31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 81 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2010

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Examenverslag mbo 2009 van de Inspectie van het Onderwijs aan (zie bijlage)1, aangevuld met de beleidsreactie op de bevindingen van de inspectie.

Leeswijzer

De inspectie heeft de kwaliteit van de examinering van opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs betreffende het kalenderjaar 2009 onderzocht. In deel I van deze brief volgt een samenvatting van de conclusies van het Examenverslag mbo 2009. Deze wordt voorafgegaan door een toelichting op de veranderde werkwijze van de inspectie. In deel II vindt u mijn beleidsreactie met een beschrijving van de bestuurlijke interventiemaatregelen die ik, dan wel de minister van LNV getroffen hebben bij instellingen voor de opleidingen waarbij de kwaliteit van de examens in 2009 onvoldoende was.

Vervolgens wordt de stand van zaken van de maatregelen ter versterking van de examenkwaliteit weergegeven. Het betreft de maatregelen die ik heb aangegeven in mijn brief aan u van 18 december 2008 met de beleidsreactie op het Examenverslag 2007–2008 (Kamerstuk 27 451, nr. 99). Hierbij ga ik in op het vervolgtoezicht, de in te voeren centrale examens voor Nederlands en rekenen, de verdere standaardisering van beroepsgerichte examens en de ondersteuning van instellingen. Deze brief bevat geen nieuwe maatregelen vanwege het demissionaire karakter van het kabinet en de gevraagde adviezen van de commissie Kwalificeren en Examineren van de Stichting Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven en van de commissie Onderwijs en Besturing BVE. Verwacht wordt dat de adviezen in het najaar van 2010 worden aangeboden. De aanbevelingen van deze commissies kunnen voor het nieuwe kabinet aanleiding zijn tot het formuleren van nieuw beleid ten aanzien van het mbo. De aanbevelingen zullen in elk geval ook raken aan de thematiek van examinering in het mbo.

Deel I Examenverslag mbo 2009: samenvatting examenkwaliteit 2009

1. Toelichting werkwijze inspectie

De inspectie heeft de kwaliteit van de examens beoordeeld aan de hand van de wettelijke standaarden waaraan examens van mbo-opleidingen moeten voldoen en volgens de werkwijze zoals aangegeven in het Toezichtkader bve 2009. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo.

De betrokken instellingen hebben elk een rapport met bevindingen van de inspectie ontvangen. Het totaalbeeld van de bevindingen in deze rapporten is door de inspectie weergegeven in het Examenverslag 2009, voor respectievelijk de onderscheiden twee soorten onderzoeken, te weten:

  • de reguliere onderzoeken naar een steekproef van 711 opleidingen bij 116 instellingen, waarvan 64 bekostigde instellingen, 42 niet bekostigde instellingen en 6 exameninstellingen (zie paragraaf 2.1); het betreft een aselecte steekproef per instelling;

  • de onderzoeken naar kwaliteitsverbetering (OKV) bij 133 opleidingen bij 56 instellingen (zie paragraaf 2.2); hierbij gaat het om opleidingen die vanwege onvoldoende examenkwaliteit 2007–2008 eerder een waarschuwing met verbetertijd hebben gekregen. (Van de aanvankelijke groep van 218 opleidingen met een eerdere waarschuwing – vanwege onvoldoende examenkwaliteit 2007–2008 – waren 85 opleidingen gestopt, zodat daarbij geen onderzoek heeft plaatsgevonden.)

De veranderde werkwijze bij het toezicht op ingekochte examens

De inspectie heeft bij de eerdere beoordeling van de examenkwaliteit 2007–2008 automatisch een voldoende beoordeling gegeven voor alle examenproducten en -diensten die instellingen hadden ingekocht bij een door het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE) gecertificeerde examenleverancier. De inspectie heeft dat bij de voorgaande onderzoekscyclus 2007–2008 op die wijze gedaan vanwege de plotselinge overgang van het toezicht op de examenkwaliteit van KCE naar de inspectie per 15 november 2007. Het betrof een tijdelijke overgangsmaatregel. In het Toezichtkader 2007–2008 was reeds opgenomen dat de leveranciers ná het overgangsjaar 2007–2008 ook door de inspectie beoordeeld zouden worden. De inspectie heeft dat gewijzigd, omdat bovengenoemde certificering onvoldoende waarborg levert voor de kwaliteit van ingekochte examens en iedere onderwijsinstelling verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de examens die zij aanbiedt, ook ingeval van inkoop. De inspectie heeft in het Examenverslag 2007–2008 aangegeven dat de gepresenteerde resultaten mogelijk positiever zijn uitgevallen dan wanneer de ingekochte examenproducten daadwerkelijk onderzocht zouden zijn.

De inspectie heeft daarom – voorafgaande aan de onderzoeken naar de examenkwaliteit 2009 bij onderwijsinstellingen – bij examenleveranciers tevens onderzoek gedaan naar de kwaliteit van examenproducten en -diensten, voor zover die betrekking hebben op opleidingen uit de steekproef. De beoordelingen daarvan werken door in de beoordeling bij onderwijsinstellingen die de betreffende examenproducten en -diensten hebben ingekocht en ongewijzigd hebben ingezet.

Als instellingen veranderingen of aanvullingen hebben aangebracht in ingekochte examenproducten (bijvoorbeeld bij zogenoemde «kadertoetsen» die nog nadere invulling op instellingsniveau vergen), dan betrekt de inspectie die bij haar oordeel.

Als bij het onderzoek bij onderwijsinstellingen een onvoldoende veroorzaakt wordt door inkoop, dan geeft de inspectie dat expliciet aan in het inspectierapport van de betrokken instelling.

In verband met bovengenoemde verandering wordt in onderstaande samenvatting achtereenvolgens het beeld weergegeven op basis van de nieuwe werkwijze (dus met inbegrip van de bevindingen bij inkoop) en het beeld exclusief bevindingen inkoop (d.w.z. dat in dat beeld niet zijn meegerekend de onvoldoendes die uitsluitend het gevolg zijn van inkoop c.q. van ingekochte examenproducten bij examenleveranciers die van onvoldoende kwaliteit waren). Het beeld van de examenkwaliteit 2009 is vergelijkbaar met het beeld van de examenkwaliteit 2007–2008.

De uitkomsten van de onderzoeken bij examenleveranciers heeft de inspectie overigens al gerapporteerd in het Onderwijsverslag 2009. (Van de ingekochte eindtermgerichte en competentiegerichte examenproducten is respectievelijk 73% en 84% van voldoende examenkwaliteit 2009.) In de beleidsreactie hierop (Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 122) ben ik, tezamen met de minister van LNV, op deze uitkomsten ingegaan.

2. Samenvatting uitkomsten onderzoeken

2.1 Uitkomst reguliere onderzoeken

Het berekende representatieve landelijke totaalbeeld mbo

Op basis van haar bevindingen bij de steekproef heeft de inspectie na een correctie (vanwege de samenstelling van de aselecte steekproef ten opzichte van de totale populatie opleidingen) het berekende representatieve landelijk totaalbeeld weergegeven: bij 63% van de opleidingen in het mbo is sprake van voldoende examenkwaliteit in 2009 en bij 37% is dat onvoldoende.

Het beeld met dezelfde aanname inkoop als bij de beoordeling in 2007/2008: als aangenomen zou worden dat ingekochte examenproducten voldoende zijn, dan bedraagt de score 81% voldoende examenkwaliteit 2009. Laatstgenoemde score is wel te vergelijken met de score van de examenkwaliteit 2007–2008, die toen 78% voldoende (en 22 % onvoldoende) bedroeg.

Specificatie van type opleiding van het representatieve beeld: bij de nieuwe competentiegerichte opleidingen is de examenkwaliteit 2009 vaker voldoende dan bij de eindtermgerichte opleidingen, te weten respectievelijk 70% en 55%.

Specificatie naar type instelling

Bij bekostigde instellingen is de examenkwaliteit bij 61% van de onderzochte opleidingen voldoende en bij niet-bekostigde instellingen bij 50%.

Het beeld met dezelfde aanname inkoop als bij de beoordeling in 2007/2008: respectievelijk 83% en 55%. (In 2007–2008 bedroeg dit respectievelijk 78% en 57%.)

Gespecificeerd naar de onderscheiden typen bekostigde instellingen zijn de voldoende scores: regionale opleidingscentra (ROC) 67%, vakinstellingen 84%, agrarische opleidingscentra (AOC) 14%. Bij exameninstellingen is de score 77%.

Het beeld met dezelfde aanname inkoop: respectievelijk 82%, 84%, 81% en 77%. (In 2007–2008 bedroeg dit respectievelijk 78%, 79%, 80% en 100%.)

Bij de AOC is er een groot verschil tussen de bovengenoemde percentages, te weten 14% en 80%. 11 van de 12 AOC hebben gebruik gemaakt van de examens van dezelfde examenleverancier, namelijk de Stichting De groene standaard. Deze zijn door de inspectie aangemerkt als «kaderexamens» (dat zijn examentoetsen die nog moeten worden aangevuld door de onderwijsinstelling), terwijl ze waren bedoeld als compleet product. Met deze verwachting hebben de AOC deze producten gekocht en veelal onveranderd ingezet. Bijna alle onvoldoendes van de AOC vloeien daar uit voort.

Instellingen waarbij álle onderzochte opleidingen van (on)voldoende examenkwaliteit zijn

Van de 125 instellingen was bij 36 instellingen (29%) van alle onderzochte opleidingen (bij zowel een regulier onderzoek als een eventueel onderzoek naar kwaliteitsverbetering) sprake van voldoende examenkwaliteit 2009. Bij 29 instellingen (23%) was bij alle onderzochte opleidingen sprake van onvoldoende examenkwaliteit 2009.

Welke tekortkomingen?

Onvoldoende examenkwaliteit komt vooral door tekortkomingen in:

  • de examenproducten op de inhoudelijke uitstroomeisen (onvoldoende dekking van de eisen uit het desbetreffende eindtermendocument of kwalificatiedossier, niet bij de inhoud passende toetsvorm, onjuiste cesuur) en op de toetstechnische kwaliteitseisen (ontoereikende informatie voor de deelnemers, onvolledige of ontbrekende beoordelaarsinstructie); een voorbeeld van een niet passende toetsvorm is het schriftelijk toetsen van een praktische vaardigheid; van een onjuiste cesuur is sprake als bijvoorbeeld de grens voor het slagen voor het examen te laag ligt;

  • de borging van de examenkwaliteit (de examencommissie heeft onvoldoende zicht op de examenkwaliteit).

2.2 Uitkomst onderzoeken naar kwaliteitsverbetering

De inspectie heeft bij onderzoeken naar kwaliteitsverbetering van de 133 opleidingen bij 56 instellingen geconstateerd dat bij 83 opleidingen (62%) de examenkwaliteit voldoende is. Van de aanvankelijke groep van 218 opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit 2007–2008 resteren dus 50 opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit 2009.

Deel II Beleidsreactie

1. Reactie op de uitkomsten

De examenkwaliteit moet en kan verder omhoog, ongeacht het type opleiding. Er zijn immers nog te veel opleidingen waarbij de examenkwaliteit niet op orde is. Conform de Wet educatie beroepsopleidingen hebben zowel de minister van LNV als ik bij deze opleidingen passende bestuurlijke interventiemaatregelen genomen (zie paragraaf 2.) Hiermee laten we zien dat onvoldoende examenkwaliteit niet zonder gevolgen blijft.

Het is natuurlijk een goede zaak dat – zoals uit het onderzoek van de inspectie blijkt – instellingen de examenkwaliteit over het algemeen serieus nemen en zich ervoor inspannen de examenkwaliteit op orde te houden of te krijgen. Instellingen steken veel energie in de examens mbo, in het bijzonder bij competentiegerichte opleidingen.

Uitgaande van het representatieve beeld van de examenkwaliteit 2009 exclusief onvoldoendes inkoop is er in vergelijking met de examenkwaliteit 2007–2008 slechts een lichte verbetering gerealiseerd, te weten van 78% naar 81% voldoende, oftewel een groei van 3 procentpunt in de betreffende periode. Het tempo van verbetering vind ik echter te traag. Bij niet-bekostigde instellingen is de examenkwaliteit in 2009 (exclusief onvoldoendes inkoop) zelfs teruggelopen in vergelijking met 2007–2008, te weten met 2 procentpunt.

Bovendien zijn nu ook onvoldoendes vanwege inkoop zichtbaar geworden en meegeteld, waardoor het totaalbeeld van de examenkwaliteit 2009 uitkomt op 63% voldoendes. Dat betekent voor de komende periode een forse opgave om het landelijke streefdoel van tenminste 85% voldoende examenkwaliteit in 2011 te behalen, namelijk een verbetering van tenminste 22 procentpunt.

Er zijn twee complicerende factoren voor instellingen om meer grip op de kwaliteit evenals op de organiseerbaarheid en de doelmatigheid van examens te krijgen. De eerste factor is het grote aantal examens als gevolg van het grote aantal opleidingen in het mbo. In het bijzonder tijdens de overgangsfase met zowel eindtermgerichte als competentiegerichte opleidingen met bijbehorende examens, waardoor nu tijdelijk sprake is van een extra groot aantal. Meer examens maakt het moeilijker om alles op orde te hebben en te houden.

De tweede factor is de vernieuwing van examens die gericht zijn op competentiegerichte kwalificaties (waarbij bijvoorbeeld een zwaarder accent ligt op de handelingsbekwaamheid in de beroepscontext). In 2009 was 47% van de onderzochte examens competentiegericht. Gelet op de beoogde structurele invoering van competentiegericht onderwijs zal bij de meerderheid van de examens de omslag naar competentiegerichte examens nog moeten plaatsvinden.

Overigens leiden de inspanningen ten aanzien van de competentiegerichte opleidingen er toe dat de voldoende score hierbij hoger is dan bij eindtermgerichte opleidingen (70% versus 55%), terwijl bovendien het percentage inkoop hoger ligt (49% versus 46%). Bij competentiegerichte examens gaat de vernieuwing kortom gepaard met een verhoogde kwaliteit. Dat biedt perspectief voor de benodigde toekomstige verbetering van de examenkwaliteit.

De in het begin van de brief genoemde commissies zullen een advies geven over het opleidingenaanbod in het mbo.

Dat examens aan de standaarden moeten voldoen, geldt uiteraard voor alle opleidingen, ook voor de eindtermgerichte opleidingen. Voldoende kwaliteit kan op vele manieren gerealiseerd worden: zelf doen, samenwerken, inkopen, vrijwillig uitbesteden, hulp en ondersteuning inschakelen. Iedere instelling dient voor alle aangeboden opleidingen de examenkwaliteit te waarborgen en niet te wachten totdat de inspectie langskomt om eventuele tekortkomingen op te sporen, en pas daarna actie te ondernemen om de eventuele vereiste verbetering te realiseren. Het is vooral zaak dat instellingen waarbij sprake is van onvoldoende examenkwaliteit – veelal niet alleen in het onderhavige kalenderjaar 2009, maar ook in voorgaande jaren – meer werk maken van de verbetering van de examenkwaliteit, waaronder ook de bewaking van de examenkwaliteit bij álle opleidingen die zij aanbieden. Onvoldoende examenkwaliteit bij een deel van de opleidingen zet het vertrouwen (van werkgevers en instellingen voor vervolgonderwijs) in diploma’s van deze opleidingen onder druk. Daarvan hebben ook de instellingen en opleidingen waarbij wel sprake is van voldoende examenkwaliteit last. «De goeden lijden ook onder de kwaden».

En verdergaande standaardisering van examens is nodig: in onderstaande paragraaf 3 wordt hier nader op ingegaan.

2. Bestuurlijke interventiemaatregelen in geval van onvoldoende examenkwaliteit

Daar waar examens onvoldoendes zijn, wordt ingegrepen. Hieronder beschrijf ik de bestuurlijke maatregelen die ik, dan wel de minister van LNV bij opleidingen in de «groene sector», heb genomen bij opleidingen waarbij de examenkwaliteit 2009 onvoldoende was. Bij het regulier onderzoek en het onderzoek kwaliteitsverbetering betrof dat respectievelijk 285 en 50 opleidingen.

Allereerst heb ik, dan wel de minister van LNV, de bevoegde gezagen van 79 instellingen voor 261 opleidingen een officiële waarschuwing (c.q. een «gele kaart») gegeven met verbetertijd tot het volgende onderzoek naar kwaliteitsverbetering in 2010–2011. Daarbij gaat het om opleidingen uit het reguliere onderzoek met onvoldoende examenkwaliteit 2009. Die waarschuwing houdt in dat ik, dan wel de minister van LNV, de examenlicentie van de betreffende opleiding kan intrekken ingeval de examenkwaliteit bij het onderzoek kwaliteitsverbetering in 2010–2011 opnieuw niet op orde is. Ruim twintig opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit 2009 zijn gestopt, waardoor een maatregel niet nodig was.

Ten tweede heb ik, dan wel de minister van LNV, een voorgenomen besluit tot intrekking van de examenlicentie met ingang van 1 januari 2011 gegeven aan de bevoegde gezagen van 15 instellingen voor 36 opleidingen. Intrekking (een «rode kaart») betekent dat de examens bij deze opleidingen door het bevoegd gezag moeten worden uitbesteed aan een andere (onderwijs- of examen-)instelling die over de examenlicentie voor de betreffende opleiding beschikt. De deelnemers mogen hiervan geen nadeel ondervinden.

Tevens heb ik de bevoegde gezagen van 3 instellingen voor 3 opleidingen een herhaalde waarschuwing gegeven in verband met zodanige omstandigheden dat het niet redelijk zou zijn om nu al over te gaan tot het ontnemen van het recht op examinering (bijvoorbeeld omdat de inspectie een nieuw gebrek heeft geconstateerd, dat ook eerder geconstateerd had kunnen worden). Ze hebben verlengde verbetertijd gekregen tot het eerstvolgende onderzoek naar de kwaliteitsverbetering in 2010–2011. Elf opleidingen zijn gestopt, waardoor maatregelen konden uitblijven.

3. Maatregelen ter versterking van de examinering; stand van zaken

Naast bovenstaande interventiemaatregelen, werk ik op verschillende manieren aan structurele verbetering van de examens

a. Vervolg toezicht examens in 2010-2011

Ten eerste zal de inspectie in 2010–2011 onderzoek naar kwaliteitsverbetering uitvoeren bij de opleidingen die een waarschuwing hebben ontvangen, omdat de examenkwaliteit 2009 onvoldoende was. Ten tweede voert de inspectie in de periode september 2010 tot november 2011 weer regulier onderzoek uit naar een steekproef van opleidingen bij alle instellingen. En ten derde voert de inspectie in 2010 heronderzoek uit bij een aantal examenleveranciers. De onderzoeken vinden plaats op basis van het Toezichtkader bve 2009 met de aanvulling erop voor 2010. De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo is ongewijzigd van toepassing.

De uitkomsten van de examenonderzoeken bij onderscheiden instellingen worden op de website van de inspectie zichtbaar gemaakt door publicatie van de inspectierapporten van de desbetreffende instellingen, door opname op de lijst van opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit bij genoemde instellingen en door de informatie – vanaf eind 2010 – ook op te nemen in de instellingsprofielen.

De inspectie zal het landelijke totaalbeeld daarvan weergeven in het Onderwijsverslag 2011, tezamen met het totaalbeeld van de onderwijskwaliteit, dat in mei 2012 verschijnt. De inspectie zal dus na dit Examenverslag mbo 2009 niet meer een apart examenverslag uitbrengen.

De resultaten van het heronderzoek onder examenleveranciers publiceert de inspectie in 2010 op haar site. Vanaf 2011 publiceert de inspectie een overzicht van alle onderzochte ingekochte examenproducten van examenleveranciers (gerubriceerd per leverancier) met daarbij het inspectieoordeel. Daarmee kunnen instellingen zich op de hoogte stellen van de kwaliteit van producten van een bepaalde leverancier. Dit geeft ze vooraf de gewenste zekerheid voor de examens waarin ze die producten gaan inzetten.

De inspectie past in 2010–2011 meer maatwerk toe bij het examentoezicht.

Dat wil zeggen, dat de inspectie bij de steekproef per instelling rekening houdt met de kwaliteit van de examens van de afgelopen twee onderzoeksjaren (2007/2008 en 2009). De grootste steekproef wordt getrokken bij instellingen waarbij in 2009 onvoldoendes zijn geconstateerd. Op instellingen waarbij in 2009 geen onvoldoendes zijn geconstateerd, maar het jaar daarvoor nog wel, wordt een kleinere steekproef toegepast. Bij instellingen die zowel in 2007/2008 als in 2009 géén opleidingen hadden met onvoldoende examenkwaliteit vraagt de inspectie in eerste instantie alleen een verantwoording op.

In 2012 worden het examenonderzoek en het onderzoek naar onderwijskwaliteit geïntegreerd uitgevoerd. De inspectie werkt momenteel aan de voorbereiding daarvan.

b. Centrale examinering Nederlands en rekenen

Per 1 augustus 2010 zijn de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen wettelijk van kracht. In de referentieniveaus is vastgelegd wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van Nederlands en rekenen op verschillende momenten in het onderwijs. De referentieniveaus gelden voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Door in het middelbaar beroepsonderwijs centraal ontwikkelde examens voor Nederlandse taal en rekenen in te voeren, wordt de kwaliteit van deze examens gewaarborgd en neemt de transparantie over de taal- en rekenprestaties van de mbo-deelnemers toe. Voor de onderwijsinstellingen betekent het een forse verandering in de examensystematiek. Een zorgvuldige en gefaseerde invoering is daarom van belang. Voor mbo-4 heb ik een invoeringstraject vastgesteld, waarbij – na twee pilotjaren – vanaf studiejaar 2013/2014 Nederlands en rekenen verplicht centraal worden geëxamineerd. Voor mbo-2 en mbo-3 is dit een jaar later. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn brief van 9 december 2009 over de invoering van centrale examens in het mbo (Kamerstuk 31 332, nr. 12).

c. Examenprofielen

Voor de beroepsgerichte examens is verdere standaardisering nodig. In examenprofielen leggen het onderwijsveld en het bedrijfsleven gezamenlijke afspraken vast over (de standaardisering van) de beroepsgerichte examinering en de betrokkenheid van het bedrijfsleven. In pilots wordt ervaring opgedaan met de ontwikkelde examenprofielen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op reeds bestaande afspraken en samenwerkingsverbanden. De MBO Raad en Colo voeren de regie over de pilots met de examenprofielen. Op basis van een plan van aanpak van genoemde partijen ondersteun ik de uitvoering ervan financieel.

Eerst is een kaderstellend landelijk format opgesteld, waarna 28 sectorale examenprofielen zijn opgeleverd (gericht op in totaal circa 200 kwalificaties). Nadat is vastgesteld dat examenprofielen voldoen aan het format, worden ze vervolgens in de praktijk in de regio door instellingen en leerbedrijven uitgetest door uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. Tevens is een procesmodel ontwikkeld waarin alle examenprocessen zijn beschreven. Dit model wordt door instellingen benut voor de verdere standaardisering van examenprocessen. Evaluatieonderzoek zal zicht geven op de effectiviteit van de pilots met examenprofielen.

d. Ondersteuning

Instellingen zijn primair verantwoordelijk voor de examinering van de door de instelling aangeboden opleidingen. Dat wil niet zeggen dat een instelling ook alles zelf of «op eigen houtje» hoeft te doen. Naast zelf doen, zijn er ook mogelijkheden voor het inschakelen van hulp en ondersteuning, samenwerking en inkoop. Bijvoorbeeld bij andere onderwijsinstellingen, gespecialiseerde exameninstellingen of examenleveranciers, instellingen die worden gesubsidieerd in het kader van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten en commerciële bureaus. Het Procesmanagement MBO 2010 geeft tijdelijk (tot en met 2010) ondersteuning aan instellingen bij de invoering van competentiegerichte opleidingen; dat gebeurt ook expliciet bij de examinering, bijvoorbeeld door kennisdeling te stimuleren en goede voorbeelden uit te wisselen. Via www.marktplaatsmbo.nl kunnen instellingen examenproducten aanbieden en downloaden. Ook de MBO Raad ondersteunt de aangesloten instellingen. De «programmamanager ondersteuning leerbedrijven», Colo en kenniscentra ondersteunen leerbedrijven bij hun toerusting voor examentaken. Ondersteuning kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het verbeteren van eerder geconstateerde tekortkomingen, het verder verbeteren van de examenkwaliteit, het versterken van de benodigde randvoorwaarden of het doorlichten op zwakke en sterke punten.

Samenwerking en inkoop

Via samenwerking en inkoop vindt ook standaardisering plaats. Ik onderschrijf het belang van de initiatieven van partijen voor meer samenwerking en inkoop.

In het mbo is al relatief veel sprake van samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van het ontwikkelen van examenproducten en -diensten en deskundigheidsbevordering van docenten.

Dat is ook het geval bij inkoop, bijvoorbeeld van centraal geproduceerde, gestandaardiseerde examens. In 2009 was sprake van inkoop bij 46% van de onderzochte eindtermgerichte opleidingen en bij 49% van de onderzochte competentiegerichte opleidingen. In het studiejaar 2007–2008 bedroeg dat respectievelijk 42% en 37%. Vooral bij de competentiegerichte opleidingen is dus sprake van een aanzienlijke stijging van inkoop.

Het feit dat in te kopen examenproducten soms niet van voldoende kwaliteit zijn, kan remmend werken op inkoop. Het is zaak dat betreffende examenproducten snel op orde zijn. De desbetreffende examenleveranciers zijn daar hard mee bezig. Ik acht het gewenst dat er op korte termijn een kwaliteitskeurmerk komt voor examenleveranciers. Examenleveranciers zijn bezig met het ontwikkelen van een dergelijk kwaliteitskeurmerk. Dit keurmerk zal alleen worden verleend op basis van een externe audit door KIWA als in voldoende mate aan de landelijke standaarden voor de examenkwaliteit is voldaan. Dit wordt operationeel in het studiejaar 2010–2011. Dit geeft onderwijsinstellingen vooraf meer zekerheid over de kwaliteit van in te kopen examenproducten en -diensten van examenleveranciers.

Zowel leveranciers van examenproducten als afnemende instellingen zien veel voordelen van standaardisering van de examinering: behalve verbetering van de kwaliteit zien zij tevens verbetering van de doelmatigheid, de organiseerbaarheid, de transparantie, de vergelijkbaarheid en de betrouwbaarheid van examens en de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij examens. Voor het bedrijfsleven is het eveneens doelmatiger om betrokken te zijn bij landelijke examenproducten.

Voor opleidingen waarvan de examenkwaliteit onvoldoende is, kan samenwerken en inkopen nog belangrijker zijn. Een geschikt moment voor instellingen om nog meer werk hiervan te maken, is wanneer er sprake is van feitelijke tekortkomingen in de eigen examenproducten en wanneer de instelling start met nieuwe, competentiegerichte opleidingen en kiest voor vernieuwde examens. Instellingen die examens inkopen ervaren overigens minder «toezichtlast», omdat de inspectie die niet opnieuw beoordeelt als zij die reeds eerder elders heeft beoordeeld.

Een voorbeeld van gezamenlijke ontwikkeling van examenproducten is de Stichting De groene standaard, een initiatief van 11 van de 12 AOC. De minister van LNV steunt dit in verband met de kleinschaligheid van de AOC. De stichting heeft in 2009 afspraken met de inspectie gemaakt over doorontwikkeling van de producten op de punten die niet volledig waren bevonden (en dus de status van «kaderexamen» kregen). Er is sindsdien door de stichting hard gewerkt aan verbeterde producten. De verwachting is dat deze in 2010 als voldoende kunnen worden beoordeeld. Indien de AOC die verbeterde producten op een goede manier inzetten, zal de examenkwaliteit van de AOC in 2010/2011 een beter resultaat laten zien dan in 2009.

Vergroting betrokkenheid van het bedrijfsleven

Onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven hebben elkaar nodig voor de realisatie van beroepsonderwijs en beroepsgerichte examens. In maart 2010 is door de centrale sociale partners (VNO-NCW, MKB-Nederland, FNV, CNV, MHP), MBO Raad en Colo een gemeenschappelijke intentieverklaring ondertekend met een toekomstvisie ter versterking van het mbo. Daarin is aangegeven dat zij binnen de kenniscentra in paritaire commissies bindende sectorale afspraken zullen maken over de kwalificatiedossiers (die de inhoud en het niveau van de examens bepalen voor onderscheiden kwalificaties), de beroepspraktijkvorming (die gevolgen kan hebben voor dat deel van het examen), de examinering en de verhouding sectoraal/regionaal.

Het bedrijfsleven kan op vele manieren meer betrokken worden bij de examens, zowel op landelijk niveau als in de regio, bijvoorbeeld door: het medeopstellen van examenprofielen, het medeontwikkelen van praktijkgerichte examens, bestuurlijke en financiële betrokkenheid bij examenbanken en examenleveranciers, het mede-uitvoeren van de examinering van het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding, het evalueren van de examinering en het aandragen van voorstellen ter verbetering of vernieuwing, het zitting nemen in examencommissies en raden van toezicht. De examens van de competentiegerichte opleidingen nemen vaak de vorm aan van een proeve van bekwaamheid in een reële beroepssituatie; daarbij is vaak een belangrijke rol voor het bedrijfsleven weggelegd, veelal als assessor. Onder meer in de groene sector is hiervoor een aparte certificering van assessoren ontwikkeld.

Tot slot

Om het vertrouwen in landelijk geldende diploma’s te waarborgen, moeten examens van voldoende kwaliteit zijn. Verhoogde inspanningen van instellingen, een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven, het toezicht door de inspectie, de bestuurlijke interventiemaatregelen (als «ultimum remedium») en de bovengenoemde reeks van andere maatregelen dragen alle bij aan een hogere kwaliteit van examinering en meer vertrouwen in mbo-diploma’s. Alle partijen dienen zich daarvoor in te zetten. De inspectie zal hierop scherp toezien, opdat de uitkomsten van het onderzoek naar de examenkwaliteit in 2010–2011 een daadwerkelijke verbetering zal laten zien.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven