dat dit nog veel scherper naar voren komt.
De heer Van der Vlies heeft afgelopen vrijdag een mooi rapport in ontvangst mogen nemen van de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen. Daarin werd ingegaan op plaatsen waar bijvoorbeeld de kruidenier, het postkantoor en de bibliotheek al vertrokken zijn. Misschien staat er nog een kerk en wellicht ook nog een kroeg, maar in zulke plaatsen zijn de scholen de laatste institutie die de leefbaarheid overeind houden. Als je die voorziening weghaalt, weet je zeker dat de ontvolking van het platteland doorzet en de leefbaarheid van het platteland hard achteruitgaat. Dat waren voor ons redenen en argumenten om na te gaan denken over hoe wij alsnog zouden kunnen proberen te voorkomen dat deze tendens zich voortzet. Hoe kunnen wij een antwoord verzinnen om ervoor te zorgen dat dit soort dingen in de praktijk opgelost kan worden?
Over de situatie van Friesland hebben wij het al gehad. Toen wij deze nota in juli naar buiten brachten, viel mij op dat in de dagen daarna in vrijwel iedere regionale krant een voorbeeld werd aangehaald van een school die gered zou kunnen worden met deze regel. Het is dus niet iets wat alleen maar voorbehouden is aan de regio Noord-Nederland, dus Friesland, Groningen en Drenthe. Ook in Overijssel, bepaalde delen van Gelderland, de kop van Limburg, de Zuid-Hollandse eilanden, Noord-Holland en Zeeland speelt deze problematiek. Deze problematiek is dus over het hele land zichtbaar en is niet alleen van toepassing op Friesland. Dat waren voor ons redenen om na te gaan denken over hoe wij die problematiek zouden kunnen oplossen. Globaal gezien zijn er drie instrumenten.
Er zijn vragen gesteld over het aantal van 23 leerlingen en er is geopperd dat onderzocht zou moeten worden of het goed zou zijn om dit aantal te verlagen: heb je de problematiek al niet in belangrijke mate opgelost als je op 20 leerlingen uitkomt? Wij hebben even gekeken naar hoe het op het moment zit met de omvang van scholen. Dat deden wij aan de hand van een telling van 1 oktober 2007. Een school die onder de 23 leerlingen zit, moet opgeheven worden. Die zult u dus niet meer aantreffen in het lijstje dat ik hier nu aangeef. Er zijn op dit moment in Nederland twee scholen met 23 leerlingen, twee met 25 leerlingen, twee met 26 leerlingen, zes die 27 leerlingen hebben en zeven die 28 leerlingen hebben. Ik kan nog wel even doorgaan. Wij hebben het uitgezocht voor alle scholen met minder dan 35 leerlingen. In totaal zijn er op dit moment 55 scholen die onder de norm zitten. Het overzicht dat u in de nota hebt gezien, is het aantal scholen – het is 10% van de scholen – die onder de gemeentelijke norm zit. Zij zitten dus niet onder de absolute norm van 23 leerlingen, maar onder de gemeentelijke norm.
Het is interessant om na te gaan waar het getal van 23 op gebaseerd is. Wij hebben ook in de wetsgeschiedenis gekeken waar dat getal van 23 vandaan komt. Wij hebben daar geen nadere onderbouwing voor kunnen vinden. Wij hebben ook nog eens gekeken of er in wetenschappelijk onderzoek een onderbouwing is, waarom een school 23 leerlingen zou moeten hebben. Ook daarvan hebben wij geen nadere wetenschappelijke onderbouwing kunnen vinden, noch in de zin dat 23 leerlingen te hoog is, noch in de zin dat het te laag is. Er is geen eenduidige norm om te zeggen dat er 23 leerlingen moeten zijn of 20 leerlingen, of 25 of 26. Ik ben geen tegenstander van nader onderzoek daarnaar. Een van u vroeg – volgens mij was het de heer Slob – of wij ook eens zouden kunnen kijken naar het getal van 20 leerlingen. De heer Van der Vlies vroeg daar ook naar. Ik denk dat het op zichzelf best aardig is om daar onderzoek naar te doen, maar ik vrees dat het probleem daarmee niet echt opgelost wordt. Om die reden hebben wij meer praktisch bekeken, op welke manier wij het probleem wel kunnen oplossen. Dan komen wij toch vrij snel uit bij een discretionaire bevoegdheid.
Wij hebben in de nota de stelling betrokken dat het niet zo heel erg veel financiële gevolgen zou hebben als er een discretionaire bevoegdheid was. Dat klopt. Dat hebben wij niet heel nauwkeurig nader onderbouwd door aan te geven wat de extra kosten zouden zijn. Wellicht dat ik u wat dat betreft wat kengetallen zou kunnen geven. Een leerling die op dit moment in het primair onderwijs zit, op een school van normale omvang – dat is tegenwoordig ongeveer 200 leerlingen – kost ongeveer € 4000 tot € 5000 per jaar. Voor een kleine school, en dan praat je dus over een situatie van 23 tot circa 35, 40 leerlingen, zit je om en nabij de € 11.000. Over het algemeen is een kleine school dus duurder. Daar staat echter tegenover dat je, op het moment dat je een kleine school hebt opgeheven, te maken hebt met de liquidatie van een school en met behoorlijk wat kosten op het terrein van het vervoer. Over het algemeen gaat het om scholen die toch € 11.000 per jaar per leerling kosten. Als je daar een leerling vanaf haalt, gaat de prijs per leerling niet substantieel omhoog. Daarin vonden wij geen belangrijke argumenten waarom je het zou moeten doen. Buiten dat willen wij uiteindelijk ook de leefbaarheid op het platteland overeind houden. Met name in dunbevolkte regio's weet je wel zeker dat er, als je de school weghaalt, een veel groter probleem ontstaat. Dat is de reden geweest dat wij toch gezegd hebben: binnen de financiële spelregels die wij hier in de Kamer hebben, moet dit geen probleem opleveren.
Dan is er nog een ander element dat u ook in uw achterhoofd moet houden. Er bestaat in de wetgeving een verschil tussen stichtingsnormen en opheffingsnormen. De stichtingsnorm is substantieel hoger. Als je dus een nieuwe school wilt stichten, moet je die stichtingsnorm binnen afzienbare tijd – vijf jaar – behaald hebben. Vaak ligt die norm voor het primair onderwijs bij om en nabij 200 leerlingen. Een opheffingsnorm ligt substantieel lager. De wettelijke norm, echt de absolute ondernorm, is 23 leerlingen. De stelling dat een school die gesloten wordt, omdat zij met bijvoorbeeld 20 of 21 leerlingen onder de norm uitkomt, zichzelf daarna weer kan oprichten, is niet waar. Zo'n heroprichting lukt gewoon niet, omdat daarvoor vervolgens de grens van 200 leerlingen moet worden gehaald. Perspectief op die hoeveelheid leerlingen hebben deze scholen niet. Als er dus een school wordt gesloten omdat men een of twee leerlingen minder heeft dan het minimumaantal, is die sluiting definitief en weten wij zeker dat er in de desbetreffende plaats en op de desbetreffende plek geen nieuwe school meer zal worden opgericht. Er wordt dan dus een definitieve stap gezet. Dat was voor ons reden om deze kwestie nog eens zeer serieus te bezien.
De heerSlob(ChristenUnie)
Ik heb een vraag over wat zich feitelijk in het land voordoet. Over hoeveel scholen hebben wij het? Weet de heer Jan Jacob van Dijk hoeveel scholen de afgelopen twee of drie jaar daadwerkelijk zijn gesloten vanwege het feit dat men onder het minimum van 23 leerlingen uitkwam?
De heerJan Jacob van Dijk
Bij de quiz "Twee voor Twaalf" zegt men in deze situaties altijd: dat zoeken wij op. Ik zie echter dat staatssecretaris Dijksma het antwoord weet. Zij reikt mij dat nu aan. In de afgelopen vijf jaar zijn 21 scholen opgeheven vanwege te weinig leerlingen. Ik dank de staatssecretaris voor dit mooie antwoord.
Er wordt wel gesteld dat een school die onder de norm zit en via de discretionaire bevoegdheid in stand wordt gehouden, óf openbaar zou moeten zijn, óf een acceptatieplicht zou moeten hebben Deze discussie is ook min of meer naar voren gebracht door de Vereniging voor Openbaar Onderwijs. Wellicht is het goed om te benadrukken wat precies in de wet staat over de verplichting van gemeenten om te zorgen voor openbaar onderwijs. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat openbaar onderwijs wordt aangeboden. Als een openbare school gesloten moet worden omdat hij onder de minimumnorm uitkomt, moet binnen een straal van tien kilometer om de op te heffen school openbaar onderwijs worden aangeboden. Als er binnen deze straal geen openbare school is, zijn gemeenten verplicht om dit onderwijs toch aan te bieden. Om deze reden waren wij eerlijk gezegd een beetje verbaasd over de reactie van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs. Men probeerde hiermee om bijzondere scholen die onder de minimumnorm uitkwamen, direct even om te slaan in de denominatie openbaar onderwijs. Wij vonden dit een wat oneigenlijke gang van zaken. Bovendien kunnen wij hierbij de mogelijkheid van samenwerkingsscholen betrekken die in 2006 in de Grondwet is opgenomen. Er hoeft in dit geval niet per se sprake te zijn van een school voor openbaar onderwijs, want een zogenaamde samenwerkingsschool is ook mogelijk. Op die manier kan worden bezien hoe zowel het bijzonder als het openbaar onderwijs overeind kan blijven.
De discussie over de acceptatieplicht voor bijzondere scholen moeten wij mijns inziens niet vermengen met dit debat. Hierover is voldoende jurisprudentie. Ik noem in dit verband het Maimonidesarrest. Daarin staat helder aangegeven dat een school een leerling kan weigeren als deze leerling zich niet wil houden aan de grondslagen van de school of de uitgangspunten van de school niet wil onderschrijven. Er zijn dus mijns inziens voldoende argumenten voorhanden om geen voorstander te zijn van de acceptatieplicht. Het gaat ons er bovendien in belangrijke mate om dat er voldoende openbaar onderwijs is. De overheid is verplicht om daarvoor te zorgen. Dit aspect moet veel nadruk blijven krijgen. Op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat wij niet in deze problemen terechtkomen. Verder is dit onzes inziens een element dat zich theoretisch wellicht zou kunnen voordoen, maar dat zich, naar wij vermoeden, in de praktijk eigenlijk niet zal voordoen.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
De heer Jan Jacob van Dijk sprak over de verplichting van gemeenten om binnen tien kilometer openbaar onderwijs aan te bieden. Hij stelt dat hierover in de praktijk waarschijnlijk geen problemen zullen ontstaan. Als binnen die tien kilometer geen openbaar onderwijs is, terwijl gemeenten dat wel moeten aanbieden, kan ik mij echter voorstellen dat weer een kleine school moet worden opgericht. Wij hebben het hierbij met name over plattelandsgemeenten. Mij is niet helemaal duidelijk hoe de heer Van Dijk hier tegenaan kijkt. Ik zou nog steeds voor een acceptatieplicht zijn. Dat zou ik er dus wel degelijk mee willen vermengen.
De heerJan Jacob van Dijk
Volgens mij gaat het niet zozeer om het oprichten van een nieuwe school, maar om de vraag of een openbare school opgeheven zou moeten worden, dan wel dat er een acceptatieplicht zou moeten zijn voor een bijzondere school. Laten wij de zaken even uit elkaar trekken. In de wet staat dat er voldoende openbaar onderwijs moet worden aangeboden. Die verplichting heeft de gemeentelijke overheid. Stel nu, in een bepaalde plaats is er een school voor openbaar onderwijs en een voor bijzonder onderwijs, en deze laatste is een heel kleine school. Die zou opgeheven moeten worden als wij de wettelijke regels zouden volgen. Men verwacht echter dat in die plaats binnen afzienbare tijd een nieuwe wijk komt of iets dergelijks. Dat is voldoende reden om een beroep te doen op een zogeheten discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. In dat geval zou ik echter niet willen dat die school verplicht is om iedere leerling aan te nemen die zich er aanmeldt, en die tegelijkertijd kenbaar maakt dat hij de grondslagen van de school niet wil erkennen. Ik zou dus niet willen dat wij in één keer op dat terrein een discretionaire bevoegdheid invoeren. Om die reden denk ik dat mevrouw Dezentjé twee elementen ten onrechte met elkaar vermengt.
De heerJasper van Dijk(SP)
Misschien is het goed als de heer Jan Jacob van Dijk ingaat op de stelling van de VOO. Als het gaat om een school die opengehouden dient te worden omdat er een nieuwbouwwijk zit aan te komen, waarvan gevoeglijk aangenomen kan worden dat de inwoners ervan verschillende achtergronden hebben, is het dan om die reden niet billijk en redelijk om te zeggen dat die school algemeen toegankelijk moet zijn?
De heerJan Jacob van Dijk
Daarover heb ik zojuist al iets gezegd. Als daar bijvoorbeeld al een school voor bijzonder onderwijs staat, zou ik het merkwaardig vinden als niet meer naar de denominatie gekeken zou worden en het per definitie een school voor openbaar onderwijs zou moeten worden. Dat is min of meer de stelling die door de Vereniging Openbaar Onderwijs wordt betrokken. Daarnaast heb ik aangegeven dat niet per definitie naar het instrument van openbaar onderwijs gekeken hoeft te worden. Er bestaat immers nog de mogelijkheid om het instrument van de samenwerkingsschool te gebruiken. Dat is in de Grondwet opgenomen. Als de heer Jasper van Dijk zegt dat hij met belangstelling wacht op een wetsvoorstel waarin dit verder wordt uitgewerkt, ben ik het volstrekt met hem eens. Er zijn echter al voldoende mogelijkheden om de samenwerkingsschool handen en voeten te geven. Het argument dat door de Vereniging Openbaar Onderwijs naar voren wordt gebracht, kan ik voor een deel begrijpen. De vereniging brengt naar mijn mening echter net iets te veel het belang van openbaar onderwijs naar voren, en net iets te weinig het bredere scala van mogelijkheden.
De heerJasper van Dijk(SP)
Ik zou een kanttekening willen plaatsen bij dit antwoord. Wij weten twee dingen zeker. Ten eerste weten wij dat die bijzondere school leerlingen verliest. Die raakt onder het getal van 23. Ten tweede weten wij dat er een nieuwbouwwijk komt met nieuwe inwoners van verschillende achtergrond. Ik vraag mij af of dit in de optiek van de heer Jan Jacob van Dijk niet een reden zou zijn om daarmee rekening te houden. Toegankelijkheid is een belangrijk aspect.
De heerJan Jacob van Dijk
Het karakter van een samenwerkingsschool biedt al een bredere toegankelijkheid. De vraag is dus waarom het per se openbaar onderwijs moet worden. Verder, stel je eens voor dat het een school zou zijn met 26 leerlingen. Die school komt in feite niet onder de benedengrens. Zou die school in een keer in een heel andere positie moeten terechtkomen dan een school met 23 leerlingen? Ik heb dus niet scherp op mijn netvlies wat de heer Jasper Van Dijk naar voren brengt.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
De heer Jan Jacob van Dijk zegt dat wij hiervan geen openbare school moeten maken. Maar een acceptatieplicht betekent niet per se dat het een openbare school wordt. Het betekent dat je de grondslag respecteert. Die overtuiging hoef je niet per se te delen, maar je moet de grondslag respecteren. Je kunt dus nog steeds een bijzondere school hebben, maar wel met een acceptatieplicht voor die leerlingen die de grondslag respecteren.
De heerJan Jacob van Dijk
Laat ik beginnen met de acceptatieplicht in zijn algemeenheid. Ik maak deel uit van de CDA-fractie, die het regeerakkoord heeft onderschreven en daarin heeft laten opnemen dat de acceptatieplicht tijdens deze kabinetsperiode absoluut niet aan de orde is. Verder heb ik zojuist ook gezegd dat wanneer ouders de grondslagen van de desbetreffende school onderschrijven en deze volledig respecteren, er over het algemeen geen probleem zal ontstaan, zeker niet op dit soort kleine scholen. Als mevrouw Dezentjé Hamming een voorstander is van een zogeheten acceptatieplicht, waarom zou zij dit alleen toepassen op deze heel kleine scholen en niet in zijn algemeenheid? Ik moet zeggen dat tot op dit moment in de redenering van mevrouw Dezentjé Hamming en in de houding van de VVD-fractie in de Kamer niet is gebleken dat zij groot voorstander zijn van een acceptatieplicht. Ik verbaas mij dus enigszins over deze vraag.
De voorzitter:
Wij laten dit stukje nu achter ons en vervolgen de beantwoording van de gestelde vragen.
De heerJan Jacob van Dijk
Volgens mij heb ik hiermee al heel veel vragen beantwoord. Op een paar specifieke punten zou ik toch nog even willen ingaan. Verscheidene personen hebben mij gevraagd om een reactie op de reactie van staatssecretaris Dijksma. Ik heb de reactie van de staatssecretaris met buitengewoon veel belangstelling gelezen. Ik ben er blij mee dat de staatssecretaris het probleem onderkent en bovendien vindt dat er iets moet gaan gebeuren.
De staatssecretaris vult het alleen net iets meer in, door een aantal beleidsregels. Zij wil graag een aantal beleidsregels vaststellen, waardoor een school drie jaar lang onder de opheffingsnorm kan gaan zitten. Rekenend met de gemiddelde schoolgrootte en met de kwaliteit van de school is zij bereid om een dergelijke school drie jaar lang open te houden. Wij vinden dit een stapje in de goede richting. Wij vinden het heel goed om dit te gaan doen.
Tegelijkertijd willen wij een extra stapje zetten. Als zich een situatie voordoet die net niet onder de regels past, moeten wij nog de mogelijkheid hebben om af te wijken van de regels. De discretionaire bevoegdheid bestaat op dit moment niet voor het primair onderwijs, maar wel voor het voortgezet onderwijs. Wij vinden dat deze bevoegdheid de staatssecretaris ruimte kan bieden om in uitzonderingssituaties af te kunnen wijken van wat in de wet is opgenomen. Luisterend naar de eerste termijn van de Kamer proef ik grote sympathie voor het voorstel om dit instrument toe te voegen, los van wat de staatssecretaris al naar voren brengt.
De heerSlob(ChristenUnie)
Wat is dan deze uitzonderingssituatie volgens u? Heeft deze met name betrekking op de situatie op de Friese school, of ligt deze ook breder? Op een bepaald moment moet dit natuurlijk wel ingekaderd worden. Waaraan denkt u dan?
De heerJan Jacob van Dijk
Ik denk onder andere aan de situatie in Friesland, waar er bij een dorp aan het einde van het jaar een behoorlijke wijk zou worden opgeleverd, zodat al helder was dat er een aantal leerlingen extra naar die school zou komen. Dat is wat mij betreft een klassieke situatie. Met uw welnemen, voorzitter, geef ik straks het woord aan de heer Quarré, om de situatie te schetsen waarmee hij in aanraking kwam. Ook dat betrof een situatie die eronder te rangschikken is. Ik kom daar zo meteen op terug.
De heerDepla(PvdA)
Begrijp ik de heer Jan Jacob van Dijk goed dat hij aan de ene kant meegaat met de beweging die de staatssecretaris in de brief maakt en die eigenlijk de grootste pijn wegneemt, maar dat hij aan de andere kant de mogelijkheid wil openhouden omdat niet alles in de toekomst valt te voorzien? Heeft hij zelf concrete voorbeelden van situaties die ook in de verruiming niet passen? Bouwen wij een soort zekerheid in, of heeft hij nu al gevallen in zijn achterhoofd waarbij hij het ook wil gebruiken?
De heerJan Jacob van Dijk
Met datgene wat de staatssecretaris naar voren brengt, kunnen wij echt een belangrijk deel van de problemen ondervangen. Maar net zo goed als de heer Depla niet weet hoe de toekomst er precies uitziet, kan ik dat ook niet weten. Ik kan ook niet bij iedere situatie volledig inschatten wat er in de toekomst op ons af zal komen. Daarom wil ik in ieder geval de staatssecretaris voorzien van een instrument waarvan zij in de toekomst in specifieke situaties gebruik kan maken. De heer Depla had het over een "soort zekerheid", maar het is wat mij betreft net iets meer dan dat. Ik wil ervoor zorgen dat de staatssecretaris een volledig instrumentarium heeft om in toekomstige situaties echt adequaat te kunnen inspelen op wat er op dat moment op haar afkomt.
Voorzitter. Met uw welnemen vraag ik nu de heer Quarré om een situatie te beschrijven waarmee hij in aanraking is gekomen en waardoor uiteindelijk een school is opgeheven. Daarna kom ik nog even terug op een paar punten.
De voorzitter:
Ik neem aan dat u dan snel tot een afronding komt?
De heerJan Jacob van Dijk
Ja.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Quarré.
De heerQuarré
Bedankt, voorzitter. Op 1 oktober 2003 hadden wij binnen onze school 23 leerlingen. Een daarvan was nog net geen 4 jaar; hij was op 12 oktober jarig en kwam dus voor de telling op 1 oktober niet in aanmerking. Dat is alleszins redelijk en was ook bekend. Wij hadden op dat moment dus één leerling te weinig. Dit kwam ook doordat er vlak voor de grote vakantie een verhuizing had plaatsgevonden waardoor twee leerlingen vertrokken waren. Binnen onze school hadden wij een aantal zorgleerlingen. Als je een niet te grote school bent, kun je namelijk binnen de mogelijkheden extra aandacht schenken aan zorg. Wij werden toen geconfronteerd met het feit dat de school opgeheven moest worden. Ook aangezien wij zorgleerlingen hadden, hebben wij geprobeerd om die kinderen nog een aantal jaren onderwijs te geven. Dat is inderdaad gelukt. In 2007 is het doek voor de school gevallen. Er waren toen 27 leerlingen.
Dit is heel misschien een signaal dat als een school op één moment eventjes onder de norm komt, dit definitieve beëindiging van de bekostiging betekent. Dan is het over en uit.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Jan Jacob van Dijk.
De heerJan Jacob van Dijk
Ik moet nog ingaan op enkele onderwerpen. Er is een discussie of het van belang zou zijn om meer aandacht te besteden aan de betrokkenheid van ouders. Wat mijn fractie betreft, geldt voor onderwijs nog steeds artikel 23, keuzevrijheid van ouders voor een schooltype. Dat is natuurlijk leidend. Ouders willen over het algemeen dat de school dichtbij is. De heer Van der Vlies had het in dit verband over de natuurlijke omgeving. Vaak is dat een dorp. Om die reden willen wij ervoor zorgen dat scholen in kleinere gemeenschappen overeind kunnen blijven. Dat komt de leefbaarheid ten goede.
De heer Van der Vlies sprak over de Berenburcht in de gemeente Baarland. Een zogenaamde eenpitter kan vrij snel onder de gemiddelde schoolgrootte uitkomen. Met dit voorstel hebben wij dat probleem niet helemaal opgelost. Je zou kunnen zeggen dat de staatssecretaris ook op dit terrein gebruik kan maken van de discretionaire bevoegdheid, dus van de mogelijkheid om af te wijken van de absolute regels uit de wet. Het lijkt mij verstandig dat de staatssecretaris straks wat dieper op deze problematiek ingaat. Dit element kan ik nog niet volledig overzien.
De heerDepla(PvdA)
Het heeft ook te maken met de kwetsbaarheid van een school. Het maakt nogal wat uit of een school een eenpitter is met 23 leerlingen of dat de school een onderdeel is van een groter geheel. Als de baas van de eerste school onder de trein komt, is de school weg.
De heerJan Jacob van Dijk
U maakt een mooi bruggetje naar mijn volgende onderwerp, namelijk kwaliteit en kwetsbaarheid. Wij hebben met nadruk naar voren gebracht dat scholen problemen kunnen hebben met de kwaliteit. Wanneer keer op keer blijkt dat een zeer kleine school zwak tot zeer zwak is, kunnen wij ons voorstellen dat de staatssecretaris geen gebruikmaakt van de discretionaire bevoegdheid. Daar moeten wij de ogen niet voor sluiten. Wij willen niet via de discretionaire bevoegdheid een zwakke school overeind houden. Dat lijkt ons een onterecht gebruik van dat instrument.
Op het eerste gezicht is een kleine school wat kwetsbaarder op het punt van de kwaliteit dan een grotere school. In onze nota hebben wij al aangegeven dat er geen duidelijke "evidence based" analyse is van de kwaliteit van een school in relatie tot de omvang van die school. Je kunt niet zeggen dat een kleinere school gemiddeld van slechtere kwaliteit is dan een grotere school. Ik vraag de heer Quarré om even aan te geven hoe met kwaliteit kan worden omgegaan om te voorkomen dat de kwetsbaarheid te groot wordt.
De heerQuarré
Kwaliteit is een breed begrip. Een van de elementen daarvan is het leerrendement van de leerlingen. Wij hebben gedurende een flink aantal jaren met een zeer kleine school prima resultaten behaald. Ook een kleine school kan qua leerrendement goed meekomen. Misschien kan daaraan het zorgelement nog worden toegevoegd. In het samen-naar-schoolproces in relatie tot het aantal leerlingen dat binnen onze school heeft gefunctioneerd, is het rendement onder deze omstandigheden minstens gelijk aan het rendement van een school voor speciaal onderwijs vijftien à twintig kilometer verderop. Een aantal leerlingen dat heel zwak functioneerde of dat erg beperkte mogelijkheden had, heeft toch heel goed gefunctioneerd. Dat mag je natuurlijk niet veralgemeniseren, maar de mogelijkheden van een kleine school op dit terrein zijn vrij groot. Wat de tevredenheid van de ouders over de school betreft: zij stonden vierkant achter de school en zij betreurden ten zeerste dat het afgelopen moest zijn.
Er zijn meer aspecten, bijvoorbeeld het sociale aspect. Dit is vrij gering, maar als je binnen een kleine school de mogelijkheid creëert om op sommige onderdelen met een andere, wat grotere school samen te werken, kunnen de nadelen vrij gemakkelijk worden weggenomen. Ik geef daarvan twee voorbeelden. De opening van de Boekenweek werd in samenwerking met een andere school georganiseerd. Het behalen van het EHBO-diploma werd in samenwerking met een grotere school geregeld. Als je over die mogelijkheden beschikt, is het zeer aan te bevelen om te bezien of scholen in de kleine kernen in stand gehouden kunnen worden.
De heerDepla(PvdA)
Voor mij is dit niet de kern. Ik denk niet dat grote scholen per definitie een betere kwaliteit hebben. In de brief van de staatssecretaris wordt het volgende onderscheid gemaakt. Er wordt wel een versoepeling aangebracht in de omvang van de individuele school, maar niet van het gemiddelde, gerelateerd aan het bestuur waar de school onderdeel van uitmaakt. Ik kon mij daar iets bij voorstellen, omdat een eenpitter van 27 leerlingen een andere kwetsbaarheid heeft dan een kleine school die onderdeel uitmaakt van een groter geheel. Deelt de heer Van Dijk die opvatting van de staatssecretaris of vindt hij dat dit onderscheid eigenlijk niet mag worden gemaakt?
De heerJan Jacob van Dijk
Ik kan mij heel goed de analyse van de staatssecretaris voorstellen dat zij zich afvraagt hoe kwetsbaar een school is. Een eenpitter is kwetsbaarder dan een school die onderdeel uitmaakt van een groter geheel waaronder meerdere scholen vallen. Die redenering volg ik. De vraag is of ik daar de ultieme consequentie uit trek dat een school die echt heel klein is, maar nog steeds een eenpitter, in stand mag blijven onder de voorwaarde dat de school fuseert. De vraag is of je dat uiteindelijk op deze wijze wilt afdwingen.
De heerDepla(PvdA)
Dit punt is van belang voor het vervolgdebat. De staatssecretaris heeft een brief gestuurd. De heer Van Dijk wil in aanvulling op haar voorstel de discretionaire bevoegdheid overeind houden. Er is nog een tweede aanvulling: de eis dat een school die onder de 23 leerlingen zakt, binnen drie jaar mag terugkomen, mits deze onderdeel is van een groter geheel. Wil hij die eis ook niet of denkt hij daar in het kader van discretionaire bevoegdheid wel uit te komen?
De heerJan Jacob van Dijk
Ik denk dat wij daar in het kader van de discretionaire bevoegdheid wel uitkomen. Maar zeker gelet op wat er de afgelopen week naar buiten is gebracht over fusies en het rapport van de Onderwijsraad, moeten wij ons wel even achter de oren krabben of wij niet op een oneigenlijke manier toch weer min of meer die fusies beargumenteren en stimuleren. Daarom huiver ik als het gaat om die verplichte eis die op tafel wordt gelegd.
De voorzitter:
U bent daarmee aan het einde van uw beantwoording gekomen?
De heerJan Jacob van Dijk
Ja, voorzitter.
Ik trek nog een slotconclusie. Er is echt nog wel een aantal vragen dat later in de wet- en regelgeving helder op tafel moet komen. Ik proef echter in belangrijke mate steun en sympathie voor het opnemen van een discretionaire bevoegdheid. Ik weet nog niet welke antwoorden de staatssecretaris vanmiddag zal geven, maar mocht zij niet direct aangeven dat zij een discretionaire bevoegdheid wil opnemen, dan ben ik eventueel bereid om daarvoor een initiatiefwetsvoorstel in te dienen.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de leden behoefte hebben aan een korte tweede termijn.
De heerSlob(ChristenUnie)
Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemer voor zijn beantwoording.
Wij maken een heel interessante discussie los, ook over de ondergrenzen. Ik vraag mij in het kader van de lumpsumfinanciering bijna af: moet er naar de toekomst toe nog wel een ondergrens zijn als een schoolvereniging haar school overeind kan houden en de kwaliteit afdoende is? Die discussie zal ik nu niet losmaken, maar interessant is die wel.
Ik steun de initiatiefnemer dat wij deze discussie nu niet moeten belasten met een discussie over de acceptatieplicht. Ik vind het in die zin ook een beetje flauw, want de directe aanleiding om dit los te maken is zelfs een school voor openbaar onderwijs geweest. Daaruit blijkt dat de initiatiefnemer er oog voor heeft dat er in Nederland voldoende openbaar onderwijs moet zijn. Dit is ook in onze wetgeving goed geregeld.
Als het gaat om het vervolg, dan steun ik de inzet van collega Jan Jacob van Dijk. Deze ligt, zoals hij zelf zegt, heel dicht bij wat de staatssecretaris wil. Het enige verschil is volgens mij dat hij eventueel ook na drie jaar nog ruimte wil hebben om een school met minder dan 23 leerlingen in een bepaalde situatie open te houden. Dat lijkt mij wijs, maar misschien moet je dat wel aan bepaalde criteria verbinden. Een daarvan is dat de kwaliteit goed moet zijn, maar daarover is volgens mij geen enkele discussie. Daarbij zou je zo'n school, net als scholen die opgericht worden, kunnen vragen om een directe meting te houden om aan te tonen wat het beschikbare potentieel is, zodat wij naar de toekomst toe een beetje zicht hebben op de ontwikkelingen. Op basis daarvan kun je dan misschien concluderen dat het in een bepaalde situatie niet zo erg is als het aantal leerlingen in het vierde jaar ook nog even onder de 23 ligt, omdat je ziet dat het oploopt en je daar alle vertrouwen in hebt, ook als de kwaliteit gewoon goed is. Dat zou een goede oplossing kunnen zijn. Ik vraag de initiatiefnemer, daar nog op te reageren.
De heerDepla(PvdA)
Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemer voor zijn heldere beantwoording.
Ik kan nu tot de conclusie komen dat de door de staatssecretaris voorgestelde uitbreiding een stap in de goede richting is en dat daardoor de kans bestaat dat wij de discretionaire bevoegdheid niet zo vaak meer hoeven toe te passen. Het blijft evenwel verstandig om in het primair onderwijs, net als in het voortgezet onderwijs, de discretionaire bevoegdheid mogelijk te maken. De ideeën van de heer Slob over criteria voor de kwaliteit en de directe meting zijn interessant.
Interessant is ook dat aangegeven wordt dat het debat over de acceptatieplicht in wezen een vreemde eend in de bijt is. Wij kunnen en willen dit debat altijd voeren, maar dan kunnen wij dit onderwerp wel in elk debat aan de orde stellen over "genoeg openbaar onderwijs". Dat is in de wet geregeld en valt of staat niet met de vraag of een school onder de opheffingsnorm valt. Dit laat onverlet dat wij het interessant vinden om over dit onderwerp te discussiëren, maar wij vinden het niet terecht om er nu een speciale voorziening voor op te zetten.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Voorzitter. Hartelijk dank voor de beantwoording. Ik heb nog grote twijfels over de acceptatieplicht, want het gaat toch om een kleine school. Wij hebben ons uitgesproken voor een discretionaire bevoegdheid, maar wij vinden het geen goed idee om leerlingen buiten de deur te houden, ook als zij de grondslag van de school respecteren. Stel dat er in die buurt op het dunbevolkte platteland ook een heel kleine school voor openbaar onderwijs is. Dan krijg je toch de rare situatie dat er een heel kleine school voor openbaar onderwijs is en een heel kleine school voor bijzonder onderwijs. Dat vinden wij een moeilijke situatie. De initiatiefnemer zegt dat de gemeente dan verplicht is dat openbaar onderwijs aan te bieden. Maar stel dat het ook een heel kleine school is met minder dan 23 leerlingen. Wat moet ik mij daarbij voorstellen?
De heerJasper van Dijk(SP)
Voorzitter. Dank voor de beantwoording. Ik heb nog een vraag over de stichtingsnorm. De initiatiefnemer geeft terecht aan dat, als de school wordt opgeheven, je niet zomaar een nieuwe school kunt oprichten door de veel hogere stichtingsnorm. Heeft hij de hoogte van de stichtingsnorm ook betrokken bij het opstellen van zijn nota? Daar zou je wellicht ook naar kunnen kijken.
Mijn tweede vraag betreft de acceptatieplicht. De Vereniging voor Openbaar Onderwijs noemt de mogelijkheid dat een school verplicht openbaar is. Dat is de meest radicale versie van het voorstel. Zoals mevrouw Dezentjé terecht heeft opgemerkt, laat de invoering van een acceptatieplicht de signatuur van de school volledig in stand. Er wordt alleen gevraagd dat de school toegankelijk wordt gemaakt voor alle leerlingen met respectering van de grondslag. Het is eigenlijk een heel bescheiden vraag. Dat zou kunnen in de vorm van een samenwerkingsschool. Maar mocht de school in kwestie daar geen trek in hebben, dan zou je het op deze manier ook kunnen oplossen.
De heerVan der Vlies(SGP)
Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemer graag dankzeggen voor zijn beantwoording. Die dank gaat uiteraard ook uit naar degene die via hem het woord voerde.
De problematiek is helder, althans voor mijn fractie. Wij steunen de zoektocht naar mogelijkheden om in bepaalde nader te motiveren gevallen tot een oplossing te geraken die inhoudt dat de onderwijsvoorziening ter plekke in stand kan blijven. Er zijn heel veel goede redenen voor die ik kortelings heb aangeduid in het begin van mijn bijdrage.
Het is helder dat mijn fractie de discussie over de acceptatieplicht toch een andere vindt. Ik ben de initiatiefnemer er erkentelijk voor dat hij de Kamerleden heeft voorgehouden die discussie niet vast te knopen aan dit debat. Het is natuurlijk wel bij elkaar te brengen, maar het is toch echt een andere discussie.
Wat is de discretionaire bevoegdheid? Het is een mogelijkheid om in een allerindividueelste situatie tot een afwijking te geraken van datgene wat de wet voorschrijft; zo vat ik het maar even samen. Wij zoeken dat maatwerk en ik steun dat, maar is dat ongelimiteerd? Het verschil tussen de initiatiefnemer en de staatssecretaris lijkt te zijn dat de initiatiefnemer er meer ruimte voor wil dan de staatssecretaris. Waar zit nu de crux? Die zit toch in het zinnetje dat in de brief van de staatssecretaris staat. Dat houd ik de initiatiefnemer nu voor om te kijken hoe hij erop reageert. Er moet op enigerlei wijze een waarborging zijn dat er geen rechtsongelijkheid ontstaat, want dat willen wij ook niet. Wij moeten geen juridisering krijgen van de discretionaire bevoegdheid en de toepasselijkheid ervan. Want wanneer doe je het dan wél en laat je een school ervoor in aanmerking komen en wanneer toch maar niet, in een ogenschijnlijk vergelijkbare situatie? Dat moet wel haarscherp te formuleren en te verdedigen zijn, anders wordt het natuurlijk voor de rechter gehaald.
De heerBiskop(CDA)
Voorzitter. Ik dank de indiener van de initiatiefnota voor de beantwoording van alle vragen. Wij zien hier een heel goed voorbeeld van hoe de politiek, en in dit geval individuele Kamerleden, kan reageren op vragen die in de samenleving worden gesteld. Ik zeg met de heer Van der Vlies dat er tal van goede redenen zijn om kleine scholen in stand te houden. Laten wij daar dan ook voor zorgen. Ik sluit me ook graag aan bij de opmerking van de heren Slob en Depla, dat de voorstellen van de staatssecretaris afgetopt kunnen worden met een discretionaire bevoegdheid.
De heerJan Jacob van Dijk
Voorzitter. Ik wil allereerst ingaan op de vraag van de heer Jasper van Dijk, namelijk of wij ook hebben gekeken naar de stichtingsnorm. Er is een groot verschil tussen de stichtingsnorm en de opheffingsnorm. Wij zijn er niet voor om allemaal heel kleine schooltjes op te richten. Dat is niet de bedoeling, maar wij willen dat de kleine school daar waar hij bestaat, wel kan overleven. Om die reden hebben wij de stichtingsnorm in deze discussie buiten beschouwing gelaten. Wil je namelijk echt soelaas bieden in de situaties waarover wij het hier hebben, dan zul je de stichtingsnorm namelijk substantieel moeten verlagen. Dan komen wij in de discussie waarvan de heer Slob terecht zei dat wij haar hier even niet moeten voeren. Dan vraag je je namelijk af of er eigenlijk wel een ondergrens moet zijn. Dat gaat zo ver, die discussie moeten wij op dit moment niet willen voeren. In het uiterste geval zou je dan zelfs, met een lumpsumfinanciering en een volledige vrijheid, bijna kunnen uitkomen bij thuisonderwijs en dat is echt een andere discussie.
Over de rechtsongelijkheid werd opgemerkt dat discretionaire bevoegdheid niet moet leiden tot willekeur. Daar ben ik het volledig mee eens, maar als wij die bevoegdheid via allerlei beleidsregels weer gaan inperken, komen wij in de situatie dat wij niet kunnen inspelen op een uitzonderingssituatie. Wij hebben in Nederland de systematiek dat wanneer een besluit wordt genomen en een beroep wordt gedaan op een discretionaire bevoegdheid, beargumenteerd wordt aangegeven waarom men wel of geen gebruik heeft gemaakt van die discretionaire bevoegdheid. Op dat moment ontstaat een soort jurisprudentie: mocht een school in een soortgelijke situatie terechtkomen en een ander besluit krijgen, dan kan die school naar een bestuursrechter gaan en zeggen dat hem onrecht wordt gedaan omdat hij in een vergelijkbare situatie zit en geen gebruik mag maken van de discretionaire bevoegdheid. Eerlijk gezegd ben ik niet zo heel erg bang dat wij tegen willekeur op zullen lopen.
Mevrouw Dezentjé vroeg of het gewenst is als er in een plaats twee heel kleine scholen bestaan. Ja, waarom niet? Waarom zou het ongewenst zijn om twee kleine scholen te hebben, mits zij aan de regels voldoen? In de initiatiefnota staat dat wij moeten kijken of er omstandigheden zijn die het rechtvaardigen dat een school blijft bestaan wanneer hij onder de 23 leerlingen uitkomt. Ik zie niet in waarom het een wezenlijk andere situatie zou zijn dan de situatie waarin er maar één heel kleine school is, of de situatie waarin er naast een heel kleine school een heel grote school is. Dat hoeft in de discussie niet zo veel verschil te maken.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Misschien is het een theoretische situatie, maar stel dat er geen "markt" is voor de kleine openbare school, wat dan?
De heerJan Jacob van Dijk
Volgens mij ben ik in eerste termijn al op die situatie ingegaan. Er zijn twee elementen die ik de Kamer wil voorhouden. Het eerste is dat een gemeente er toch voor moet zorgen dat er openbaar onderwijs is binnen een straal van tien kilometer van de plek. Is dat er niet, dan wordt die norm van 23 leerlingen ook al anders. Verder is er nog altijd de mogelijkheid van een samenwerkingsschool: er kan op dat moment worden gezocht naar samenwerking met een school van een andere denominatie, die dan onder dat ene schoolbestuur terechtkomt. Er wordt gesuggereerd dat dit met name van toepassing is op bijzondere scholen. Uit de feiten die wij de afgelopen periode boven tafel hebben gekregen, zien wij echter dat scholen voor openbaar onderwijs heel vaak hiertegenaan lopen: een school wordt opgeheven omdat het vaak de laatste school binnen een kleine kern is die nog overeind is. De acceptatieplicht in de richting van het bijzonder onderwijs zou je nu moeten regelen, omdat je daarmee problemen voorkomt, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Het openbaar onderwijs komt veel vaker in de knel als gevolg van deze normering dan kleine bijzondere scholen.
De vergadering wordt van 12.40 uur tot 13.15 uur geschorst.
De voorzitter: Jan Jacob van Dijk
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik wil graag overgaan tot het tweede deel van het overleg. Dat is het overleg van de Kamer met de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor primair onderwijs, met name over kleine scholen.
De heerBiskop(CDA)
Voorzitter. Wij hebben al ruimschoots betoogd dat het een goed idee is om scholen die goede kwaliteit kunnen leveren in stand te houden, ook al zijn zij wat kleiner. Het doet de CDA-fractie deugd dat ook staatssecretaris Dijksma dit inziet, dat zij zegt dat dit onderwerp kan zijn van nadere regelgeving en dat zij het initiatief van het CDA sympathiek vindt.
Ik heb nog een paar vragen aan de staatssecretaris. Wil zij nader ingaan op de positie van de ouders, zoals ik ook aan de indiener heb gevraagd? Die positie blijft ook in haar brief wat onderbelicht, terwijl dat eigenlijk de kern van de zaak is. Je moet ouders namelijk in staat stellen om de keuze te maken. Je moet ouders de mogelijkheid geven om in hun omgeving een school te kiezen.
In het eerste deel van ons overleg liet een overgroot deel van de Kamer merken wel wat te voelen voor de discretionaire bevoegdheid. Daarom vraag ik de staatssecretaris hoe zij naar deze argumentatie kijkt, mede in het licht van haar eigen brief.
In het eerste gedeelte hebben wij ook gesproken over de kwaliteit van onderwijs en de relatie met de omvang van de school. De indiener heeft gesproken over het ontbreken van evidence based informatie. Wil de staatssecretaris daar nader op ingaan? Aan de ene kant kunnen scholen te klein zijn om kwaliteit te leveren. Aan de andere kant hangt er rond de discussie een aureool dat scholen juist klein moeten zijn om kwaliteit te kunnen leveren.
Wat betreft fusies merk ik op dat kleine scholen gemakkelijk in een wat groter bestuurlijk verband kwalitatief goed onderwijs kunnen verzorgen. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan?
De heerSlob(ChristenUnie)
Voorzitter. De staatssecretaris heeft vanochtend ook het debat met de initiatiefnemer gevolgd, dus het lijkt mij niet nodig om dat allemaal over te doen. Zij weet hoe mijn fractie in deze hele discussie staat.
Allereerst heb ik een vraag over de ondergrens van 23 leerlingen. Ik heb daarover zelf ook niets kunnen terugvinden. Misschien is het archief van het ministerie van OCW groter, zodat de staatssecretaris daar wel iets over kan zeggen. Hoe is deze indertijd ontstaan?
De initiatiefnemer kwam met informatie dat 21 scholen in de laatste vijf jaar onder de grens van 23 leerlingen zijn gekomen. Zijn daarover nog gegevens bekend? Betreft het alleen openbare scholen of ook scholen met bijzonder onderwijs? Die informatie kan ons helpen om zicht te krijgen op de omvang van de problematiek. Gaat het alleen om scholen op het platteland?
Is er wel eens gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in het voortgezet onderwijs? Daar wordt immers steeds een vergelijking mee gemaakt.
Ik meen dat het verschil van opvatting tussen de staatssecretaris en de indiener van de initiatiefnota wel meevalt en dat het wel is te overbruggen. Wat is hierop de reactie van de staatssecretaris, gezien de discussie met de Kamer?
De heerDepla(PvdA)
Voorzitter. Ook ik kan kort zijn. Vanochtend hebben wij onze vragen aan de initiatiefnemer gesteld en hij heeft deze beantwoord. Mijn belangrijkste vraag aan de staatssecretaris is of zij overtuigd is door die beantwoording. Zo ja, dan zijn wij snel klaar. Dan is de Kamer het erover eens om één voorstel toe te voegen aan de voorstellen van de staatssecretaris, namelijk over de discretionaire bevoegdheid voor het geval dat de door de staatssecretaris voorgestelde uitbreiding niet adequaat blijkt te zijn. Als de staatssecretaris echter nog niet overtuigd is, heb ik nog wel een aantal praktische vragen. Als de staatssecretaris wel overtuigd is, stel ik voor dat wij het debat snel afronden.
De voorzitter:
Dus eigenlijk wilt u voorrang voor deze vragen?
De heerDepla(PvdA)
Ja, dit is eigenlijk meer een punt van orde!
Ik heb dus een aantal vragen voor het geval de staatssecretaris niet overtuigd is. In de initiatiefnota wordt voorgesteld om ook in het primair onderwijs de discretionaire bevoegdheid toe te kennen, zoals in het voortgezet onderwijs het geval is. Als de staatssecretaris tegen die bevoegdheid zo veel bezwaren heeft, waarom gelden die bezwaren dan niet voor het voortgezet onderwijs?
De staatssecretaris schrijft dat de discretionaire bevoegdheid in de jaren negentig voor het primair onderwijs uit de wet geschrapt is, want er zouden allerlei dingen mis zijn gegaan. Wat is er misgegaan, waardoor destijds het mes in die bevoegdheid is gezet?
De staatssecretaris heeft nu zelf een aantal versoepelingen doorgevoerd. Is daarmee de angst voor de discretionaire bevoegdheid geen koudwatervrees geworden? Zij heeft een paar stappen gezet, waardoor de kans dat daarnaast nog andere dingen te bedenken zijn, op voorhand niet direct groot is. De initiatiefnemer heeft dit ook al gezegd. Is er dus geen sprake van koudwatervrees van de staatssecretaris om haar bezwaar tegen de discretionaire bevoegdheid overeind te houden?
Mijn laatste punt is de discussie over de acceptatieplicht. Aan de ene kant moet er openbaar onderwijs zijn binnen een bepaalde straal en aan de andere kant bestaan de samenwerkingsscholen. De heer Jan Jacob van Dijk geeft hier hoog over op. Waarom zijn samenwerkingsscholen een oplossing? Welke bijdrage kan de staatssecretaris leveren om de uitwerking van die oplossing te verbeteren?
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Voorzitter. De staatssecretaris heeft in haar notitie een opmerking gemaakt over de driejarige verbetertermijn voor zwakke of zeer zwakke scholen. Deze termijn is nu eigenlijk achterhaald door het lopende parlementaire debat. Ik neem aan dat de staatssecretaris daar iets in wil wijzigen. Ik hoor dit graag van haar.
De heer Jan Jacob van Dijk heeft de samenwerkingsverbanden al genoemd, maar daar is geen discretionaire bevoegdheid voor nodig. Ik vraag mij af hoe wij dit dan moeten zien. Dit is immers nu ook mogelijk.
De heerJasper van Dijk(SP)
Voorzitter. De reactie van de staatssecretaris op de initiatiefnota is, wat mij betreft, wat teleurstellend. In de nota wordt gepleit voor de discretionaire bevoegdheid. De staatssecretaris wil dat wel overnemen, maar dan binnen drie jaar. In feite blijft dan hetzelfde probleem overeind staan. Het is mogelijk dat een school niet drie maar vier jaar nodig heeft om boven het aantal van 23 leerlingen uit te komen. Het is ook mogelijk dat er na drie jaar 22 leerlingen op de school zitten, maar dat er uitzicht is op meer leerlingen in de komende jaren. Hoe zal de staatssecretaris dat aan betrokkenen uitleggen?
Ik heb ook al aan de indiener van de nota gevraagd of het verschil van mening tussen de staatssecretaris en hem met het budget te maken heeft. De indiener zegt dat het geen substantiële financiële gevolgen zal hebben. Denkt de staatssecretaris daar anders over?
De VOO en VOS/ABB hebben een vraag gesteld over de gemiddelde schoolgrootte. Voorkomen moet worden dat het discretionair openhouden van een school met te weinig leerlingen ertoe leidt dat een andere school gesloten moet worden om de gemiddelde schoolgrootte te behouden. Is dat niet op te lossen door de school die discretionair langer mag voortbestaan, tijdelijk immuniteit te verlenen? Dan hoeft die school tijdelijk niet te worden meegeteld.
Ik wil ten slotte iets vragen over de acceptatieplicht. Ook daarvoor hebben de VOO en VOS/ABB een goed pleidooi gehouden. Het gaat om de zorgplicht voor een genoegzaam aantal scholen. Je kunt zeggen: zorg ervoor dat de school die overblijft, openbaar wordt. Je kunt ook zeggen: dat is me te drastisch. Zorg er dan voor dat die bijzondere school algemeen toegankelijk wordt.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Met inachtneming van de grondslag.
De heerJasper van Dijk(SP)
Dat is een terechte aanvulling. Ik heb daarover ook een motie voorbereid, maar ik wacht even het antwoord van de staatssecretaris af.
De heerVan der Vlies(SGP)
Voorzitter. Het stichten en opheffen van scholen is altijd een gevoelige materie geweest. Velen willen de stichtingsnorm zo laag mogelijk stellen om het stichten van scholen niet al te onbereikbaar te laten zijn. De opheffingsnorm moet ook zo laag mogelijk liggen omdat men zo veel mogelijk scholen in stand wil houden. Dat is belangrijk voor dorpsgemeenschappen en men wil zo lang mogelijk wegblijven van een neerwaartse spiraal. Wij kennen die neerwaartse spiraal op het platteland allemaal: vergrijzing, winkeliers trekken weg, kerken lopen leeg, het verenigingsleven taant en de scholen worden gesloten. Wij zijn het er gelukkig over eens dat dit niet goed is.
In ons dichtbevolkte land is dit een extra probleem door de aanvankelijke denominatieve spreiding. Die is er nog altijd en het is duidelijk dat mijn fractie daaraan hecht. In de praktijk heeft die denominatieve spreiding al eerder geleid tot een reshuffle van het instrumentarium. Ik herinner mij dat in de jaren tachtig een vrij rigide toepassing gehanteerd werd van zowel de stichting- als opheffingsnormen. Dat leidde toen tot onbevredigende situaties. Uiteindelijk zijn wij terechtgekomen bij de leerlingdichtheidnorm die per gemeente verschilt. De staatssecretaris beschrijft dat in haar brief zeer terecht. Dat systeem beoogde dat er maatwerk geleverd kon worden. De ene gemeente of regio is namelijk de andere niet. Daarnaast moest het een stukje geobjectiveerde systematiek behouden ter wille van de rechtszekerheid. Dat is de leerlingdichtheidnorm geworden, maar het is duidelijk dat wij nu hier en daar een beetje door de leerlingdichtheidnorm zakken.
Ik ben het volstrekt eens met de staatssecretaris en ik ben haar erkentelijk voor haar toezegging om een wetsvoorstel voor te gaan bereiden waarin de mogelijkheid ligt om dit aan te pakken. Dat is alvast wat en dat bedoel ik absoluut niet cynisch. Het is een goede eerste stap, maar het gaat wel om de voorwaarden waaronder het gaat gebeuren. Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris wel een discretionaire bevoegdheid wil, maar ook zo dicht mogelijk wil blijven bij het geobjectiveerde systeem? Ik heb daar begrip voor vanuit overwegingen die in de rechtszekerheid wortelen. Kan dit echter uiteindelijk niet tot bepaalde rigiditeiten leiden? Er kan namelijk toch weer een "pondsponds"-situatie ontstaan en die ruimte zou ik niet willen geven. Integendeel, ik zou een allerindividueelste afweging per school mogelijk willen laten zijn. Natuurlijk zijn de ouders daarbij betrokken. Ik zou graag van de staatssecretaris horen hoe dat wordt vormgegeven. Uiteraard moet de kwaliteit buiten discussie staan.
StaatssecretarisDijksma
Voorzitter. Misschien mag ik via u de initiatiefnemer die ons vandaag bij elkaar gebracht heeft, hartelijk danken voor die mogelijkheid. Ik denk dat de initiatiefnota "Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen" zowel in de Kamer, als ook bij mij op grote waardering mag rekenen. Ik wil namelijk niet dat de door de heer Van der Vlies aangehaalde neerwaartse spiraal van ontvolking en soms zelfs leegloop op het platteland, waarbij je ziet dat de sociale structuren langzaam maar zeker verdwijnen, steeds meer om zich heen grijpt. Dan zie je dat met name de school vaak een belangrijk anker kan zijn, ook voor mensen die overwegen om zich te vestigen in dorpen. Als een dergelijke voorziening er is, biedt het meer perspectief om er te wonen of te blijven wonen. Het laatste is ook van groot belang. Daarnaast vind ik het voor kinderen in de basisschoolleeftijd sowieso erg belangrijk dat scholen nabij zijn, en dat er niet over grote afstanden gereisd moet worden op weg naar school.
In juli is dus de initiatiefnota verschenen en vervolgens heeft u mij gevraagd om een kabinetsreactie. Die hebben wij op 15 oktober aan de Kamer verzonden. Ik heb de discussie van vanochtend heel goed gehoord. Ik weet hoe de opvattingen in de Kamer zijn over wat mogelijk nog een verschil is tussen wat in de initiatiefnota wordt bepleit en wat het kabinet tot op heden heeft voorgesteld. Ik wil de Kamer op dit punt dan ook graag een voorstel doen, maar niet dan nadat ik nog een keer heb gewezen op het feit dat er in de huidige wetgeving wel degelijk al rekening wordt gehouden met de schaal van scholen. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de opheffingsnormen in het primair onderwijs gedifferentieerd zijn. Zij houden rekening met de leerlingdichtheid. Dat betekent dat je in landelijke en dunbevolkte gebieden een heel andere opheffingsnorm hebt dan in een stad als Den Haag. Er zijn scholen met een opheffingsnorm die letterlijk op de 23 leerlingen zit. Andere scholen zitten op een norm van 80 en in Den Haag zit de norm rond de 200. Dat verschil wordt al meegenomen in de wijze waarop onze normen werken. Daarnaast hebben wij terecht een toeslag voor kleine scholen opgenomen in de lumpsum, waarmee wij kleinere scholen financieel in staat stellen om het hoofd goed boven water te houden. Er is vanochtend naar voren gebracht dat veel kleine scholen dat ook echt zo ervaren.
Er zit – daar heeft de heer Van Dijk gewoon gelijk in – desalniettemin een zwakke plek in het systeem, laten wij het zo maar noemen. Dat betreft de allerkleinste scholen in vaak kleine dorpen, die onder de absolute ondergrens van 23 leerlingen zakken, ondanks het feit dat er perspectief is op nieuwbouw, waardoor er in de toekomst weer nieuwe kinderen bij zullen komen en men als vanzelf weer boven de grens zal uitstijgen. Veel van de scholen waarom het in dit geval gaat, zien de bekostiging direct stoppen met ingang van het jaar volgend op het tijdstip waarop zij onder het leerlingenaantal van 23 zakken. Dat is anders bij eenpitters. Zij hebben drie jaar lang de mogelijkheid om onder de norm te blijven. Dus in die zin is het vooral een probleem voor scholen die al op basis van de gemiddelde schoolgrootte proberen mee te blijven doen, en vervolgens toch weer onder de 23 zakken. Dat was ook het voorbeeld in Goingarijp, waarbij men van het ene op het andere jaar zag dat de bekostiging een probleem werd. Ik heb ook al in de beleidsnota aangegeven dat ik, omdat ik die zwakke plek zie, bereid ben om met uw Kamer te werken aan een oplossing. De vraag is nu of wij elkaar vandaag vinden op die oplossing. Ik denk dat dit moet kunnen.
Als je kijkt naar wat het verschil is tussen wat de heer Van Dijk heeft voorgesteld en waar wij mee zijn gekomen, dan is hij volgens mijn inschatting wel met ons van mening dat het reëel is om aan scholen die onder de opheffingsnorm zakken, te vragen dat zij kwalitatief op orde zijn. Mevrouw Dezentjé zei immers terecht dat wij geen systeem in de benen gaan houden waarbij wij langer dan nodig is, zwakke scholen overeind houden, zeker niet als zich een gelegenheid voordoet om ze te laten sluiten, zonder dat wij daar zelf actief wat aan hoeven te doen. De kwaliteit is dus sowieso een belangrijk punt.
Daarnaast heb ik gezegd dat er ook perspectief moet zijn dat een school op termijn weer wat groeit. Volgens mij zit het verschil in de discussie vooral in het feit dat de heer Van Dijk van mening is dat het rigide is als je een termijn van drie jaar zou stellen om weer boven die norm uit te kunnen groeien, qua aantal leerlingen. De andere heer Van Dijk vroeg terecht wat je doet wanneer een school bijvoorbeeld vier jaar nodig heeft in plaats van drie. De heer Slob heeft mijns inziens bedoeld of onbedoeld een goede mogelijkheid voor een oplossing gepresenteerd. Ik denk dat hij dit bewust heeft gedaan. Hij stelt dat wij de discretionaire bevoegdheid in de wet zouden kunnen opnemen. Daardoor zouden wij rekening kunnen houden met contextgevoelige omstandigheden. Wij zouden dan echter wel twee dingen met elkaar moeten afspreken. In de eerste plaats moeten wij van deze scholen vragen dat de kwaliteit op orde is. De scholen moeten dus niet zwak of zeer zwak zijn als zij voor deze mogelijkheid van de discretionaire bevoegdheid in aanmerking willen komen. Als scholen de status zwak of zeer zwak hebben, hebben wij een reden om op voorhand tegen deze scholen te zeggen: u komt, met alle respect, niet voor deze mogelijkheid in aanmerking. In de tweede plaats moet het aantal leerlingen van een school niet alleen maar achteruitgaan en moet er zicht zijn op perspectief op enige termijn. Er moet een reële mogelijkheid zijn dat een school op enige termijn weer zal groeien.
Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, ben ik bereid om de eis te laten vallen om binnen drie jaar boven het minimumniveau uit te komen. Ik ben dan dus bereid om geen eisen meer te stellen over het aantal jaren waarbinnen dit moet gebeuren. Dat wordt een onderwerp van de discretionaire bevoegdheid. Ik vind echter wel dat wij dan mogen vragen dat er perspectief is. Het is wellicht zinvol om het instrument van de directe meting hierbij te gebruiken, zodat wij kunnen zien of er op termijn perspectief is. Dit kan dus per school verschillen. Ik zeg er namelijk bij dat als de Kamer mij discretionaire bevoegdheid op dit punt geeft, ik die ook zal gebruiken. Daarbij zal ik heel goed kijken naar de realiteit en naar de vraag in hoeverre er in de praktijk mogelijkheden tot groei zijn. Dit kan betekenen dat wij sommige scholen wat langer de tijd geven en dat wij andere scholen moeten zeggen: sorry, maar het perspectief op groei is niet aanwezig. Het laatste zou beteken dat zo'n school alsnog niet overeind blijft. Wij moeten het erover eens zijn dat scholen uiteindelijk zó klein kunnen worden dat zij de noodzakelijke kwaliteit niet meer kunnen leveren.
Er is gevraagd waarom de grens bij 23 leerlingen ligt. Dit aantal is historisch gegroeid. Ik zou hierover een heel mooie verhandeling kunnen laten houden. Het heeft iets te maken met de verhouding tussen enerzijds de kleuterscholen van vroeger en anderzijds de toenmalige basisscholen. Zij leverden in verhouding tot elkaar een aantal leerlingen op waarbij minimaal twee docenten nodig waren om de boel kwalitatief op orde te houden. Dit is de burgerversie van het verhaal. De heer Jan Jacob van Dijk constateert in zijn initiatiefnota terecht dat elk getal arbitrair is. Het is geen oplossing om het minimumniveau naar 20 terug te brengen. Dan zal namelijk hetzelfde probleem ontstaan; er zullen ook dan scholen zijn die tegen deze grens aanlopen. Wij zouden altijd op basis van de context moeten kunnen zeggen: in dit geval willen wij de school toch openhouden.
Als wij al een instrument moeten kiezen, steun ik de keuze van de initiatiefnemer voor de discretionaire bevoegdheid. Om echter eindeloze juridische touwtrekkerij te voorkomen, moet de wetgever mijns inziens scholen duidelijkheid bieden en stellen dat er een aantal gevallen is waarbij zij er niet op hoeven te rekenen dat zij voor de mogelijkheid van de discretionaire bevoegdheid in aanmerking komen. Kwaliteit is daarbij voor mij het allerbelangrijkste argument. Het tweede argument dat daarbij van belang is, is het reële perspectief op groei. Per geval kunnen wij vaststellen of aan deze twee voorwaarden wordt voldaan. Ik hoop en denk dat ik met dit voorstel tegemoetkom aan wat de meerderheid van de Kamer op dit punt ervaart. Daarmee voorkomen wij dat wij terugvallen in de oude situatie. De heer Depla vroeg mij waarom daarvan is afgestapt. Over de reden daarvoor sprak de heer Van der Vlies al. Voor je het weet, kom je in die situatie namelijk in een eindeloos juridisch getouwtrek uit.
Het is interessant om te melden dat ook in de huidige situatie al erg veel scholen onder de opheffingsnorm zitten. Zij maken gebruik van de uitzonderingsmogelijkheden die de wet de scholen biedt. Nu al worden 82 scholen in stand gehouden op basis van het afstandscriterium. De gemiddelde schoolgrootte biedt 466 scholen de mogelijkheid om open te blijven. Verder kunnen 161 scholen openblijven omdat zij een nevenvestiging zijn. De huidige wet biedt dus al honderden scholen de ruimte om, op grond van de in de wet opgenomen uitzonderingen, in stand te blijven. Dat is een goede zaak. Het geeft aan hoe klein de restgroep is waarover de discussie nog gaat.
De heerSlob(ChristenUnie)
Ter verduidelijking: bijvoorbeeld bij die 466 scholen en die 161 scholen gaat het dus niet om scholen die onder de 23 leerlingen zitten? Daarbij gaat het alleen om de afstand, neem ik aan.
StaatssecretarisDijksma
Dat klopt, maar die scholen zitten wel onder de opheffingsnorm.
De heerSlob(ChristenUnie)
Precies. Gaat het bijvoorbeeld wel om een school met 100 leerlingen in Den Haag? Er is discussie geweest over twee scholen voor openbaar onderwijs. Uiteindelijk heeft men besloten om er maar één dicht te doen. Die scholen zaten onder de 200. Gaat het om dat soort discussies?
StaatssecretarisDijksma
Daar hebt u gelijk in.
Voorzitter. Dit was het hoofddeel van mijn antwoord. Dit zou dus mijn voorstel zijn. Ik wil nog ingaan op de vraag wat dit betekent voor de wijze waarop wij verdergaan, maar eerst wil ik iets zeggen over de positie van het openbaar onderwijs in dezen.
Ik heb met belangstelling naar het voorstel van de VOO en VOS/ABB gekeken, zoals ik altijd doe. Ik heb mij er echter ook een beetje over verbaasd, omdat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs redelijk hard in de wet vastgespijkerd zit. Dat is ook terecht. Het is dus een beetje raar om te veronderstellen dat je als het ware nog een extra veiligheidsklep nodig hebt. Als je ver doorredeneert, zou je het daarmee zelfs met name bijzondere scholen extra moeilijk maken om overeind te blijven onder de opheffingsnorm. De prijs die deze scholen daarvoor dan moeten betalen, zou zijn dat zij per definitie openbaar moeten worden. Dat is toch een gekke redenering. Men zou absoluut gelijk hebben als de garantiefunctie van het openbaar onderwijs niet verankerd zou zijn in de wet. Dat is die echter wel. Dit is al een zelfstandige reden om scholen onder de opheffingsnorm te laten zakken. Op dit moment is het feit dat er openbaar onderwijs moet zijn, dus al een zelfstandige reden binnen de wet om scholen in stand te houden. Dat is ook terecht, en daaraan moeten wij goed vasthouden. Nu wij dit instrument hebben, hebben wij dus niet nog een extra veiligheidsklep nodig, al helemaal niet omdat het wel degelijk heel vaak om openbare scholen gaat. Goingarijp is daarvan een voorbeeld.
Gevraagd werd hoeveel van die scholen afgelopen jaar openbaar of bijzonder waren. Dat kan ik op dit moment niet zeggen, maar ik wil het wel uitzoeken. Ik kan mij voorstellen dat wij de Kamer in het wetstraject en de beschrijving op de een of andere manier die informatie nog doen toekomen. Het lijkt mij een terechte vraag en het lijkt mij prima om dit aan de Kamer door te geven.
Er is met andere woorden geen reden om bij de discretionaire bevoegdheid nog extra waarborgen te bieden op het punt van openbaar versus bijzonder. Het is belangrijk dat wij vanuit de huidige wetgeving heel goed blijven opletten dat die garantiefunctie gestalte krijgt. In de brief die wij afgelopen vrijdag aan de Kamer hebben doen toekomen over fusies en over de vraag hoe wij de menselijke maat in het onderwijs hoog kunnen houden, hebben wij daarom het belang van de keuzevrijheid en de diversiteit onderstreept. Als bij wijze van spreken hele delen van het land onder een bijzonder schoolbestuur terecht zouden komen – ik noem een provincie in het zuiden van het land – hebben wij reden voor zorgen en moeten wij er specifiek naar kijken. Dat is echter wel een andere discussie.
De samenwerkingsschool werd genoemd. Er is in beide Kamers acht jaar lang een debat geweest over de wijziging van de Grondwet daartoe. Die wijziging is inmiddels aangenomen. Daardoor heb ik de ruimte gevonden om een wetsvoorstel dat hieraan tegemoetkomt, in te dienen. Als het goed is, komt dit wetsvoorstel deze maand nog in de ministerraad. Dat betekent dat de Kamer binnenkort – ik denk in het vroege voorjaar – een wetsvoorstel krijgt waarin wij de samenwerkingsschool bestuurlijk mogelijk maken. Wij maken dit mogelijk omdat scholen dreigen te worden opgeheven. In de Kamer is destijds afgesproken dat dit de gelimiteerde uitwerking zou zijn van de voorwaarden waaronder een samenwerkingsschool tot stand kan komen. Deze scholen kunnen met waarborging van het karakter van zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs een samenwerking aangaan en een samenwerkingsbestuur formeren. Deze verdere wettelijke waarborgen bieden scholen de gelegenheid om overeind te blijven. Ik denk dat de VOO daarmee heel blij zal zijn, hoewel dit niet de reden is waarom wij dit doen.
De heerJasper van Dijk(SP)
De staatssecretaris gaat uit van het worstcasescenario voor het bijzonder onderwijs. Mijn vraag was natuurlijk gericht op het toegankelijk maken van die bijzondere school, in het scenario dat in een dorp één bijzondere school is en een paar kilometer verderop een openbare school. Er komt een nieuwbouwwijk in het dorp met de bijzondere school. Het lijkt mij redelijk om ervoor te zorgen dat die school toegankelijk is voor de nieuwe bewoners, wier achtergrond de staatssecretaris en ik niet kennen. Dat lijkt mij toch heel sympathiek.
StaatssecretarisDijksma
Volgens mij is het probleem nou juist dat de heer Jasper van Dijk uitgaat van het worstcasescenario. Als zo'n school leerlingen nodig heeft om overeind te blijven, zorgt die school ervoor dat veel van die ouders in de nieuwbouwwijk hun kinderen graag naar die school sturen. Een schoolbestuur schiet onder zijn eigen duiven als het een uitsluitingsbeleid voert. Ik vermoed eerlijk gezegd dat dit probleem zich niet zal voordoen. En nogmaals, de garantiefunctie van het openbaar onderwijs is van dien aard dat altijd binnen een straal van tien kilometer een openbare school moet zijn. Het wetsvoorstel dat eraan komt, is gebaseerd op een casus waarbij juist de openbare school dreigde te verdwijnen. Laten wij niet doen alsof dat niet allemaal achter deze initiatieven zit. Ik wil daarover straks nog iets zeggen.
De heerJasper van Dijk(SP)
Ik vraag mij af waarom wij zo moeilijk doen. De staatssecretaris zegt zelf al dat de bijzondere school zal oppassen om niet onder haar eigen duiven te schieten. Met andere woorden, deze school zal geen heikel punt maken van haar identiteit. De staatssecretaris impliceert dit met wat zij zegt. Ik vraag mij dan af wat er nog bijzonder is aan die school. Die school is blijkbaar toegankelijk. Er blijft dan nog één ding over: laat de staatssecretaris nou regelen dat in dit soort gevallen die toegankelijkheid er altijd is. De staatssecretaris zegt zelf al dat de toegankelijkheid er in de meeste gevallen is. Ik vraag de staatssecretaris alleen om deze te waarborgen. That's all!
StaatssecretarisDijksma
Je moet een oplossing altijd toesnijden op het probleem. Ik vind dat je met waarborgen moet komen als deze in de praktijk noodzakelijk blijken te zijn. In het geval van het initiatief van de heer Van Dijk is het probleem de school in Friesland die haar deuren moest sluiten. Ik moest uiteindelijk naar de Kamer met een antwoord waarbij ik zelf ook enig ongemak voelde. Als dit soort zaken aan de orde is en bestaande wetgeving onvoldoende soelaas biedt, moet je met gewijzigde wetgeving komen. Dit moet je niet doen in allerlei andere gevallen.
De heerJasper van Dijk(SP)
Neemt de staatssecretaris bij de meting van het nieuwe aantal leerlingen ook de denominatie van de mensen in acht?
StaatssecretarisDijksma
Volgens mij gaat het bij metingen altijd om de vraag of voldoende ouders bereid zijn om kinderen naar een bepaalde school te brengen.
De heerJasper van Dijk(SP)
Hoe gaat de staatssecretaris dit regelen als deze mensen er nog niet wonen?
StaatssecretarisDijksma
De heer Jasper van Dijk heeft een heel betoog gehouden over het begrip discretionaire bevoegdheid. Hij heeft mij eigenlijk een beetje gekapitteld. Hij vond als enige mijn reactie wat teleurstellend, omdat ik degene was die nadere eisen wilde stellen. Nou moet hij niet hetzelfde doen.
Wat is nu het praktische voorstel? Als de Kamer, in het bijzonder de indiener van het initiatief, dit op prijs stelt, komen wij met redelijke spoed met een wetsvoorstel. Daarin regelen wij het zoals ik het net verwoord heb. Daarbij zou ik nog iets willen doen. Initiatiefnemer heeft daar niet over gesproken, maar de aanleiding dat wij hier bij elkaar zitten, is natuurlijk dat wij in Friesland met die school te maken hadden. Overigens zal tussen nu en het moment waarop de wetgeving van kracht wordt, een soortgelijke situatie zich waarschijnlijk nog wel een paar keer voordoen. Mijn voorstel aan de Kamer is om het wetsvoorstel bij indiening met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2008 in te laten gaan. Dat geeft de mogelijkheid om alle scholen die vanaf 1 augustus 2008 tot aan de feitelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel tegen deze situatie aan lopen, met terugwerkende kracht dezelfde positie te geven als de scholen die ermee geconfronteerd worden als de wet in werking is getreden. Ik heb bekeken of dit juridisch mogelijk is. Het heeft met rechtsgelijkheid te maken. Dat houdt in dat je het niet voor één school doet, maar voor alle scholen die tussen nu en het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt in die situatie terechtkomen. Het is juridisch mogelijk, omdat als een school voldoet aan de criteria die ik noemde, deze een nadere termijn krijgt om alsnog boven de 23 leerlingen uit te komen.
Ik leg dit voorstel in uw midden neer, want het heeft nogal wat betekenis. Het zal ook betekenen dat het wetsvoorstel met gezwinde spoed in werking moet treden. Meestal duurt dit nogal een tijd, maar misschien dat het ons allemaal ertoe dwingt om staccato voort te bewegen. Ik denk eigenlijk dat mijn voorstel het meest recht doet aan datgene wat initiatiefnemer heeft beoogd toen hij zoveel werk maakte van het wetsvoorstel. Hij wil natuurlijk op enig moment zien dat het effect heeft. Van mijn kant zeg ik toe dat ik daar voluit en maximaal aan wil meewerken, binnen de mogelijkheden die de wet en alle andere juridische context mij bieden.
De heerSlob(ChristenUnie)
De staatssecretaris doet dit voorstel met name om scholen die nu al weten dat zij volgend jaar moeten stoppen, duidelijkheid te geven. Hoeveel scholen zijn dat?
StaatssecretarisDijksma
Wij denken vier of vijf.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Als die terugwerkende kracht in werking treedt, zijn er dan nog juridische problemen te verwachten met scholen die in de tussentijd al gesloten zijn? Zijn die scholen er, vanaf augustus 2008 tot nu?
StaatssecretarisDijksma
Nee.
De voorzitter:
Bent u daarmee gekomen aan het einde van uw beantwoording in eerste termijn?
StaatssecretarisDijksma
Ik ben de heer Biskop nog een antwoord verschuldigd over de ouders. Volgens mij komt het erop neer dat wij dit allemaal juist doen om ouders tegemoet te komen. Toen ik de sociale betekenis en de functie van een school in een gemeenschap schetste, had ik natuurlijk voornamelijk de leerlingen en hun ouders voor ogen. Wij doen het niet om het systeem te dienen, maar om de samenleving een stukje beter te maken. Volgens mij is dat ook waar de heer Biskop mee bezig wil zijn.
De voorzitter:
Daarmee heeft de staatssecretaris haar beantwoording in eerste termijn afgerond. Ik vraag de Kamerleden om in tweede termijn met name te reageren op het voorstel dat de staatssecretaris gedaan heeft.
De heerBiskop(CDA)
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Als je niet alleen krijgt wat je hebben wilt, maar daar zelfs nog een toefje slagroom bovenop, dan verdient dat een extra pluim. Ik denk dat het voorstel van de staatssecretaris voor scholen, zeker voor die vier à vijf waarover nu gesproken is, al een hele geruststelling is. Met het wetsvoorstel zoals dat in het vooruitzicht is gesteld, kunnen wij echt een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de kleine kernen.
De heerSlob(ChristenUnie)
Voorzitter. Ik zal mij niet verzetten tegen het overnemen van een suggestie die ik zelf heb gedaan. De suggestie moet natuurlijk wel verder worden uitgewerkt, maar op deze manier kan een brug worden geslagen tussen hetgeen de initiatiefnemer voor ogen staat en de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris die ervoor moet zorgen dat het geheel beheersbaar blijft. Het is uitermate plezierig dat de scholen die na de teldatum van 1 oktober denken dat het afgelopen is, een signaal uit de Kamer krijgen dat er met spoed aan een regeling wordt gewerkt die met terugwerkende kracht zal worden ingevoerd. Wij kunnen zeer tevreden zijn over de afloop van dit overleg.
De heerDepla(PvdA)
Voorzitter. Ik heb gezegd dat wij het debat kort konden houden als de staatssecretaris met ja zou antwoorden. Daar heeft de staatssecretaris echter nog iets aan toegevoegd. Zij wil de scholen die nu al in deze positie zitten ook van dienst zijn. Er moet met gezwinde spoed aan het wetsvoorstel gewerkt worden. Dan is er een oplossing voor het probleem van kleine scholen die met opheffing worden bedreigd terwijl er alle reden is om deze scholen in stand te houden. Vaak doen wij er in dit huis langer over om dit soort kleine problemen op te lossen. Ik ben er dus wel blij mee.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Voorzitter. Gehoord de discussie vraag ik mij af wat er nog bijzonder is aan een bijzondere school als deze zich in de praktijk "openbaar" gedraagt. Ik wil het anders stellen. Een bijzondere school met een bepaalde grondslag moet dat vooral zo houden, maar deze school mag geen leerlingen weigeren die de grondslag respecteren. Ik pleit nog steeds voor deze toegangelijkheid. Als dit niet in de wet wordt overgenomen, moet ik met mijn fractie overleggen over de vraag hoe wij met de rest van het wetsvoorstel omgaan.
De heerBiskop(CDA)
Misschien heb ik u niet goed begrepen. U vraagt wat er nog bijzonder is aan bijzondere scholen als zij zich openbaar gedragen. Vervolgens wilt u dat zij zich nog "openbaarder" gaan gedragen door het invoeren van een acceptatieplicht.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Dat is een correcte samenvatting.
De heerJasper van Dijk(SP)
Voorzitter. Ik sluit mij volledig bij mevrouw Dezentjé aan. Ik vind het niet van de 21ste eeuw dat een bekostigde school een leerling mag weigeren. Dat is niet van deze tijd, zeker als het gaat om de enige school die in een dorp overblijft. Dan wordt de leerling gedwongen om naar een school zoveel kilometer verderop te fietsen. Mijnheer Biskop heeft er blijkbaar geen enkele moeite mee dat...
De heerBiskop(CDA)
U veronderstelt dat dit dan ook de enige school in het dorp is.
De heerJasper van Dijk(SP)
Dat kan.
De heerBiskop(CDA)
Dat zou kunnen, maar de indiener heeft ook aangegeven dat het openbaar onderwijs blijft geborgd. Dat staat hier helemaal los van. U verbindt dingen die niet per se aan elkaar gekoppeld hoeven te worden.
De heerJasper van Dijk(SP)
De staatssecretaris sprak over een straal van 10 kilometer. Wij hebben het over een leerling van zes jaar oud die door uw standpunt 9,5 kilometer mag fietsen naar de openbare school omdat hij geweigerd wordt door de bijzondere school. Die mogelijkheid houdt u open. De fracties van de PvdA, de SP, GroenLinks en D66 hebben een wetsvoorstel ingediend om een acceptatieplicht mogelijk te maken. U bent niet voor een acceptatieplicht en dus houdt u eraan vast dat die leerling 9,5 kilometer moet fietsen. Ik vind dat niet van deze tijd en dat betreur ik zeer.
De heerDepla(PvdA)
Op het punt van de acceptatieplicht ben ik het helemaal met de SP eens. De scholen die een uitzonderingspositie hebben gekregen, zijn voor het grootste deel openbaar. U gaat niet zo ver als de VVD-fractie die dreigt, het wetsvoorstel om kleine scholen open te houden niet te steunen als er geen acceptatieplicht in de wet wordt opgenomen. Ik vraag mij echter af of u de zaak niet omdraait. Vooral openbare scholen mogen open blijven en u doet het voorkomen alsof vooral bijzondere scholen geholpen worden. Kunt u dat toelichten?
De heerJasper van Dijk(SP)
Het lijkt mij glashelder. Ik vind het prachtig als het grootste deel van de betrokken scholen openbaar is, maar dan is het resterende deel bijzonder. U begon in uw eerste termijn in het debat met de initiatiefnemer met dezelfde vraag. U vroeg: hoe zit het met de toegankelijkheid? De staatssecretaris zegt dat die scholen daar rekening mee zullen houden en dat zij hun deuren wel open zullen zetten. Misschien is dat zo, maar misschien ook niet. Daarom is alles wat ik straks vraag in mijn motie: regel dat die school toegankelijk is. Uw partij is daar ook voorstander van. Volgens mij vindt u het ook niet van deze tijd dat een school een leerling kan weigeren. In dit debat gaat het om de enige school die overblijft. Het lijkt mij alleszins redelijk als wij vragen om de deur van deze school open te houden voor die nieuwe bewoners in die nieuwbouwwijk van wie wij de achtergrond niet kennen.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Voorzitter...
De voorzitter:
De heer Jasper van Dijk dient eerst zijn motie in. Daarna kunt u hem nog iets vragen. Nu bestaat niet weer de gelegenheid om te reageren op wat anderen hebben gezegd.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
Ik werd aangesproken. Ik wil correct worden weergegeven. Dat wil ik graag zo dadelijk rechtzetten.
De voorzitter:
Oké.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer voorstander is van invoering van een discretionaire bevoegdheid omwille van het langer openhouden van een kleine basisschool indien er op termijn perspectief is op meer leerlingen, bijvoorbeeld door de komst van een nieuwbouwwijk;
van mening dat de school in kwestie algemeen toegankelijk dient te zijn, aangezien de nieuwe leerlingen een verschillende levensbeschouwelijke achtergrond kunnen hebben;
verzoekt de regering, voor deze scholen algemene toegankelijkheid te waarborgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4 (31526).
De heerJasper van Dijk(SP)
Ik dank de secretaris voor haar antwoorden. Wij wachten het wetsvoorstel met belangstelling af.
De voorzitter:
Mevrouw Dezentjé-Hamming wil nog iets rechtzetten in reactie op de heer Depla.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)
De heer Depla was nogal stellig, alsof dat al het fractiebesluit is. Ik zal het nog een keer heel goed en zuiver zeggen, zodat ieder misverstand voorkomen wordt. Mijn opmerking was dat ik nog even met mijn fractie zal overleggen als het wetsvoorstel er is. Ik wil dan overleg over de vraag of het ontbreken van een acceptatieplicht zwaarwegend genoeg is om tegen het wetsvoorstel te zijn.
De voorzitter:
Dat is nu vastgelegd in de Handelingen van dit overleg. Daarmee is dat rechtgezet.
De heerVan der Vlies(SGP)
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij hebben een uniek onderwijsbestel in ons land. Ik wijs op de vrijheid van onderwijs zoals die is geregeld in artikel 23 van de Grondwet en alles wat daarmee in korte trekken is aangeduid. De scharnierpunten daarvan zijn het toelatingsbeleid en het benoemingsbeleid. In de praktijk wordt daarmee doorgaans in wijsheid omgegaan. Ik vind het werkelijk een overvragen van de consensus in dit historische debat, want wij zijn binnen 60 minuten van de geplande tijd tot die consensus gekomen. Dat zouden wij vaker moeten meemaken in dit huis.
De motie is een inbreuk op de vrijheid van onderwijs. Alsof het geen verschil maakt of scholen in volstrekte vrijwilligheid, lettend op de lokale situatie en de omgevingssituatie, de deuren openzetten voor leerlingen waarvan de ouders de grondslag niet kunnen onderschrijven maar hoogstens kunnen respecteren, of dat scholen wettelijk verplicht worden om dit te doen. Dat is een forse en principiële inbreuk op de discipline van de vrijheid van onderwijs en artikel 23. Daarom is dit meer dan het formaliseren van een praktijk die er hier en daar op basis van vrijwilligheid is, en is het dus een principieel moment. Elke fractie heeft daartoe het recht. Van de SP-fractie verbaast mij dat niet. Van de VVD-fractie verbaast mij dat eerlijk gezegd wel, gelet op de traditie van de liberalen in dit dossier. In alle eerlijkheid zeg ik dat ik de heer Franssen en de heer Cornielje hierover hoor sputteren, als dit naar buiten komt. Als deze verantwoordelijkheid wordt genomen, dan is dat blijkbaar een nieuwe lijn in de VVD-fractie. Wij moeten daar dan kennis van nemen.
Ik ben blij met het voorstel van de staatssecretaris. Dat is heel helder. Haar eerste vereiste is dat de kwaliteit gewaarborgd is. Daar ben ik het volstrekt mee eens. Over de tweede vereiste heb ik nog wel een vraag, die niet nu beantwoord hoeft te worden, maar waarvan ik wel verwacht dat die in de memorie van toelichting op het in te dienen wetsvoorstel wordt meegenomen. Er moet op enig termijn voldoende perspectief zijn, maar wat is dat nu precies? Een nieuwbouwwijk kan gepland zijn in de omgeving van de school in casu, maar je kunt ook hopen dat het ooit een keer in beeld komt binnen jouw gemeenteraad. Wat is nu perspectief? Mij dunkt dat dit toch wel een beetje moet worden uitgeschreven. Ik hoop dat de staatssecretaris wil toezeggen dat zij dat doet.
StaatssecretarisDijksma
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar steun. Dat schept gelegenheid om nu snel aan de slag te gaan met het wetsvoorstel, waarin dus zoals gezegd de basis zal liggen voor de discretionaire bevoegdheid, waarbij wij enerzijds vaststellen dat er wel onderwijs van voldoende kwaliteit moet worden gegeven en anderzijds dat er perspectief moet zijn. Ik zal in de memorie van toelichting uitgebreid ingaan op de vraag op welke wijze wij zichtbaar kunnen maken dat men op termijn weer uitgroeit boven die kritische ondergrens van 23 leerlingen. De heer Van der Vlies heeft gelijk dat wij ook niet alles nu tot in de details hoeven te bespreken. Het zal te zijner tijd wel helder worden, zij het dat wij vooral neerleggen dat er iets bewezen moet worden en niet precies hoe dat moet gebeuren, anders ga je weer heel ver af van het instrument van de discretionaire bevoegdheid.
Het is wellicht goed als ik de Kamer, voordat zij over de moties stemt, schriftelijk informeer over het punt van het weigeren van kinderen. Ik wil het nog even goed verkennen, maar bij mijn weten staat er in de Wet op het primair onderwijs namelijk al het een en ander over het waarborgen van onderwijs, ook van bijzonder onderwijs, als er geen ander onderwijs in de buurt is. Dat zou het voorstel van VOO, gelet op deze waarborgfunctie in de huidige wet, echt overbodig maken. Het lijkt mij dus verstandig dat ik, naast het feit dat ik aanneming van de motie van de heer Jasper van Dijk ontraad, nadere argumentatie voor de Kamer op schrift stel, zodat zij goed kan zien hoe op dit moment binnen de wet de garantiefunctie voor het openbaar onderwijs gewaarborgd wordt. Dat gaat verder dan alleen maar het punt dat er binnen 10 kilometer openbaar onderwijs moet zijn.
De heerJasper van Dijk(SP)
Het is van tweeën een. Of u zegt dat wat in de motie staat al praktijk is en in dat geval neemt u de motie over of u zegt dat de motie overbodig is. Of u zegt dat het geen onderdeel is van de vigerende wetgeving. In dat geval erkent u, waar de heer Van der Vlies zeer veel prijs op stelt, dat de school zich kan beroepen op zijn grondslag en zich desnoods het recht kan voorbehouden om een leerling de toegang te ontzeggen. Dat is de essentie. Alle sprekers die hier trots zeggen dat de school in de praktijk al toegankelijk is, zouden de motie moeten toejuichen en de praktijk via deze motie moeten bestendigen.
StaatssecretarisDijksma
Wij doen vandaag iets historisch in dit debat. Wij maken voor veel scholen – het aantal is weliswaar niet zo groot, maar de impact wel – iets mogelijk wat hun toekomst beter waarborgt. Ik vind het ontzettend jammer dat u dan toch weer in staat bent om dat debat te kantelen naar een principediscussie waarbij het de vraag is of een dergelijke situatie zich in de praktijk echt zo voordoet als u schetst. Dat suggereert namelijk een aantal dingen, allereerst dat als er al bijzondere scholen zijn waarvoor straks die discretionaire bevoegdheid gaat gelden, je op voorhand al zou moeten aannemen dat zij misschien eropuit zijn om leerlingen te weigeren. Dat is niet de manier waarop ik het bijzonder onderwijs ken. Natuurlijk gebeurt dat soms; het is ook een van de mogelijkheden die het bijzonder onderwijs kenmerkt. Maar het is niet kenmerkend voor de manier waarop die mogelijkheid wordt uitgeoefend. U betrekt deze discussie nu weer bij dit debat, waarbij de suggestie wordt gewekt dat in dit land massaal leerlingen worden geweigerd. Het gaat om scholen die er groot belang bij hebben om juist zo veel mogelijk leerlingen, bijvoorbeeld uit die nieuwbouwwijken, aan te trekken. Als zij onvoldoende leerlingen als perspectief kunnen aanbieden, vallen zij buiten de discretionaire bevoegdheid en gaat het gewoon niet lukken. Met andere woorden, laten wij proberen om de zegeningen van vandaag weer te tellen. Laat ik voor u opschrijven op welke wijze de waarborgfunctie van het openbaar onderwijs binnen de wet is verankerd en hoe dat zit in specifieke situaties, waarbij het bij wijze van spreken gaat om een laatste school in een kern. Dat lijkt mij reëel. Dan krijgt u alle gelegenheid om u af te vragen of u de motie wilt doorzetten.
De voorzitter:
Ik zie dat dit nog leidt tot een heel korte vraag van de heer Jasper van Dijk.
De heerJasper van Dijk(SP)
Als u gelijk zou hebben, ondersteun die motie dan. Blijkbaar is er iets aan de hand, want u wilt de motie niet ondersteunen. Dus blijkbaar moeten die scholen het recht houden om leerlingen de toegang te ontzeggen. Ik vind het ook niet helemaal netjes tegenover mevrouw Hamer nota bene, die zelf een wetsvoorstel heeft gemaakt om een acceptatieplicht te regelen...
De voorzitter:
U zou het heel kort houden en u zou een vraag stellen.
De heerJasper van Dijk(SP)
En de vraag is: deelt u die mening?
StaatssecretarisDijksma
Ik deel datgene wat in de Wet op het primair onderwijs staat. Ik zal het toch maar even voorlezen:
"Artikel 58. Geen weigering toelating op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing.
Artikel 1. Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs, mag de toelating tot de school niet worden geweigerd op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing. Het voorgaande is niet van toepassing indien de school uitsluitend is bestemd voor interne leerlingen."
Voorzitter. Hiermee ben ik ingegaan op de waarborgfunctie van het openbaar onderwijs. Ik zou u dat artikel doen toekomen, maar het was hier bij de hand. Ik heb het voorgelezen en daarmee is mijn toezegging ingetrokken.
De voorzitter:
Dit was voor mij een speciaal debat. Tijdens het eerste gedeelte zat ik, als initiatiefnemer, aan de andere kant, en nu, als voorzitter, aan deze kant.
De staatssecretaris heeft drie toezeggingen gedaan:
- het wetsvoorstel inzake toekomstige toegankelijkheid van kleine scholen wordt met spoed ingediend bij de Kamer en zal met terugwerkende kracht in werking treden vanaf 1 augustus 2008;
- de Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de aantallen scholen voor openbaar en bijzonder onderwijs die in de afgelopen vijf jaar onder de norm van 23 leerlingen zaten;
- de Kamer zal in het vroege voorjaar van 2009 het wetsvoorstel om de samenwerkingsschool bestuurlijk mogelijk te maken, ontvangen.
Sluiting 14.16 uur.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill'ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Van Dijken (PvdA), Elias (VVD), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Thieme (PvdD), Halsema (GroenLinks) en Gerkens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31526-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.