31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 89 BRIEF VAN DE BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP, DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2011

In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd de publieke bekostiging van mbo-opleidingen voor studenten vanaf 30 jaar te stoppen. Tijdens het debat over de regeringsverklaring is daar uitvoerig over gesproken en heeft de heer Cohen een motie ingediend die is aangehouden (32 417, nr. 19). Het maatschappelijke belang van het opleiden van 30-plussers is evident. Met name voor de zorg-, techniek- en landbouwsectoren worden relatief veel studenten ouder dan 30 opgeleid. Dit zijn ook de sectoren waar op termijn grote personele problemen dreigen te ontstaan. Binnen het kabinet en met sociale partners is de afgelopen periode dan ook nader overleg gevoerd over alternatieve mogelijkheden. Alle belangen afwegend heeft het kabinet besloten om met een alternatief arrangement voor studenten ouder dan 30 te komen. Met dit arrangement worden de verantwoordelijkheden meer neergelegd waar ze horen, maar wordt er tegelijkertijd voor gezorgd dat er voor alle partijen voldoende stimulansen zijn om het opleiden van studenten ouder dan 30 te continueren.

Het nieuwe onderwijsarrangement voor 30-plussers is alleen bestemd voor studenten die de beroepsbegeleidende leerweg volgen. Aangenomen mag worden dat studenten die reeds (werk)ervaring hebben sneller door de lesstof kunnen. De opleidingen kunnen daardoor in duur worden beperkt zonder dat dit ten koste gaat van de beroepsgerichte vakken. De 30-plus-studenten zijn wel verplicht om aan alle eisen van het kwalificatiedossier te voldoen, behalve die van het onderdeel burgerschap. Het behaalde diploma is dan ook een volwaardig mbo-diploma. Verder komen er landelijke, sectorale afspraken tussen sociale partners en mbo-instellingen over het onderwijscurriculum voor studenten ouder dan 30 jaar en over de wijze waarop eerder verworven competenties worden erkend. De stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven zal betrokken worden bij het vaststellen van het aantal leerplaatsen per economische sector. Dit zal eens per drie á vier jaar gedaan worden.

Financiële dekking

Het kabinet bezuinigt conform het regeerakkoord € 170 mln op het totale macrobudget voor het mbo. Voor het beoogde arrangement komt er een aparte financieringsbox van € 130 mln. Het aantal publiek bekostigde leerplaatsen wordt begrensd tot 47 000 per jaar. Uitgangspunt is dat onderwijsinstellingen eenzelfde bijdrage ontvangen per BBL-deelnemer als in de huidige situatie. De overheid bekostigt een leerplaats voor maximaal twee jaar. Dankzij de verkorting in duur worden er met dit arrangement in de toekomst evenveel studenten ouder dan 30 opgeleid als thans het geval is. Het alternatieve arrangement wordt in 2013 gestart en is vanaf 2015 operationeel.

De benodigde € 130 mln wordt deels gefinancierd uit publieke middelen en wordt deels opgebracht door een verhoging van de private bijdragen. Het arrangement is daarmee in lijn met de opvatting van het kabinet dat werknemers en werkgevers een grotere (financiële) verantwoordelijkheid krijgen voor de scholing van studenten ouder dan 30 jaar.

Vaste voet (€ 70,5 mln)

Het alternatieve arrangement voor studenten ouder dan 30 wordt voor 54% direct bekostigd vanuit publieke middelen. Het ministerie van OCW zet het deel van de voa-gelden en de kosten voor huisvesting dat gereserveerd was voor 30-plus studenten in voor de financiering van het alternatieve arrangement. Het ministerie van VWS boekt vanwege het grote belang van de zorgsector een structurele bijdrage van € 20 mln over naar de begroting van het ministerie van OCW.

vaste voet

 

Dekking

 
 

VOA-gelden mbo 30+

36,5 mln.

 
 

Huisvesting mbo 30+

14 mln.

 
 

overboeking VWS

20 mln.

 
 

Totale dekking

70,5 mln.

54%

Verhoging cursusgelden (59,2 mln)

In Nederland is het uitgangspunt voor een leven lang leren dat dit primair de verantwoordelijkheid is van werkgevers en werknemers. De opbrengsten van investeringen in opleidingen voor werkenden komen immers vooral terecht bij de werknemers en werkgevers zelf. Het kabinet is daarom van mening dat een hogere private bijdrage gerechtvaardigd is. Voor niveau 1 en 2 wordt het cursusgeld verhoogd van € 213 naar € 1261 en voor niveau 3 en 4 wordt het cursusgeld ook verhoogd van € 517 naar € 1261. In de praktijk zal een groot deel van de verhoogde cursusgelden voor de BBL-ers worden betaald door werkgevers.

cursusgelden

   
 

cursusgeld niv 1 en 2

31,5 mln.

 
 

cursusgeld niv 3 en 4

27,7 mln.

 
 

Totaal cursusgelden

59,3 mln.

46%

Aanvullend flankerend beleid

Als flankerende maatregel vindt een specifiek op mbo studenten ouder dan 30 gerichte verruiming van de afdrachtvermindering BBL plaats. Doel van dit flankerend beleid is werkgevers te stimuleren 30-plussers te blijven opleiden. Werkgevers krijgen daarom een aanvulling op de fiscale afdrachtvermindering BBL van € 625 in het geval zij een substantieel deel van het cursusgeld (minimaal € 1000) overnemen van de deelnemer. Hierop wordt géén deeltijdfactor toegepast. Het cursusgeld wordt immers ook niet verminderd bij een kleiner dan voltijd dienstverband. De totale kosten hiervan bedragen € 29 mln.

In samenhang met de verruiming van de afdrachtvermindering BBL worden een aantal vereenvoudigingsmaatregelen in de afdrachtvermindering onderwijs doorgevoerd. Het gaat om het laten vervallen van de afdrachtvermindering startkwalificatie (opbrengst € 5 mln.) en het laten vervallen van het toetsloon voor de varianten BBL en werkend leren op hbo-niveau (kosten € 10 mln.).

De totale kosten van de aanvullende flankerende maatregelen zijn € 34 mln en worden gefinancierd uit de vrijval van de afdrachtvermindering BBL als gevolg van de duurverkorting (11 000 BBL-ers minder die gemiddeld 80% van de aftrek van € 2738 realiseren) en een generieke korting van 3,4% op de afdrachtvermindering BOL/BBL van totaal € 10 mln.

Tot slot

Het kabinet is van mening dat hiermee een goed arrangement voor studenten ouder dan 30 jaar is gecreëerd, dat de maatschappelijke belangen goed borgt.

Mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Naar boven